ECLI:NL:RBSHE:2006:AV4743

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1072
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.W. Govers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stopzetting en intrekking met terugwerkende kracht van WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de stopzetting en intrekking van een WAO-uitkering met terugwerkende kracht. Verzoeker ontving sinds 1986 een WAO-uitkering, maar volgens een arbeidskundig onderzoek van 3 januari 2006 zou deze uitkering vanaf 1 mei 2000 ten onrechte zijn uitbetaald. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft de uitbetaling van de WAO-uitkering per 1 februari 2006 stopgezet en de uitkering met terugwerkende kracht ingetrokken over de periode van 1 mei 2000 tot 1 februari 2006. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, die op 7 maart 2006 ter zitting is behandeld.

De voorzieningenrechter overweegt dat op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er sprake is van onverwijlde spoed. In dit geval is er echter geen sprake van spoedeisend belang met betrekking tot de intrekking van de WAO-uitkering, omdat er een betalingsregeling kan worden getroffen voor de terugvordering. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen voor zover het verband houdt met de intrekking van de WAO-uitkering over de periode in het verleden.

Daarnaast komt de voorzieningenrechter niet toe aan de vraag of de stopzetting van de WAO-uitkering per 1 februari 2006 leidt tot een acute financiële noodsituatie, omdat er geen besluit is genomen over deze stopzetting. Het verzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard voor zover het verband houdt met de stopzetting van de WAO-uitkering. De voorzieningenrechter concludeert dat de besluitvorming in een logische volgorde dient te gebeuren, te weten eerst een besluit tot schorsing of beëindiging van de uitkering, gevolgd door een besluit tot intrekking met terugwerkende kracht en eventueel een besluit tot terugvordering.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af en verklaart het verzoek niet-ontvankelijk voor de stopzetting van de WAO-uitkering. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Govers, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Snoeij als griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 maart 2006. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/1072
Uitspraak van de Voorzieningenrechter van 9 maart 2006
inzake
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde mr. R. van Oostrom,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam, verweerder,
gemachtigde mr. J.J.C. Röttjers.
Procesverloop
Verzoeker ontving sinds 1986 WAO-uitkering. Volgens een arbeidskundig onderzoek d.d. 3 januari 2006 zou die uitkering vanaf 1 mei 2000 ten onrechte zijn uitbetaald. In verband hiermee heeft verweerder de uitbetaling van de WAO-uitkering kennelijk met ingang van 1 februari 2006 stopgezet. Tevens heeft verweerder bij besluit van 9 januari 2006 de WAO-uitkering met terugwerkende kracht over de periode van 1 mei 2000 tot 1 februari 2006 ingetrokken. Tegen dit besluit is namens verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens is bij brief van 24 februari 2006 verzocht om een voorlopige voorziening. Dit verzoek is behandeld ter zitting van 7 maart 2006, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich daar door zijn gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Een voorwaarde voor het treffen van een voorlopige voorziening is dus de aanwezigheid van een voldoende spoedeisend belang. Dit betekent voor een geval als het onderhavige dat er sprake dient te zijn van een acute financiële noodsituatie.
Van dit laatste is in ieder geval geen sprake voorzover het gaat om genoemde intrekking met terugwerkende kracht. Weliswaar is aan die intrekking een terugvordering verbonden, maar daarvoor kan een betalingsregeling worden getroffen. Bij een dergelijke regeling zal in het oog worden gehouden dat verzoeker nog kan blijven voorzien in de noodzakelijk kosten van levensonderhoud. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen voorzover het verband houdt met de intrekking van WAO-uitkering over een periode in het verleden.
De voorzieningenrechter komt niet toe aan de vraag of de stopzetting van de WAO-uitkering per 1 februari 2006 leidt tot een acute financiële noodsituatie. Verweerder heeft over die stopzetting namelijk geen besluit genomen, zodat op dit punt de vereiste samenhang met een bezwaarprocedure (ook wel genoemd: connexiteit) ontbreekt. Voorzover het verzoek verband houdt met de stopzetting van de WAO-uitkering dient het niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Bij het voorgaande wil de voorzieningenrechter nog opmerken dat bezwaarlijk kan worden aangenomen (behoudens wellicht in het geval van volledige intrekking van een toekenningsbesluit) dat de intrekking van een uitkering met ingang van een datum in het verleden zou impliceren dat er met ingang van een actuele of toekomstige datum evenmin recht op die uitkering zou bestaan. De actuele of toekomstige omstandigheden kunnen immers zodanig wijzigen dat zij (opnieuw) recht op uitkering met zich brengen.
Bovendien veroorzaakt de afwezigheid van een besluit omtrent de actuele of toekomstige stopzetting van een uitkering verwarring en onduidelijkheid in het geval van een gevraagde voorlopige voorziening. Enerzijds bestaat er dan voor het bestuursorgaan geen reden om onderzoek te doen naar feiten die het actuele recht op uitkering beïnvloeden en anderzijds zal de verzoekende partij zich vaak concentreren op gebeurtenissen in het verleden en onvoldoende het accent leggen op actuele omstandigheden. Dit is in casu ook gebeurd.
In gevallen als het onderhavige zou - zo meent de voorzieningenrechter - besluitvorming in de volgende volgorde logisch en wenselijk zijn:
1. een besluit tot schorsing en/of beëindiging van de uitkering met ingang van een actuele of toekomstige datum;
2. een besluit tot intrekking van de uitkering met terugwerkende kracht over een periode in het verleden;
3. (eventueel) een besluit tot terugvordering en invordering van de uitkering.
Gezien het vorenstaande dient het verzoek om een voorlopige voorziening deels te worden afgewezen en deels niet-ontvankelijk te worden verklaard. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af voorzover het verband houdt met het bezwaar tegen het besluit tot intrekking van de WAO-uitkering over de periode van 1 mei 2000 tot 1 februari 2006;
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk voorzover het verband houdt met de stopzetting van de WAO-uitkering per 1 februari 2006.
Aldus gedaan door mr. A.W. Govers als rechter in tegenwoordigheid van mr. S.H. Snoeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2006.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: