ECLI:NL:RBSHE:2006:AV6574

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05 / 2298
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van het waterschap De Dommel om handhavend op te treden inzake waterhuishouding in Laagveld-Bruggerhuizen

In deze zaak gaat het om de weigering van het waterschap De Dommel om handhavend op te treden met betrekking tot de waterhuishouding in de omgeving van Laagveld-Bruggerhuizen. Eisers hebben in 2004 verzocht om handhaving vanwege niet onderhouden en dichtgegroeide sloten, die volgens hen zorgden voor wateroverlast. Het waterschap heeft het verzoek afgewezen, waarna eisers bezwaar maakten. De rechtbank heeft het beroep van eisers behandeld op 13 januari 2006. De rechtbank oordeelt dat het waterschap niet voldoende heeft aangetoond dat de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse verantwoord is. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en dat de motivering ontbreekt. De rechtbank vernietigt het besluit van het waterschap en verplicht hen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere tekortkomingen in acht moeten worden genomen. Tevens wordt het griffierecht aan eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/2298
Uitspraak van de meervoudige kamer van 23 febr[verweerder]rs]
tegen
[verweerder]
[gemachtigden]
A[belanghebbende]eeft voorts als partij deelgenomen [belanghebbende]], [gemachtigden]
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2004 heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden inzake de waterhuishouding[adres]ng van[adres]] afgewezen.
Het tegen dit besluit door eisers gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 8 juni 2005 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 14 juli 2005 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 13 januari 2006, waar zijdens eisers zijn verschenen [eisers]. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigden. [belanghebbende] is eveneens verschenen bij gemachtigden.
Overwegingen
1. In deze zaak is aan de orde de vraag of verweerders besluit van 8 juni 2005, waarbij het bezwaar van eisers tegen het besluit van 16 december 2004 ongegrond is verklaard, in rechte kan worden gehandhaafd.
Feiten
2. Bij besluit van 13 april 2004 heeft verweerder onder kenmerk BA nr. 03.505 aan [belanghebbende] ontheffing verleend voor het dempen en afdammen van watergangen ter plaatse van de Staatsbossen in de [gemeente] plaatselijk bekend als het [adres] en het plaatsen van een drietal stuwen en het vernieuwen van één stuw in de [adres].
3. Bij brief van 22 september 2004 hebben eisers verzocht om handhavend op te treden met betrekking tot niet onderhouden/dichtgegroeide en illegaal dichtgeschoven sloten in het [adres]. In deze brief is gesteld dat dammen die [belanghebbende] in 1996/1997 bij wijze van proef in deze sloten heeft gemaakt niet goed zijn verwijderd. Ook is gesteld dat een duiker is aangetroffen die niet op de slootbodem ligt maar op ongeveer één meter hoogte, zonder dat hiervoor ontheffing is verleend.
4. Op 21 oktober 2004 heeft overleg plaatsgevonden tussen eisers, [belanghebbende] en het waterschap. Dit heeft geresulteerd in de afspraak dat [belanghebbende] een tweetal watergangen gaat opschonen, te weten de [adres] en de bovenloop van watergang TR 15. Dit onderhoud heeft plaatsgevonden in lijn met het bepaalde in artikel 5.2. en 5.3 van de aan [belanghebbende] verleende ontheffing (BA nr. 03.505).
Standpunten partijen
5. Verweerder heeft aan het bestreden besluit - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat geen sprake is van strijdigheid met de Keur Oppervlaktewateren 1998 (hierna: de Keur) en ook niet met enige bepaling uit ontheffing BA nr. 03.505. Volgens verweerder is de onderhoudstoestand van het stelsel van watergangen in het [adres] dusdanig dat waterberging, alsmede wateraan- en afvoer gewaarborgd zijn, een en ander conform artikel 5 van de Keur. Verweerder baseert dit standpunt op door [belanghebbende] verstrekte informatie. Voorts heeft [belanghebbende] aangegeven uitvoering te geven aan de onderhoudsverplichtingen zoals verwoord in de verleende ontheffing, zodat van een negatieve beïnvloeding van de waterhuishouding ter plaatse van [adres] geen sprake is.
6. Eisers stellen zich in beroep - zakelijk weergegeven - op het standpunt dat als gevolg van de door het waterschap en [belanghebbende] in 1996/1997 uitgevoerde proef, die bestond uit het afdammen en dempen van sloten en het hoger leggen van een aantal duikers in het [adres] (grond)wateroverlast bij een aantal omwonenden is ontstaan. Na klachten hierover zijn deze maatregelen slechts gedeeltelijk ongedaan gemaakt. Eisers hebben gesteld dat voor het (ook bij wijze van proef) afdammen/dichtschuiven van sloten, teneinde de waterstand in een gebied te verhogen, ontheffingen/vergunningen nodig zijn, ook al is het waterschap daar zelf bij betrokken. Indien en voorzover deze ontheffingen/vergunningen er in het onderhavige geval niet zijn, is sprake van een illegale situatie en dient verweerder handhavend op te treden. Voorts hebben eisers gesteld dat het onjuist is om gelet op de huidige onderhoudstoestand van de betreffende watergangen een 0-situatie vast te leggen als bedoeld in ontheffing BA. nr. 03.505, omdat als gevolg van de proefmaatregelen van 1996/1997 al vernatting van het gebied is opgetreden.
Wettelijk kader
7. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Deze bevoegdheid wordt op grond van het tweede lid van dat artikel uitgeoefend door het dagelijks bestuur, indien toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het waterschapsbestuur uitvoert.
Onder bestuursdwang wordt ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. In het tweede lid van genoemd artikel is bepaald dat een last onder dwangsom ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen.
In artikel 5 van de Keur is bepaald dat de onderhoudsplichtigen van niet-legger-wateren zijn gehouden:
a. voorwerpen, obstakels en stoffen die de aanvoer, afvoer of berging van water hinderen of kunnen hinderen, te verwijderen;
b. begroeiingen vóór de schouwvoering te maaien en verwijderen; het uitkomende maaisel en specie dient direct uit het water te worden verwijderd en op de oever te worden gebracht;
c. oevers en taluds, alsmede de daartoe behorende oeververdedigingswerken, in stand te houden, voor zover dat nodig is om te voorkomen dat door inzakkingen de afvoer, aanvoer of berging van het water wordt of kan worden gehinderd.
Oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank overweegt dat, gelet op het algemeen belang dat is gemoeid met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan het geval zijn indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenwichtig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Vastgesteld wordt dat niet alle maatregelen die door [belanghebbende] in 1996/1997 bij wijze van proef in het gebied zijn getroffen ongedaan zijn gemaakt. Volgens verweerder is dit voor zover nodig gebeurd waardoor, mede gelet op de inmiddels door [belanghebbende] uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden aan een tweetal watergangen, een situatie is ontstaan die in waterhuishoudkundige zin in overeenstemming is met artikel 5 van de Keur. Eisers hebben dit laatste echter betwist en gesteld dat, behoudens vorenbedoelde twee watergangen, in het gebied geen onderhoud door [belanghebbende] plaatsvindt en dat als gevolg daarvan zich in de watergangen begroeiing en obstakels bevinden die de waterafvoer belemmeren. Namens [belanghebbende] is ter zitting bevestigd dat geen onderhoud plaatsvindt. De gemachtigden van verweerder hebben ter zitting desgevraagd voorts aangegeven dat bij verweerder geen concreet zicht bestaat op de (onderhouds)toestand van de watergangen in het onderhavige (bos)gebied.
9. Als uitgangspunt heeft te gelden een staat (van onderhoud) van de watergangen waarbij aan de wettelijke verplichtingen - in casu de Keur - is voldaan. Van verweerder mag worden verwacht dat hij toeziet op de naleving van de Keur en zonodig handhavend optreedt ingeval er sprake is van niet of onvoldoende naleving. Indien wordt verzocht om handhavend optreden ter zake van de onderhoudstoestand van een (niet-legger) watergang, dient verweerder - op een achteraf controleerbare wijze - onderzoek te verrichten naar de feitelijke situatie, de uitkomst van dat onderzoek weer te geven in het daarna te nemen besluit en tevens, indien sprake is van niet of onvoldoende naleving van de Keur, te beoordelen of - gelet op de functie van de betreffende watergang, bezien tegen de achtergrond van de voor onderhoud geldende criteria - handhavend dient te worden opgetreden. Ten aanzien van werken welke zonder de daarvoor ingevolge de Keur benodigde ontheffing of vergunning zijn aangelegd, kan verweerder bezien of legalisatie mogelijk is. De resultaten dienen, gelet op de artikelen 3:47 en 7:12 van de Awb, kenbaar te worden gemaakt in het desbetreffende besluit. Op grond van het tweede lid van artikel 3:47 wordt zo mogelijk ook vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift het besluit is genomen.
Zonodig kan verweerder met de verzoeker - in casu eisers - in contact treden om duidelijk zicht te krijgen op de aard en omvang van het onderliggende verzoek. Van de verzoeker mag daarbij worden verlangd dat verzoek concreet te omschrijven en af te bakenen.
10. Nu verweerder de weigering om handhavend op te treden heeft gestoeld op de overweging dat de huidige waterhuishoudkundige situatie ter plaatse verantwoord is, terwijl deze conclusie niet is gebaseerd op eigen, recent onderzoek terzake en zonder dat in het bestreden besluit het wettelijk kader en de overige criteria zijn aangegeven langs welke de beoordeling heeft plaatsgevonden en voorts zonder dat de feitelijke staat (van onderhoud) van deze watergangen is vermeld, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en tevens dat de vereiste motivering ontbreekt. Voorts heeft verweerder ten aanzien van de nog uit de proefperiode aanwezige werken in het bestreden besluit niet op een kenbare wijze gemotiveerd dat hiervoor geen ontheffing of vergunning is vereist, dan wel dat alsnog legalisatie mogelijk is. Ook ter zitting hebben de gemachtigden van verweerder hierover geen, althans onvoldoende uitsluitsel kunnen geven.
Conclusie
11. Op grond van vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het door eisers bestreden besluit in strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb neergelegde zorgvuldigheids-, respectievelijk motiveringsbeginsel is voorbereid en genomen. Het bestreden besluit dient dan ook, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep, te worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het bezwaar van eisers te nemen.
12. Voor een veroordeling van verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten acht de rechtbank geen grond aanwezig nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
13. De rechtbank ziet wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb te bepalen dat door [verweerder] aan eisers het gestorte griffierecht ad
? 138,00 zal worden vergoed.
14. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast [verweerder] aan eisers te vergoeden het door hen gestorte griffierecht ad ? 138,00.
Aldus gedaan door mr. A.A.H. Schifferstein als voorzitter en mr. L.C. Michon en mr. M.T. van Vliet als leden, in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden