ECLI:NL:RBSHE:2006:AW1868

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05 / 1320
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in schade door roeken: herberekening van schadevergoeding en wettelijke rente

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 maart 2006 uitspraak gedaan over de tegemoetkoming in schade die door roeken in 1996 is veroorzaakt. Eiseres, een boomkwekerij, had een aanvraag ingediend voor schadevergoeding, die door verweerder in eerste instantie was afgewezen. Na meerdere rechtszaken en een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de schade niet adequaat was vastgesteld, heeft verweerder op 24 maart 2005 een tegemoetkoming van € 51.721,00 verleend. Eiseres was van mening dat dit bedrag te laag was en dat de wettelijke rente niet correct was berekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schade door roeken in 1996 niet volledig was verdisconteerd in de eerdere tegemoetkomingen. De rechtbank oordeelde dat de berekening van de tegemoetkoming opnieuw moest worden uitgevoerd, waarbij rekening moest worden gehouden met de volledige schade die in 1996 was veroorzaakt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de wettelijke rente opnieuw moest worden berekend over het juiste bedrag van de schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, de besluiten van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige schadevaststelling en de juiste berekening van wettelijke rente in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/1320
Uitspraak van de meervoudige kamer van 24 maart 2006
inzake
[eiseres]
te [woonplaats],
eiseres,
[gemachtigde]
tegen
[verweerster],
te [adres]
verweerder,
[gemachtigde]
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 1999 heeft verweerder de op 14 december 1998 door eiseres ingediende aanvraag om tegemoetkoming in de schade die roeken in 1996 hebben aangericht aan laanbomen op haar boomkwekerij aan de [adres] afgewezen.
Bij besluit van 5 april 2001 heeft verweerder het tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2002 (AWB 01/1362) heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch het daartegen door eiseres ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen deze uitspraak door eiseres ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) bij uitspraak van 19 maart 2003 (200204417) gegrond verklaard. De ABRS heeft de uitspraak van de rechtbank
's-Hertogenbosch vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van verweerder van 5 april 2001 vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft verweerder het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij uitspraak van 11 maart 2005 (AWB 03/3148) gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 8 oktober 2003 vernietigd en bepaald dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 24 maart 2005 heeft verweerder eiseres alsnog een tegemoetkoming verleend van ? 51.721,00 en de rest afgewezen.
Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift heeft verweerder ter behandeling als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank.
Bij besluit van 17 oktober 2005 heeft verweerder, met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het besluit van 24 maart 2005 gewijzigd, in dier voege dat eiseres alsnog een bedrag van ? 21.353,53 aan wettelijke rente wordt toegekend.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 10 februari 2006, waar namens [eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. In dit geding is aan de orde de vraag of het besluit van 24 maart 2005, waarbij verweerder eiseres ter zake van door roeken in 1996 veroorzaakte schade een tegemoetkoming van
? 51.721,00 heeft verleend, in rechte kan worden gehandhaafd.
Nu verweerder het besluit van 24 maart 2005, naar aanleiding van het door eiseres ingestelde beroep, bij besluit van 17 oktober 2005 in dier voege heeft gewijzigd dat eiseres alsnog wettelijke rente wordt toegekend vanaf de datum van het primaire besluit, te weten 19 oktober 1999, en het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid van de Awb, mede geacht wordt te zijn gericht tegen dit besluit, is tevens aan de orde de vraag of het besluit van
17 oktober 2005 in rechte kan worden gehandhaafd.
2. In het op artikel 28, tweede lid, van de Jachtwet gebaseerde artikel 2 van de Beschikking regelen vergoeding door wild aangerichte schade van de Minister van 10 oktober 1978 (Stcrt. 1978, 200, hierna te noemen: de Beschikking) is bepaald dat door[verweerster] een tegemoetkoming kan worden verleend aan de grondgebruiker in door wild aangerichte schade aan de landbouw op zijn aanvrage en met inachtneming van het in de navolgende artikelen bepaalde.
3. Ingevolge artikel 3 van de Beschikking wordt de hoogte van de door wild aangerichte schade door[verweerster] bepaald.
4. Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a, van de Beschikking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 in aanmerking de schade welke is veroorzaakt door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen van wild.
5. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Beschikking bedraagt een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 ten hoogste 95% van de schade. Blijkens het tweede lid kan[verweerster] in bijzondere gevallen besluiten de schade volledig te vergoeden.
1. Verweerder hanteert als uitgangspunt, dat wanneer aanleiding bestaat een tegemoetkoming in de schade te verlenen, alleen een tegemoetkoming wordt verleend in die schade, die door of namens de Wildschadecommissie is waargenomen en vastgesteld. Slechts in bijzondere gevallen wordt van dit uitgangspunt afgeweken. Bij de vaststelling van de hoogte van veroorzaakte wildschade gaat verweerder uit van de taxatierapporten, welke zijn opgesteld door taxateurs die door de Wildschadecommissie zijn aangewezen. Deze taxateurs hanteren bij de opstelling van hun rapporten de door verweerder gegeven aanwijzingen. In de onderhavige zaak heeft de Wildschadecommissie op 10 maart 1997 aan de [stichting] bij wildschade opdracht gegeven de door eiseres gestelde schade[taxateur]xeren. [ta[taxateur]] heeft op 18 maart 1997,
16 april 1997, 25 september 1997 en 4 december 1997 de kwekerij bezocht. Omdat hij het rapport va[bedrijf]e door eiseres ingeschakelde [bedr[bedrijf]] wilde afwachten, heeft [taxateur] pas op 15 december 1997 rapport uitgebracht. [taxateur] heeft het rapport van [bedrijf] van 2 juni 1997 naast zich neergelegd omdat hij van mening was dat dit rapport onvoldoende gedetailleerd is om te kunnen dienen als basis voor de gevraagde schadevaststelling. Vervolgens heeft [taxateur] de in 1996 en 1997 door roeken veroorzaakte schade aan de hand van zijn eigen bevindingen op 25 september en 4 december 1997, vastgesteld op ? 27.487,74. Op grond van het op het rapport van [taxateur] gebaseerde advies van de Wildschadecommissie heeft verweerder aan eiseres bij besluit van 8 juli 1999 een tegemoetkoming verleend van ? 20.993,69 voor roekenschade over het jaar 1997, waarin de in 1996 toegebrachte schade deels zou zijn verdisconteerd. De gevraagde tegemoetkoming voor de door roeken in 1996 aangerichte schade is bij besluit van 19 oktober 1999 geweigerd. Dit besluit is bij besluit op bezwaar van 5 april 2001 gehandhaafd. Het hiertegen ingestelde beroep (AWB 01/1362) werd door de rechtbank ongegrond verklaard. In hoger beroep (200204417) vernietigde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) echter zowel deze uitspraak van de rechtbank als verweerders besluit op bezwaar van 5 april 2001. Bij deze uitspraak van 19 maart 2003 overwoog de ABRS dat het taxatierapport van [taxateur] niet met de nodige zorgvuldigheid tot stand is gekomen. [taxateur] is onvoldoende voortvarend te werk gegaan door niet zelf de schade uit 1996 op te nemen, maar het rapport van de door eiseres ingeschakelde [bedrijf] af te wachten, waardoor de in 1996 veroorzaakte schade niet, dan wel vrijwel niet meer was vast te stellen, aldus de ABRS. Volgens de ABRS kan voorts niet worden staande gehouden dat [taxateur] niet op de rapportage van [bedrijf] heeft hoeven afgaan, nu tijdens de behandeling ter zitting van de ABRS is gebleken dat het aantal in 1996 beschadigde bomen door daadwerkelijke waarnemingen en tellingen door de taxateurs van [bedrijf] is vastgesteld.
7. Omdat verweerder, ondanks voormelde uitspraak van de ABRS, aan het besluit op bezwaar van 8 oktober 2003 opnieuw het advies van de Wildschadecommissie, gebaseerd op het rapport van [taxateur], ten grondslag heeft gelegd, heeft de rechtbank het hiertegen gerichte beroep bij uitspraak van 11 maart 2005 (AWB 03/3148) gegrond verklaard en bedoeld besluit vernietigd.
8. Naar aanleiding van deze uitspraak van de rechtbank heeft eiseres bij brief van
22 maart 2005 nog vergoeding van aanvullende kosten (opruimkosten en deskundigenkosten), alsmede wettelijke rente vanaf 1997 geclaimd.
1. Bij het in casu in geding zijnde besluit op bezwaar van 24 maart 2005 heeft verweerder eiseres een (aanvullende) tegemoetkoming in de in 1996 door roeken veroorzaakte schade toegekend van ? 51.721,00. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van [bedrijf] van 2 juni 1997, volgens welk rapport de door roeken in 1996 veroorzaakte schade ? 72.714,31 bedroeg. Omdat reeds ? 20.993,69 aan tegemoetkoming in de door eiseres geleden roekenschade was verleend, heeft verweerder dit bedrag op voormeld bedrag van ? 72.714,31 in mindering gebracht. Vastgesteld kan worden dat verweerder hierbij is uitgegaan van een tegemoetkoming in de door roeken veroorzaakte schade van 100%.
1. Eiseres is van mening dat verweerder ten onrechte het volledige reeds uitgekeerde bedrag van ? 20.993,69 op de door [bedrijf] vastgestelde door roeken in 1996 veroorzaakte schade in mindering heeft gebracht. De reeds uitgekeerde tegemoetkoming zag immers op schade door roeken in 1997 veroorzaakt. Weliswaar is door taxateur [taxateur] de destijds nog waarneembare door roeken in 1996 veroorzaakte schade in dat bedrag verdisconteerd maar volgens eiseres betreft dit slechts een fractie van de daadwerkelijk in dat jaar geleden schade. Eiseres schat het deel dat ziet op de in 1996 door roeken veroorzaakte schade en is meegenomen in het reeds uitgekeerde bedrag op ? 2.000,00.
Voorts stelt eiseres zich op het standpunt dat een te lage vergoeding per boom is toegekend. Volgens eiseres worden door verweerder vaste richtprijzen gehanteerd, zoals die zijn vermeld in het rapport van [taxateur]. Deze prijzen worden bovendien nog verhoogd indien het, zoals in het geval van eiseres, om een exportbedrijf gaat. [bedrijf] is blijkens zijn rapport uitgegaan van lagere prijzen per boomtype. Eiseres pleit voor een prijscorrectie per beschadigde boom van 100%, hetgeen resulteert in een schadebedrag van in totaal ? 132.404,40.
Verder is eiseres van mening dat verweerder het extra werk, verricht om verdere schade aan de bomen te voorkomen, alsmede de kosten van het opruimen van de bomen, dient te vergoeden. Bovendien dient verweerder volgens eiseres alle in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten (? 10.000,00) en deskundigenkosten (? 4.500,00), alsmede de wettelijke rente vanaf begin 1997 aan haar te vergoeden.
11. Verweerder heeft de stelling van eiseres, dat in het voor 1997 uitgekeerde bedrag de in 1996 veroorzaakte schade slechts tot een bedrag van ? 2.000,00 is verdisconteerd, niet gemotiveerd bestreden. Gelet hierop volgt de rechtbank eiseres in deze stelling. Dit brengt met zich dat verweerder, zoals eiseres heeft gesteld, niet het volledige uitgekeerde bedrag van
? 20.993,69 op de volgens [bedrijf] door roeken in 1996 veroorzaakte schade in mindering had mogen brengen maar slechts ? 2.000,00. Gelet hierop, alsmede gelet op verweerders uitgangspunt om 100% tegemoetkoming te verlenen in de de door roeken veroorzaakte schade, had verweerder de tegemoetkoming voor de door eiseres in 1996 geleden roekenschade behoren vast te stellen op ? 70.714,31. Reeds hierom komt het bestreden besluit van
24 maart 2005 voor vernietiging in aanmerking.
1. Voor zover eiseres heeft betoogd dat een hogere vergoeding per beschadigde boom dient te worden toegekend, slaagt dit betoog niet. Uitgangspunt is immers dat dient te worden beslist op een aanvraag om schadevergoeding zoals die bij het bestuursorgaan is ingediend. Blijkens de op 10 december 1998 ingediende aanvraag heeft eiseres verzocht om tegemoetkoming in de wildschade aangericht door roeken in het voorjaar/voorzomer van 1996, ten bedrage van
fl. 160.241,25 (? 72.714,31). Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van [bedrijf], waarin de totale in 1996 aangerichte wildschade is begroot op ? 96.952,41, waarvan 75% (? 72.714,31) is toe te rekenen aan roeken. Eiseres heeft haar verzoek herhaald in het tegen het besluit van
19 oktober 1999 gerichte bezwaarschrift van 29 november 1999. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder niet gehouden een hogere tegemoetkoming aan eiseres toe te kennen dan aangevraagd. Bovendien dient de in het kader van de bezwaarfase te verrichten heroverweging ingevolge het bepaalde in artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, plaats te vinden op grondslag van het bezwaar.
13. Zoals blijkt uit het hiervoor aangehaalde artikel 5 van de Beschikking, komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2 van de Beschikking slechts in aanmerking de schade welke is veroorzaakt door vraat, betreden, verontreiniging, graven, wroeten en vegen van wild. De door eiseres geclaimde kosten van extra werk om verdere schade aan bomen te voorkomen en de kosten van het opruimen van de beschadigde bomen, komen derhalve op grond van de Beschikking niet voor vergoeding in aanmerking.
14. Bij aanvullend beroepschrift van 26 april 2005 heeft eiseres verzocht om vergoeding van de in alle op deze zaak betrekking hebbende procedures in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten en deskundigenkosten. Ten aanzien van de in de voorgaande beroepsprocedures gemaakte proceskosten stelt de rechtbank vast dat de ABRS verweerder bij onherroepelijke uitspraak van 19 maart 2003 heeft veroordeeld in de door eiseres in beroep (AWB 01/1362) en hoger beroep gemaakte proceskosten. Voorts heeft de rechtbank verweerder bij onherroepelijke uitspraak van 11 maart 2005 (AWB 03/3148) veroordeeld in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten kunnen derhalve in onderhavige procedure niet meer aan de orde komen.
Ten aanzien van de in de onderhavige zaak in bezwaar gemaakte proceskosten overweegt de rechtbank het volgende. Op 12 maart 2002 is het oude artikel 7:15 van de Awb verruimd met de leden twee, drie en vier (Wet kosten bestuurlijke voorprocedures van 24 januari 2002, Stb. 2002, 55). Hieruit vloeit voort dat de door een belanghebbende in de bezwaarprocedure redelijkerwijs gemaakte kosten desgevraagd (mits gedaan voordat op het bezwaar is beslist) worden vergoed "voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid." Het primaire besluit dateert echter van vóór deze verruiming, hetgeen betekent dat de hiervoor bedoelde wettelijke voorziening inzake veroordeling in de kosten van bezwaar nog niet gold. Derhalve is het oude recht van toepassing. Zoals de ABRS onder meer in haar uitspraak van 18 november 1999 (JB 2000/9) heeft overwogen, dienen in een bestuurlijke voorprocedure gemaakte kosten in beginsel voor rekening van de belanghebbende te blijven en komen zij slechts in bijzondere gevallen langs de weg van artikel 8:73 van de Awb voor vergoeding in aanmerking. Van een bijzonder geval als hier bedoeld is niet gebleken.
Weliswaar staat vast dat verweerder bij het primaire besluit ten onrechte de door eiseres gevraagde tegemoetkoming in de schade die roeken in 1996 hebben aangericht, heeft afgewezen maar de rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder dit besluit tegen beter weten in heeft genomen. De in de bezwaarprocedure door eiseres gemaakte kosten dienen dan ook voor haar rekening te blijven.
15. Met betrekking tot de door eiseres verzochte vergoeding van de door haar gemaakte deskundigenkosten overweegt de rechtbank dat dit verzoek eveneens moet worden afgewezen nu deze kosten niet in het kader van de onderhavige beroepsprocedure zijn gemaakt.
16. Bij brief van 22 maart 2005 heeft eiseres bij verweerder wettelijke rente geclaimd vanaf 1997. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiseres bij besluit van 17 oktober 2005 een bedrag van ? 21.353,53 aan wettelijke rente toegekend voor de periode van
19 oktober 1999 tot 17 oktober 2005, berekend over het bedrag van ? 51.721,00. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, anders dan eiseres meent, de wettelijke rente terecht berekend vanaf de datum waarop het primaire besluit is genomen, te weten
19 oktober 1999. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat dit de datum is waarop eiseres, indien een juist besluit zou zijn genomen, een tegemoetkoming in de in 1996 door roeken veroorzaakte schade zou zijn verleend. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de tegemoetkoming over 1996 bij besluit van 24 maart 2005 evenwel te laag is vastgesteld, is de wettelijke rente niet over het juiste bedrag berekend en komt het besluit van 17 oktober 2005 eveneens voor vernietiging in aanmerking. Verweerder dient bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar de wettelijke rente over de door verweerder met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene nader vast te stellen tegemoetkoming over 1996 opnieuw te berekenen.
17. Het beroep is derhalve gegrond.
18. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal ? 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
( 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
( 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
( waarde per punt ? 322,00;
( wegingsfactor 1.
19. Tevens zal de rechtbank bepalen dat aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van ? 276,00 dient te worden vergoed.
20. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 24 maart 2005 en 17 oktober 2005;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast [verweerster] aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad
? 276,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op ? 644,00;
- wijst [verweerster] aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. L.C. Michon als voorzitter en mrs. J.W. Brunt en M.T. van Vliet als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden:
??
??
??