vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 138060 / KG ZA 06-83
Vonnis in kort geding van 21 maart 2006
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GIP AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
eiseres,
procureur mr. P.C.M. van der Ven,
advocaat mr. G.C.M. Schipper te Amsterdam,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te '[plaatsnaam],
toevoeging 4FL2989,
gedaagde,
procureur mr. J.K.P.M. Dubach te Helmond,
advocaat mr. E.Th. Hummels te Zeist,
2. de overige personen die verblijven in dan wel in de onmiddellijke nabijheid van het pand gelegen aan [adres] te '[plaatsnaam] (en van wie de namen en woonplaatsen niet konden worden vastgesteld),
de overige gedaagden,
niet verschenen.
1.1. GIP Amsterdam B.V. heeft gesteld en gevorderd zoals is weergeven in de dagvaarding.
1.2. Ter terechtzitting is [gedaagde sub 1] verschenen en hij heeft zich bekend gemaakt als een der gedaagden. Tegen de niet verschenen gedaagde(n) is verstek verleend.
1.3. GIP Amsterdam B.V. heeft de vordering toegelicht bij monde van haar raadsman, die een pleitnota heeft overgelegd.
1.4. [gedaagde sub 1] heeft ten verwere het woord laten doen door zijn raadsman, die eveneens een pleitnota heeft overgelegd.
1.5. Op 15 maart 2006 heeft de rechter het pand in aanwezigheid van in ieder geval [gedaagde sub 1] en beide raadslieden bezichtigd, waarbij van beide zijden opmerkingen zijn gemaakt. Mr Schipper had daaraan voorafgaande een brief van zijn hand aan "de krakers" d.d. 10 maart 2006 in het geding gebracht.
1.6. Na afloop is vonnis bepaald op heden.
2.1. GIP Amsterdam B.V. vordert bij vonnis - voor zoveel mogelijk - uitvoerbaar bij voorraad:
(a) om gedaagde te veroordelen het pand aan de [adres] te '[plaatsnaam], het omliggend terrein en onroerende aanhorigheden, althans enig ander deel van bedoelde onroerende zaak bij hen in gebruik, binnen 7 dagen na het in dezen te wijzen vonnis geheel ontruimd ter beschikking van GIP Amsterdam te stellen, met medeneming van alle vanwege gedaagden op het perceel aanwezige personen en goederen en het perceel ontruimd te houden;
(b) met machtiging van GIP Amsterdam om, indien gedaagden aan het vonnis niet vrijwillig voldoen, de tenuitvoerlegging daarvan zelf te doen bewerkstelligen, zo nodig met behulp van de sterke arm, alles met de bepaling dat het te wijzen ontruimingsvonnis binnen een termijn van zes maanden ook zal kunnen worden ten uitvoer gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging op de onder (a) bedoelde onroerende zaak bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dit voordoet,
in beide gevallen met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding.
2.2. GIP Amsterdam B.V. legt hieraan, zakelijk weergegeven, het navolgende ten grondslag. Zij is eigenaresse van het pand [adres] te '[plaatsnaam] (hierna te noemen: het pand) en heeft het pand verworven ten behoeve van herontwikkeling. Op of omstreeks zaterdag 17 december dan wel zondag 18 december 2005 is het pand zonder toestemming in gebruik genomen (gekraakt) door gedaagden. Gedaagden zijn bij brief van 23 december 2005 gesommeerd tot ontruiming over te gaan. Dit hebben zij geweigerd. Gedaagden verblijven zonder recht of titel en dus wederrechtelijk in het pand. GIP Amsterdam B.V. beroept zich op haar eigendomsrecht en voorzover nog nodig op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben en het staat de eigenaar met uitsluiting van een ieder vrij van de zaak gebruik te maken.
2.3. In verband met de overeenkomst die is gesloten met het Politiekorps Brabant Noord betreffende het gebruik van het pand voor de training van politiehonden gedurende twee dagen per week heeft GIP Amsterdam B.V. een spoedeisend belang bij de ontruiming. Ten gevolge van het kraken komt bovendien de dekking terzake van brandverzekering te vervallen dan wel is het pand alleen nog maar verzekerbaar tegen een veel hogere premie. Dit laatst klemt temeer aangezien de contracten voor de levering van gas en water zijn opgezegd en gevreesd wordt dat de ruimten nu op een zodanige wijze verwarmd worden dat dit een verhoogd risico op brand met zich brengt. GIP Amsterdam B.V. meent dat het bepalen van een termijn door de rechter op grond van artikel 557a lid 2 Rv onverenigbaar is met het belang dat zij heeft bij spoedige ontruiming nu sprake is van een verhoogd risico op brandgevaar, terwijl dekking van schade die gedaagden veroorzaken, uitgesloten is. Bovendien stuurt de politie aan op nakoming van de overeenkomst.
2.4. Het verweer van [gedaagde sub 1] tegen de vordering komt zakelijk weergegeven op het volgende neer:
(i) hij betwist dat GIP Amsterdam B.V. spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen omdat er geen sprake is van een reëel belang om het pand daadwerkelijk leeg ter beschikking te krijgen;
(ii) de dagvaarding ten aanzien van twee krakers is nietig. Dat betekent dat die niet kan leiden tot een veroordeling tot ontruiming van die twee krakers, zodat toewijzing van de ontruimingsvordering jegens [gedaagde sub 1] dan ook achterwege dient te blijven aangezien er geen spoedeisend belang meer is bij een vonnis tegen [gedaagde sub 1] als andere gedaagden wel mogen blijven;
(iii) volgens [gedaagde sub 1] is er sprake van woningnood met betrekking tot betaalbare woonruimte voor de laagste inkomenscategorieën, met name jongeren en kunstenaars. [gedaagde sub 1] valt in beide groepen en heeft, samen met veertien anderen, groot belang bij het onderdak in het pand. Daarnaast gebruikt een zestal personen (een gedeelte van) het pand als atelierruimte. Het gebruik als atelierruimte sluit naadloos aan bij artikel 4 A.1 van het huidige bestemmingsplan waarin onder meer culturele doeleinden worden genoemd. Daartegen weegt het belang van GIP Amsterdam B.V. - in elk geval voorlopig - niet op.
2.5. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd, zal voor zoveel nodig bij de beoordeling worden ingegaan.
3.1. Tijdens de bezichtiging van het pand zijn de rechter en zijn gevolg, alsmede de raadslieden, door [gedaagde sub 1] en een groot aantal andere krakers door het gebouw rondgeleid. De rechter heeft onder meer het volgende geconstateerd.
a. Het betreft een vrijstaand pand dat is omgeven door een groot terrein met beplanting en daarin gelegen parkeerplaatsen. Voorheen is de GGD is het pand gehuisvest geweest, hetgeen nog te zien is aan enkele specifieke kenmerken, zoals ruimten voor de ambulances en kleedhokjes en spreekruimten, alsmede enkele verdere restanten van bijvoorbeeld de communicatie-infrastructuur.
Het pand vertoont sporen van veelvuldig, tamelijk oppervlakkig vandalisme. Er zijn veel ruiten vernield, zonweringen beschadigd, af en toe zijn er ruimten met brandvlekken in vloerbedekkingen en temidden van etensverpakkingen achtergelaten injectiespuiten, die zeker niet zijn achtergelaten door de GGD maar het restant zijn van drugsgebruik. Enkele deuren zijn geforceerd, de brandkast is half gesloopt. Slechts op enkele plaatsen is sprake van wat graffiti op de muren.
De door de krakers gebruikte ruimten om te wonen en te werken laten (bijna) nergens beschadigingen aan muren en andere delen van het gebouw zien. Op één plaats is een doorvoer door de muur gemaakt om een afvoer voor een allesbrander of houtkachel door te kunnen leiden.
b. Op enkele plaatsen is de elektriciteitsvoorziening hersteld. Een functionerende waterleiding is niet meer aanwezig; spoelwater wordt uit een leidingenput in een garageruimte gehaald.
c. Er was ongeveer een twintigtal personen van krakerszijde in het gebouw aanwezig. Geen van hen heeft zich van het krakersgebeuren en/of de bezichtiging door de rechter gedistantieerd. Door de krakers werd gesproken over "wij" als de krakers als gezamenlijkheid werd bedoeld. Bijvoorbeeld: "wij zijn bezig het pand zo mogelijk te herstellen en de rotzooi die door de hangjeugd en/of junks, die het pand eerder in bezit hadden genomen, is achtergelaten op te ruimen".
3.2. De rechter heeft de stellige indruk dat de thans aanwezige krakers het gebouw met respect behandelen. Aan te nemen valt dat de vernielingen inderdaad niet door hen zijn aangebracht, al was het maar omdat het vernielen van zoveel mogelijk ruiten niet in het belang is van hen die daarachter verblijf wensen te gaan houden (en al helemaal niet in het winterseizoen). De vernielingen zijn kennelijk inderdaad door hangjeugd en junks aangebracht. Bovendien zijn er kennelijk ook "gewone" criminelen in het pand geweest om de koperen leidingen weg te nemen en de ingebouwde brandkast te slopen.
Van een politieke (anarchistische) stellingname en/of het gebruik van het pand voor politieke en/of door de wet verboden activiteiten of doeleinden is niets gebleken.
3.3. [gedaagde sub 1] heeft niet weersproken dat het pand aan[adres] te '[plaatsnaam] eigendom is van GIP Amsterdam B.V. en dat gedaagden het pand zonder recht of titel in gebruik hebben, zodat zulks tussen partijen vast staat. Uitgangspunt dient dan ook te zijn dat gedaagden onrechtmatig in het pand verblijven en dat GIP Amsterdam B.V. recht heeft op ontruiming van het pand, nu zij daarop aanspraak maakt.
3.4. Nu het belang van GIP Amsterdam B.V. gelegen is in het beëindigen van het onrechtmatig karakter van de onderhavige situatie, is daarmee het spoedeisend belang aan haar zijde gegeven. Het verweer onder (i) wordt in zijn algemeenheid verworpen, zij het dat daarop hieronder nog nader zal worden teruggekomen.
3.5. Het verweer onder (ii) heeft [gedaagde sub 1] nog toegelicht met de stelling dat [X en [Y] zich met ingang van 27 februari 2006 hebben ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente '[plaats[adres] en dat derhalve hun namen en woonplaatsen wel degelijk konden worden achterhaald en het exploot van dagvaarding jegens hen als strijd met de geldende voorschriften als nietig moet worden aangemerkt. Tegen genoemde personen kan dus geen verstek worden verleend en zij kunnen niet worden veroordeeld. Voor [gedaagde sub 1] betekent dat, zo voert hij aan, dat GIP Amsterdam B.V. ook geen (spoedeisend) belang heeft om [gedaagde sub 1] reeds nu te laten ontruimen, zolang genoemde personen nog mogen blijven zitten.
3.6. De rechter volgt [gedaagde sub 1] niet in deze gedachtegang. Op grond van artikel 45 lid 3 Rv behoeft een exploot betreffende een vordering tot ontruiming van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan door anderen dan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht (krakers, vzr), van wie naam en woonplaats in redelijkheid niet kunnen worden achterhaald, de naam en woonplaats niet te vermelden. Naar het voorlopig oordeel van de rechter heeft GIP Amsterdam B.V. voldoende inspanning verricht om de namen van gedaagden te achterhalen. In de eerste plaats verdient het opmerking dat door de krakers een brief aan GIP Amsterdam B.V. is gezonden als reactie op de brief van de heer [M] van GIP Amsterdam B.V.d.d. 23 december 2005. In die brief verwijzen de krakers naar "hun advocaat" mr Hummels (die zich in tegenstelling tot hetgeen aldus door de briefschrijvers kennelijk werd voorgespiegeld niet voor alle krakers in deze procedure heeft gesteld maar alleen voor [gedaagde sub 1]) en houden zij zich zelf anoniem. In de tweede plaats heeft GIP Amsterdam B.V. bij de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente '[plaatsnaam] op 30 januari 2006 informatie opgevraagd betreffende inschrijvingen op het adres [adres]es]. Naar aanleiding van dat verzoek om informatie is hen, volgens GIP Amsterdam B.V., door de gemeente medegedeeld dat er niemand stond ingeschreven op het adres aan de [adres]. De dagvaarding is uitgebracht op 10 februari 2006. De brief van de gemeente '[plaatsnaam] waarin aan [X] en [Y] wordt bevestigd dat zij per 27 januari 2006 zijn ingeschreven op het adres aan de [adres] dateert van 9 februari 2006, derhalve één dag voor het uitbrengen van de dagvaarding. Het is, gelet op de datering van de brief van de gemeente, aannemelijk dat hetzij [X] en [Y] zich pas na 30 januari 2006, mogelijk zelfs op 9 februari 2006, hebben laten inschrijven op het adres aan de [adres], dan wel dat de administratieve afhandeling van de inschrijving door de gemeente pas na 30 januari 2006 heeft plaatsgevonden. Het kan GIP Amsterdam dan ook - gelet op de genoemde omstandigheden - redelijkerwijs niet tegengeworpen worden dat zij [X] en [Y] niet op naam heeft gedagvaard. Het exploot van dagvaarding is daarom niet als nietig aan te merken.
3.7. Bovendien neemt de rechter aan dat de actie van alle in het gebouw aanwezige krakers berust op een gezamenlijke onderneming. De rechter verwijst naar hetgeen hij heeft geconstateerd zoals weergegeven onder r.o. 3.1 onder c. Onder die omstandigheden is het voldoende om [gedaagde sub 1] tot ontruiming te veroordelen met "al de zijne en het zijne", zodat er geen grond is om [X] en [Y] niet in een eventuele veroordeling tot ontruiming inbegrepen te achten. Dat GIP Amsterdam B.V. dus geen belang, laat staan spoedeisend belang zou hebben doordat [X] en [Y] in elk geval zouden mogen blijven zitten, is dus geheel van feitelijke grondslag ontbloot.
3.8. Het verweer onder (ii) faalt.
3.9. Met het verweer onder (iii) beoogt [gedaagde sub 1] kennelijk de stelling ingang te doen vinden dat GIP Amsterdam B.V. misbruik maakt van haar bevoegdheid als eigenaar de ontruiming van het pand te vorderen. Volgens het bepaalde in artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek is van dergelijk misbruik sprake wanneer de bevoegdheid wordt uitgeoefend met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. In het onderhavige geval zou GIP Amsterdam B.V. dan volgens [gedaagde sub 1] in redelijkheid geen beroep op haar genoemde bevoegdheid kunnen doen omdat het woonbelang van gedaagden groot is en afhankelijk van het onderhavige pand (gezien de heersende nood aan woonruimte en aan atelierruimte voor kunstenaars in de gemeente '[plaatsnaam]) en de belangen van GIP Amsterdam B.V. zodanig gering zijn dat GIP Amsterdam B.V. in redelijkheid niet - op dit moment - op ontruiming aanspraak kan maken.
3.10. Ten aanzien van het belang van GIP Amsterdam B.V. heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat niet voldoende aannemelijk is dat het pand thans niet kan worden verzekerd. Het pand wordt thans immers netjes bewoond; de door zwervers, junks en hangjeugd toegebrachte schade is door gedaagden hersteld. Tevens zorgen zij er voor dat er geen probleem met hangjeugd, junks en zwervers meer bestaat. Zij, gedaagden, bezorgen geen overlast. [gedaagde sub 1] betwist dat er door het gebruik door krakers een groter gevaar voor brand etc. bestaat; verloedering wordt juist tegengegaan. Het belang van het moeten nakomen van het contract met de politie om honden te laten trainen is niet serieus te nemen. Er zijn geen getekende contracten, de berichtgeving over die activiteit is tegenstrijdig. Bovendien is die activiteit niet te rijmen met het geldende bestemmingsplan. Plannen voor herontwikkeling zijn nog verre van enigszins concreet. Bij ontruiming door gedaagden is wederom langdurige leegstand te verwachten. Bovendien heeft GIP Amsterdam B.V. haar belang zelf al gerelativeerd door zo lang met actie richting krakers te wachten. Men wist immers al in medio 2005 dat het pand gekraakt was.
3.11. Naar het oordeel van de rechter kunnen de door [gedaagde sub 1] aangevoerde omstandigheden, de juistheid daarvan op deze plaats in het midden gelaten, niet leiden tot de conclusie dat GIP Amsterdam B.V. misbruik maakt van haar bevoegdheid als eigenaar om aanspraak op ontruiming te maken. Aan de vereisten om met succes een beroep op artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek te kunnen doen is niet voldaan. Het verweer wordt daarom verworpen. De vordering tot ontruiming zal daarom worden toegewezen.
3.12. [gedaagde sub 1] heeft aangeven dat er, buiten hemzelf, [X] en [Y], nog andere krakers in het pand aanwezig zijn. Reeds hierom is er voldoende grond om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 557a, derde lid, Rv.
3.13. De mede gevorderde machtiging om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen zo nodig met behulp van de sterke arm van justitie wordt afgewezen omdat zij strikt genomen overbodig is. Artikel 556, eerste lid, Rv schrijft al voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. De deurwaarder behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent hij rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
3.14. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen gedaagden in de kosten van de procedure worden verwezen.
3.15. Gelet op de aard van de zaak (ontruimingsbevel aan anderen dan gebruikers of gewezen gebruikers krachtens een persoonlijk of zakelijk recht betreffende een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan) dient de rechter toepassing te geven aan het bepaalde in de eerste twee leden van artikel 557a Rv. De rechter dient een beslissing te nemen over de termijn waarbinnen de ontruiming niet kan worden uitgevoerd. Daartoe dient hij het College van Burgemeester en Wethouders te bevelen inlichtingen te verschaffen.
3.16. Aan deze bepalingen behoeft de rechter niet te voldoen indien dit met het belang van GIP Amsterdam B.V. niet te verenigen zou zijn. GIP Amsterdam B.V heeft aangevoerd dat het bepalen van een termijn door de rechter onverenigbaar is met het belang dat zij heeft waarbij zij heeft gewezen op een verhoogd risico op brandgevaar en het feit dat de Politie aandringt op nakoming van de overeenkomst om de honden te mogen trainen in het pand.
3.17. Naar het oordeel van de rechter zijn deze belangen niet zodanig dat raadpleging van het College van B & W achterwege behoort te blijven. Hierbij weegt mee dat GIP Amsterdam B.V., zoals zij zelf ter zitting heeft toegegeven, niet voortvarend is opgetreden nadat er was ingebroken in het pand medio 2005. Toen immers zijn er branden gesticht en is het gevaar niet gekeerd. Dat de krakers de brandveiligheid thans extra in gevaar brengen is niet aannemelijk, zoals uit de constateringen van de rechter volgt. Aannemelijk is zelfs dat de brandgevaarlijkheid ten opzichte van de situatie dat het pand in handen was van zwervers, hangjeugd en junks, aanmerkelijk is afgenomen.
3.18. Voor wat betreft de overeenkomst met de politie rijst de vraag of het daarin voorziene gebruik wel is te verenigen met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Bovendien deelt de rechter de zorg van de krakers dat die overeenkomst - die blijkens het ooit opgemaakte concept wordt betiteld met "Anti-kraak bruikleenovereenkomst" - niet erg serieus is bedoeld. Tot een ondertekening van die overeenkomst is het kennelijk nog steeds niet gekomen. Het aandringen op nakoming - zo de brief van Meeus daaromtrent al serieus te nemen is - gebeurt waarschijnlijk zuiver "pour besoin de la cause".
3.19. Nu van raadpleging van het College van B & W niet kan worden afgezien zal de rechter de uitvoering van dit vonnis schorsen zodat die raadpleging kan worden uitgevoerd. Daartoe zal de griffier worden gelast een afschrift van dit vonnis aan burgemeester en wethouders van de gemeente '[plaatsnaam] te sturen teneinde hen bekend te maken met het te geven bevel als bedoeld in het tweede lid van artikel 577a Rv. De rechter merkt hierbij op dat [gedaagde sub 1] zich bij zijn verweer heeft beroepen op de voor jongeren met een gering inkomen zeer slechte woningmarkt in '[plaatsnaam] en vraagt de gemeente, naast de gebruikelijke inlichtingen, met name ook inlichtingen te verschaffen omtrent:
1. de kansen op de woningmarkt voor jongeren, waaronder jonge c.q studerende kunstenaars, met een zeer gering inkomen;
2. hoe het huidige gebruik van het pand, zijnde gebruik als woonruimte voor veertien jongeren en als atelierruimte voor zes kunstenaars, zich verhoudt met het bestemmingsplan ter plaatse;
3. hoe het gebruik als trainingslocatie voor politiehonden zich verhoudt met het bestemmingsplan ter plaatste;
4. de situatie betreffende de (brand)veiligheid van het pand bij enerzijds het geconstateerde gebruik door de krakers en anderzijds bij leegstand, waarbij het pand kennelijk het voorwerp kan worden van vandalisme.
4.1. veroordeelt gedaagden om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het pand aan de [adres] te '[plaatsnaam] met alle daarin van hunnentwege aanwezige personen en goederen te ontruimen en ontruimd te houden;
4.2. bepaalt dat deze veroordeling binnen de in artikel 557a Rv genoemde termijn van een jaar ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich ten tijde van de tenuitvoerlegging daar bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dit voordoet;
4.3. veroordeelt gedaagden in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de wederpartij begroot op EUR 1.135,32 waarvan EUR 816,-- salaris procureur en EUR 319,32 verschotten;
4.4. verklaart dit vonnis - zij het met inachtneming van het hierna bepaalde - tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5. wijst het meer of anders gevorderde af;
4.6. bepaalt dat het onder 4.1 en 4.2 gegeven bevel tot ontruiming niet ten uitvoer kan worden gelegd totdat de rechter over het al dan niet bepalen van een termijn als bedoeld in artikel 557a Rv zal hebben beslist;
4.7. gelast de griffier een afschrift van dit vonnis te zenden aan de burgemeester en wethouders van de gemeente '[plaatsnaam];
4.8. beveelt de burgemeester en wethouders van de gemeente '[plaatsnaam] binnen een termijn van zes weken na heden ter griffie in te leveren hun schriftelijk bericht, houdende inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de bepaling van een termijn gedurende welke het gegeven bevel tot ontruiming niet ten uitvoer kan worden gelegd, waaronder met name ook de vraagpunten die hierboven onder r.o. 3.19 staan weergegeven;
4.9. bepaalt dat het vervolgvonnis zal worden uitgesproken op de veertiende dag na ontvangst van het hierboven bedoelde bericht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2006.