ECLI:NL:RBSHE:2006:AX1361

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
142285 - KG ZA 06-318
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H.W. Rullmann
  • J.H.G.M. van Goch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen omzetting taakstraf in vervangende hechtenis met bijzondere omstandigheden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 9 mei 2006, gaat het om een kort geding waarin [veroordeelde] bezwaar maakt tegen de omzetting van zijn resterende werkstraf in 71 dagen vervangende hechtenis. De voorzieningenrechter heeft ter zitting overwogen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat [veroordeelde] ernstig zwakbegaafd is, wat mogelijk invloed heeft gehad op zijn vermogen om de taakstraf volledig uit te voeren. De rapportage van mw. drs. De Vries, een GZ Psycholoog, wijst op deze zwakbegaafdheid en de mogelijke negatieve gevolgen van arrestatie voor zowel [veroordeelde] als de maatschappij. De rechter concludeert dat de bijzondere omstandigheden, waaronder de zwakbegaafdheid van [veroordeelde], een zorgvuldige beslissing vereisen over de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. De voorzieningenrechter schorst daarom de tenuitvoerlegging van de beslissing van de officier van justitie tot omzetting van de werkstraf, totdat de rechtbank op het bezwaar van [veroordeelde] heeft beslist. Tevens wordt de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van [veroordeelde].

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 142285 / KG ZA 06-318
Uittreksel uit het audiëntieblad van de zitting in kort geding, gehouden op 9 mei 2006,
in de zaak van
[veroordeelde]
wonende te A.,
eiser,
procureur mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie, Openbaar Ministerie, Arrondissementsparket 's-Hertogenbosch),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. A. van Blankensteijn te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [veroordeelde] en de Staat genoemd worden.
Tegenwoordig zijn:
- mr. J.H.W. Rullmann, voorzieningenrechter, en
- mr. J.H.G.M. van Goch, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
- [veroordeelde];
- mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten;
- mr. A. van Blankenstein.
NB: De dagvaarding in deze zaak luidde, voor zover van belang:
1. Bij kennisgeving van 5 april 2006 (productie 1) is door de officier van justitie aan eiser [veroordeelde] medegedeeld dat zijn resterende werkstraf zal worden omgezet in 71 dagen vervangende hechtenis.
2. Door eiser is tijdig (binnen twee weken) bezwaar gemaakt tegen deze omzettingskennisgeving, te weten op 14 april 2006 (productie 2). De akte van indiening van het bezwaarschrift d.d. 14 april 2006 is tevens bijgevoegd (productie 3).
3. Bij schrijven van 14 april 2006 is de officier van justitie gevraagd om hangende de bezwaarschriftprocedure opschortende werking toe te kennen aan de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis (productie 4).
4. Bij schrijven van 27 april 2006 heeft de officier van justitie laten weten geen opschortende werking aan het indienen van het bezwaarschrift te verbinden (productie 5), zonder gemotiveerde opgaaf van reden.
5. Na telefonisch contact te hebben gehad met de afdeling Landelijk Coördinatiepunt Arrestatiebevelen van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (telefoonnummer 058-2342040) blijkt dat de zaak daar gereed staat voor het doen uitgaan van een arrestatiebevel d.d. vrijdag 5 mei 2006.
6. Er is van deze zijde telefonisch contact geweest met mw. [B] van de reclassering, regio 's-Hertogenbosch (telefoonnummer 040-2651180). Zij acht het wenselijk dat eiser een tweede kans krijgt de resterende werkstraf alsnog uit te voeren. Haar advies is (nog) niet in handen van eiser. Mw. [B] is op vakantie t/m 15 mei 2006. Via haar collega's wordt nu getracht een schriftelijk stuk uitgaande van de reclassering (Afdeling Toezicht) te verkrijgen.
7. Eiser grondt zijn vordering op:
Een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW), bestaande uit een doen of nalaten van gedaagde in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.
(...)
12. Eiser heeft gezien het bovenstaande een spoedeisend belang om gedaagde langs deze weg in rechte te betrekken en te vorderen zoals hieronder wordt gedaan. Het arrestatiebevel staat gereed uit te gaan op vrijdag 5 mei a.s. (zie onder punt 5).
MITSDIEN:
het u edelachtbare vrouwe/heer voorzieningenrechter moge behagen bij (mondeling) vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, uitvoerbaar op de minuut en op alle dagen en uren, bij wijze van voorlopige voorziening, de Staat der Nederlanden te veroordelen:
om de tenuitvoerlegging van de beslissing van de officier van justitie d.d. 5 april 2006 tot omzetting van de resterende werkstraf in 71 dagen vervangende hechtenis op te schorten tot op de door eiser daartegen gerichte bezwaren door uw rechtbank zal zijn beslist, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2500,- per dag, althans een door u edelachtbare voorzieningenrechter te bepalen redelijk geachte dwangsom, door gedaagde te betalen aan eiser voor elke dag of deel daarvan dat gedaagde in gebreke blijft aan uw veroordeling te voldoen.
(...)
Na het overige verhandelde:
De voorzieningenrechter heeft ter zitting terstond mondeling uitspraak gedaan en daartoe:
A. overwogen:
1.1. Op grond van de rapportage van mw. de [V] (uit het dossier: rapport d.d. 3 mei 2006 van mw. drs. De Vries, GZ Psycholoog, Forensische Behandeling "De Omslag" te Eindhoven) is voorshands voldoende aannemelijk dat [veroordeelde] ernstig zwakbegaafd is.
1.2. Op voorhand valt niet uit te sluiten dat deze zwakbegaafdheid een gewichtige rol heeft gespeeld bij het niet ten volle verrichten door [veroordeelde] van de hem opgelegde taakstraf en dat dat niet-verrichten hem niet of in sterk verminderde mate kan worden toegerekend.
1.3. Evenmin valt uit te sluiten, zulks eveneens op grond van meergenoemde rapportage van De [V], dat de arrestatie niet slechts voor [veroordeelde], maar voor de maatschappij als geheel onevenredig nadelige gevolgen heeft door het risico op onmiddellijk verlies van zijn werk.
1.4. Omdat de rapportage van De [V] toen nog niet bekend was, heeft de Officier van Justitie bij zijn beslissing niet te schorsen daarmee geen rekening kunnen houden. Nu die rapportage wel bekend is blijkt daaruit naar het oordeel van de rechter van voldoende bijzondere omstandigheden. Nu inmiddels bekend is dat het bezwaar reeds aanstaande vrijdag, 12 mei 2006, door de rechtbank behandeld zal worden, verdient het gelet op die bijzondere omstandigheden aanbeveling om die behandeling af te wachten en valt niet in te zien welk maatschappelijk belang zich daartegen verzet en waarom [veroordeelde] nog in de tussenliggende twee dagen gearresteerd zou moeten worden.
1.5. Uit de Memorie van Toelichting (red: op art. 22g Sr.) blijkt dat het aanvankelijk de bedoeling van de Regering was om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis tijdens deze bezwaarschriftprocedure op te schorten. Op voorstel van de Tweede Kamer heeft de wetgever, ter voorkoming van het lichtvaardig instellen van bezwaar enkel om tijd te winnen, deze regel uiteindelijk omgedraaid en blijkens de toelichting op het amendement-Dittrich bepaald dat veroordeelden tijdens de bezwaarschriftprocedure in beginsel vervangende hechtenis moeten ondergaan, doch dat de rechter in een spoedprocedure kan besluiten de tenuitvoerlegging te schorsen wegens zeer bijzondere redenen.
1.6. Deze wetsgeschiedenis impliceert aan de andere kant dat de wetgever in geval van serieus te nemen bezwaren er van uitgaat dat het oordeel daaromtrent behoort te worden afgewacht en dat in dergelijke gevallen aan het indienen daarvan wel schorsende werking wordt gegeven. Dan behoort daarvan ook sprake te zijn in een geval als het onderhavige, waarin de bijzondere, tot dusver onbekende omstandigheid van de uitzonderlijk ernstige zwakbegaafdheid van [veroordeelde] (IQ < 70) thans noopt tot een bijzonder zorgvuldige beslissing door de bevoegde (straf)rechter omtrent wat met hem te doen, zulks onder afweging van alle betrokken maatschappelijke belangen. Deze omstandigheden doen gegrondverklaring van het bezwaarschrift niet bij voorbaat illusoir zijn en het instellen van bezwaar is bepaaldelijk niet enkel gedaan om tijd te winnen.
1.7. Mitsdien behoort de vordering te worden toegewezen.
1.8. De vordering tot betaling van een dwangsom wordt afgewezen, omdat er vanuit mag worden gegaan dat de Staat, als altijd, ook deze rechterlijke uitspraak zal volgen.
1.9. De Staat zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [veroordeelde] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.148,87
en:
B. beslist:
De voorzieningenrechter:
1.10. schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van de officier van justitie d.d. 5 april 2006 tot omzetting van de resterende werkstraf in 71 dagen vervangende hechtenis, tot op de door [veroordeelde] daartegen gerichte bezwaren door de rechtbank zal zijn beslist,
1.11. veroordeelt Staat der Nederlanden in de proceskosten, aan de zijde van [veroordeelde] tot op heden begroot op EUR 1.148,87,
1.12. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
1.13. wijst het meer of anders gevorderde af.
De rechter sluit de zitting.
Waarvan proces-verbaal,
w.g. mr. J.H.G.M. van Goch w.g. mr. J.H.W. Rullmann
(griffier) (voorzieningenrechter)