ECLI:NL:RBSHE:2006:AX6800

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
134456 / FA RK 05-4488
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.J. Bogaerts-Tholen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging alimentatie en draagkracht in faillissementssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 26 mei 2006 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw, die eerder gehuwd zijn geweest. De man verzocht om wijziging van de vastgestelde alimentatiebijdrage van € 1.560,-- per maand, omdat hij stelde dat zijn financiële situatie door het faillissement van zijn onderneming was veranderd. De rechtbank ontving het verzoekschrift van de man op 9 november 2005 en het verweerschrift van de vrouw, die de wijziging betwistte, werd later ingediend. De vrouw voerde aan dat de man nog steeds in staat was om een inkomen te genereren en dat hij zijn alimentatieverplichting niet kon ontlopen door middel van een fictieve constructie met zijn nieuwe partner.

De rechtbank heeft de financiële situatie van de man en de wijzigingen in zijn werkzaamheden beoordeeld. De man was directeur grootaandeelhouder van verschillende vennootschappen, waarvan er één failliet was gegaan. De rechtbank constateerde dat de man zijn werkzaamheden had aangepast, maar dat hij nog steeds de enige was met de specifieke kennis die nodig was voor de werkzaamheden binnen zijn huidige onderneming. De rechtbank oordeelde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat hij onvoldoende draagkracht had om de alimentatie te voldoen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatie afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van gewijzigde omstandigheden bij het verzoeken om wijziging van alimentatie.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer : 134456 / FA RK 05-4488
Uitspraak : 26 mei 2006
Beschikking betreffende alimentatie in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats], gemeente [naam gemeente],
procureur mr. E.G.M. van Ewijk,
advocaat mr. F.G.D. Pykstra te Zwolle,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
procureur mr. E.J.P.J.M. Kneepkens,
advocaat mr. I.L. Ortelee te Houten,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
het verzoekschrift van de man, ontvangen ter griffie op 09 november 2005;
het verweerschrift van de vrouw;
de correspondentie, waaronder met name:
de brief met bijlagen van de procureur van de man, gedateerd 11 april 2006;
de brief met bijlagen van de procureur van de vrouw, gedateerd 11 april 2006.
De zaak is behandeld ter zitting van 21 april 2006. Verschenen zijn de man, bijgestaan door mr. F.G.D. Pykstra, en de vrouw, bijgestaan door mr. I.L. Ortelee. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
De rechtbank zal vooreerst ingaan op het bezwaar van de man tegen de door de rechtbank verleende nadere termijn voor het indienen van een verweerschrift door de vrouw, nadat een eerdere termijn ongebruikt was verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is de door raadsvrouw van de vrouw aangevoerde reden voor termijnoverschrijding, ziekenhuisopname met een operatie, welke reden niet is betwist, voldoende klemmend om de te late indiening te rechtvaardigen. De rechtbank heeft in zaken betreffende levensonderhoud de bevoegdheid de zaak zonder zitting af te doen indien geen verweerschrift is ontvangen, doch heeft daarvan geen gebruik te maken. De rechtbank is van oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor zicht verzet tegen toepassing van deze regel indien sprake is van een klemmende reden voor termijnoverschrijding en nu de vrouw reeds te kennen had gegeven dat zij verweer wenste te voeren. De rechtbank gaat thans over tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak.
Partijen zijn gehuwd geweest, welke huwelijk op 04 maart 2004 is ontbonden door inschrijving van de beschikking echtscheiding van deze rechtbank van 16 januari 2004 in de registers van de burgerlijke stand. Bij die beschikking is bepaald dat de man als bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw een bedrag van € 1.560,-- per maand dient te betalen.
De man verzoekt wijziging van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, omdat deze niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De man stelt daartoe dat zijn vennootschap sinds 15 september 2005 in staat van faillissement verkeert en dat voor hem een beslagvrije voet is vastgesteld van € 560,-- per maand. Volgens de man heeft hij tot 1 februari 2005 aan zijn verplichtingen voldaan, maar heeft hij vanaf die datum geen draagkracht meer om een onderhoudsbijdrage te betalen. Tot 1 september 2005 is hij zelf door derden onderhouden en vanaf 1 september 2005 heeft de man een deeltijd dienstverband aanvaard bij [onderneming (BV) A], waaruit hij onvoldoende inkomsten heeft om de onderhoudsbijdrage te betalen. De man verzoekt derhalve de onderhoudsbijdrage vanaf 1 februari 2005 te bepalen op nihil.
De vrouw voert verweer. De vrouw betwist dat de man slechts een inkomen zou hebben van € 1.000,-- per maand. Zij stelt dat de man reeds eerder dan 1 september 2005 werkzaam was bij [onderneming (BV) A] als directeur, welk bedrijf reeds ten tijde van de echtscheiding onderdeel was van een holding waarin de gefailleerde BV van de man een belang had. De vrouw is van mening dat aangenomen moet worden dat de man zijn werkzaamheden voor [onderneming (BV) A] onverminderd heeft voortgezet en in staat moet worden geacht daaruit een inkomen te verwerven van ongeveer € 54.800,-- bruto per jaar, gelijk aan zijn inkomsten ten tijde van de echtscheiding. De vrouw is voorts van mening dat door de man en zijn nieuwe partner een fictieve constructie is bedacht om een einde te maken aan de alimentatieverplichting. Zij wordt hierin gesteund door de curator in het faillissement. De vrouw verzet zich voorts tegen de gevraagde ingangsdatum. Naar aanleiding van een procedure in kort geding bij deze rechtbank is tussen partijen de afspraak gemaakt dat de man de achterstallige alimentatie zal voldoen uit de opbrengst van een af te kopen levensverzekering.
Ontvankelijkheid
Door de man is een zodanige wijziging van financiële omstandigheden gesteld, dat de geldende alimentatie opnieuw moet worden beoordeeld.
Behoefte
De behoefte aan een onderhoudsbijdrage is niet in geschil.
Draagkracht van de man
De door de man gestelde wijziging van omstandigheden betreft een wijziging van inkomsten. Door de vrouw is gemotiveerd betwist dat de man niet meer in staat is om dezelfde inkomsten te genereren als hij voor de faillietverklaring had.
Voor een goed begrip van het geschil zal de rechtbank kort de structuur van de verschillende ondernemingen waarbij de man betrokken is weergeven, vóór de faillietverklaring en daarna.
De man is directeur grootaandeelhouder van [onderneming (BV) B]. De partner van de man is directeur grootaandeelhouder van [onderneming (BV) C]. [onderneming (BV) B] en [onderneming (BV) C] bezitten ieder 50% van de aandelen van [onderneming (BV) D]. [onderneming (BV) D] is de holding van [onderneming (BV) A] en tot 2004 van [onderneming E], welke toen failliet is gegaan. Tussen [onderneming (BV) B] en [onderneming (BV) A] bestond een managementovereenkomst. Voorts acht de rechtbank van belang dat [onderneming (BV) B] en [onderneming (BV) C] een overeenkomst van geldlening zijn aangegaan, waarbij [onderneming (BV) B] geld heeft geleend en daarbij de aandelen van [onderneming (BV) D] in onderpand heeft gegeven.
Vast staat dat [onderneming (BV) B] haar 50% belang in [onderneming (BV) D] heeft overgedragen aan [onderneming (BV) C]. Over de omstandigheden waaronder dit is gebeurd verschillen partijen van mening en is onderwerp van onderzoek door de curator in de inmiddels gefailleerde vennootschap [onderneming (BV) B]. Door deze aandelenoverdracht echter is [onderneming (BV) D] en daarmee tevens de onderliggende werkmaatschappij [onderneming (BV) A] volledig in handen gekomen van [onderneming (BV) C], waarvan de partner van de man directeur grootaandeelhouder is. Door het faillissement van [onderneming (BV) B] verkrijgt de man geen inkomsten meer uit deze vennootschap. Hij is een dienstverband aangegaan met [onderneming (BV) A].
De rechtbank acht een weergave van deze constructie van belang, omdat de feitelijke werkzaamheden binnen al deze vennootschappen door twee personen worden verricht, door de man en zijn partner. De man heeft zulks ter zitting erkend. De man stelt echter dat ten aanzien van zijn persoon een verschuiving heeft plaatsgehad van de taken die hij uitvoert. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij zich voorheen, hetgeen de rechtbank begrijpt als voor het faillissement van [onderneming (BV) B], voor 50% bezig hield met managementtaken, alsmede met acquisitie en verkoop. Daarnaast verrichte de man de feitelijke technische werkzaamheden. Volgens de man deed zijn partner voorheen de boekhouding en de juridische zaken. Door de man is voorts verklaard dat zijn werkzaamheden thans beperkt zijn tot de technische werkzaamheden die behoren bij een opdracht en dat hij geen bestuurlijke functie meer uitoefent en geen bemoeienis meer heeft met de totstandkoming van een order.
Tevens is door de man verklaard dat alvorens een order tot stand komt, uitgebreid over een order wordt onderhandeld en dat ook nadat de uitvoering van een order is gestart er nog aanpassingen worden doorgevoerd en afspraken worden gemaakt over meerkosten.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat [onderneming (BV) A] een gespecialiseerd product aanbiedt en dat de man alleen de specifieke kennis bezit om dat product te realiseren. Onbetwist is door de vrouw gesteld dat de man patenthouder is op [produkt] waarmee het bedrijf werkt. Door de man is gesteld dat zijn partner een economische achtergrond heeft. Gelet op hetgeen de man heeft gesteld omtrent de totstandkoming en uitvoering van een order, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de partner van de man de onderhandelingen aangaande een order volledig zelfstandig uitvoert en daartoe ook het beleid binnen de onderneming vaststelt. De man heeft geen duidelijkheid kunnen verschaffen over zijn betrokkenheid als specifiek deskundige binnen [onderneming (BV) A] bij de totstandkoming van een order. De rechtbank acht het dan ook volstrekt ongeloofwaardig dat de werkzaamheden die de man voorheen zelf uitoefende, nu geheel door zijn partner worden gedaan en hij zelf alleen de feitelijke technische werkzaamheden voor het bedrijf verricht.
Zo er al een verschuiving van de werkzaamheden zou hebben plaatsgevonden, dan nog verricht de man thans de werkzaamheden waarmee de omzet binnen het bedrijf wordt gerealiseerd. De aard van de aangeboden producten en diensten is niet veranderd sinds het faillissement van [onderneming (BV) B] en de man is de enige binnen het bedrijf die de deskundigheid bezit om de producten en diensten te kunnen realiseren. Het is voor de rechtbank dan ook onbegrijpelijk dat de man thans tegen een tarief van € 25,-- per uur werkzaamheden verricht, € 1.000,-- bruto salaris per maand krijgt en in een auto van het bedrijf rijdt met een aanzienlijke waarde in vergelijk tot de functie die de man zegt uit te oefenen, terwijl hij voorheen een salaris van € 48.124,-- bruto per jaar ontving. De enkele stelling dat zulks het beleid van de onderneming is, is niet voldoende ter onderbouwing.
De rechtbank merkt nog op dat uit de door de man overgelegde stukken betreffende zijn loonopgaves tegenstrijdigheden blijken. Dit hoeft weliswaar niet van doorslaggevende betekenis te zijn, doch gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een verwijzing naar een uitwerking van de accountant.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door de man niet aannemelijk is gemaakt, noch voldoende is onderbouwd dat hij, mede gelet op de aarde van de werkzaamheden die hij verricht, onvoldoende draagkracht heeft om de onderhoudsbijdrage te voldoen, danwel geen mogelijkheden heeft om zodanige draagkracht te verkrijgen. Het verzoek tot nihilstelling van de man dient reeds op deze grond te worden afgewezen, zodat de rechtbank aan een verdere beoordeling van de lasten van de man niet toekomt.
Proceskosten
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek van de man af;
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.J. Bogaerts-Tholen, rechter,
en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2006 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan -uitsluitend door tussenkomst van een procureur (advocaat)- hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch
a. door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.