ECLI:NL:RBSHE:2006:AX6812

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
452022
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de vraag naar de arbeidsovereenkomst in het kader van re-integratieprojecten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 31 mei 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde reïntegratiebureau. De eiseres, die betrokken was bij het project Werkende Weg van de Gemeente Oss, vorderde betaling van achterstallig loon na een ontslag op staande voet door de gedaagde. De eiseres stelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst en dat het ontslag nietig was, omdat zij niet had geweigerd te werken maar door miscommunicatie niet op de juiste tijden aanwezig was. De gedaagde daarentegen voerde aan dat de eiseres herhaaldelijk ongeoorloofd afwezig was geweest en dat het ontslag op staande voet terecht was gegeven.

De kantonrechter oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, aangezien de werkzaamheden van de eiseres niet als productieve arbeidsprestatie konden worden gekwalificeerd. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat het ontslag op staande voet nietig was. De rechter concludeerde dat de vorderingen van de eiseres, ook indien de overeenkomst als een arbeidsovereenkomst zou worden beschouwd, voor afwijzing gereed lagen. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om duidelijkheid te hebben over de aard van de overeenkomst tussen partijen, vooral in het kader van re-integratieprojecten waar de verplichtingen en rechten van de betrokkenen niet altijd helder zijn. De uitspraak biedt inzicht in de beoordeling van arbeidsovereenkomsten en de gevolgen van ontslag op staande voet in situaties waarin de werkrelatie niet eenduidig is.

Uitspraak

RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector Kanton, locatie 's-Hertogenbosch
Zaaknummer : [nummer]
Rolnummer : [nummer]
Uitspraak : 31 mei 2006
JJ
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procederend met rechtsbijstand ingevolge toevoeging van de Raad voor Rechtsbijstand d.d. 9 mei 2006, nr.,
gemachtigde: mr. R.P.E. Halfens (advocaat te Uden),
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [g[gedaagde]agde],
gevestigd te Oss,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J. Lauwen (advocaat te Oss).
1. De procedure
Nadat een dag was bepaald voor de behandeling van deze zaak, heeft eiseres, verder te noemen "[eiseres]", gedaagde, verder te noemen "[gedaagde]", doen dagvaarden.
De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2006 plaatsgevonden. [eiseres] is bij die gelegenheid verschenen door haar gemachtigde. [gedaagde] is verschenen door [naam] en [naam], bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van [gedaagde] heeft pleitaantekeningen gehanteerd die zij aan de kantonrechter en de wederpartij heeft overgelegd. Na gevoerd debat is vonnis bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1. In deze zaak doet zich het volgende voor.
[gedaagde] is als reïntegratiebureau betrokken bij het project Werkende Weg van de Gemeente Oss. Dit project houdt in dat moeilijk bemiddelbare uitkeringsgerechtigden verplicht een overeenkomst sluiten met [gedaagde], in welke overeenkomst is bepaald dat de uitkeringsgerechtigde voor bepaalde tijd in dienst treedt van [gedaagde]. Voorts is bepaald dat de uitkeringsgerechtigde loon ontvangt. Zowel [gedaagde] als de uitkeringsgerechtigde is verplicht de overeenkomst aan te gaan. Het doel van het project is de uitkeringsgerechtigde weer aansluiting te laten krijgen op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden bestaan in de eerste plaats in het zoeken naar werk, waarvoor de uitkeringsgerechtigde begeleiding krijgt van een coach. De uitkeringsgerechtigden die weigert een "dienstverband" met [gedaagde] aan te gaan, wordt 100 % gekort op zijn of haar uitkering.
[eiseres] is vanaf 30 november 2004 meerdere overeenkomsten voor bepaalde tijd aangegaan met [gedaagde]. Zo is zij op 14 februari 2006 een overeenkomst aangegaan voor bepaalde tijd tot 13 april 2006. [gedaagde] heeft [eiseres] op 20 februari 2006 meegedeeld dat zij op staande voet was ontslagen.
2.2. [eiseres] vordert - zakelijk weergegeven - dat de kantonrechter bij wege van voorziening ex artikel 254 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van het achterstallig loon ad 2.186,34 euro bruto alsmede de wettelijke verhoging over dat bedrag, zijnde 1.093,17 euro bruto, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, één en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. [eiseres] legt daaraan, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
De gemeente Oss heeft [eiseres] steeds voorgehouden dat zij bij [gedaagde] training en scholing zou krijgen en werkervaring zou opdoen. Gedurende de eerste twee arbeidsovereenkomsten heeft [eiseres] haar werktijd echter samen met een grote groep anderen door moeten brengen in een ruimte met een beperkt aantal computers. Afgezien van het zoeken naar vacatures had zij niet veel omhanden. Zij is hierdoor verveeld en gedemotiveerd geraakt. Gedurende het laatste dienstverband werd [eiseres] verplicht om naast het zoeken naar werk zeer eenvoudige werkzaamheden te verrichten, zoals het vouwen van kaarten. [eiseres] was bereid deze werkzaamheden te verrichten, maar wilde gelet op het verleden duidelijke afspraken maken over de toegang tot de computers en de begeleiding door [gedaagde]. [gedaagde] heeft haar echter op grond van werkweigering ontslagen. [eiseres] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
Er is geen sprake geweest van werkweigering, zodat er ook geen sprake is geweest van een dringende reden. Dat [eiseres] op woensdag en vrijdag niet is verschenen werd veroorzaakt door een miscommunicatie. Zij dacht dat zij de woensdag- en vrijdagochtend vrij was, maar dit bleek de middag te zijn. Nu geen sprake is van een dringende reden, is het ontslag op staande voet nietig.
Voor zover al sprake zou zijn van een dringende reden geldt dat het gegeven ontslag op staande voet in dit geval een te zwaar middel is. [eiseres] heeft nooit een schriftelijke waarschuwing ontvangen. Zij is moeilijk bemiddelbaar en is dan ook niet voor niets bij [gedaagde] in dienst getreden. Zij heeft een verleden en een afwijkend karakter. Juist daarom is zij bij [gedaagde] in dienst getreden, waarvoor [gedaagde] overigens een aanzienlijk subsidiebedrag ontvangt. [gedaagde] heeft dan ook een extra zorgplicht. Daarnaast is het bij [gedaagde] bekend dat [eiseres] na een ontslag op staande voet op grond van de afstemmingsverordening van de Gemeente Oss 100 % zal worden gekort op haar uitkering. Dit is ook daadwerkelijk gebeurd.
Aangezien het ontslag op staande voet nietig is, dient [gedaagde] het loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst te betalen.
2.3. [gedaagde] heeft hiertegen het volgende tot verweer aangevoerd.
Vanaf de eerste arbeidsovereenkomst d.d. 30 november 2004 hebben zich diverse problemen voorgedaan tussen partijen. [eiseres] is reeds op 2 december 2004 niet op het werk verschenen. Ook op 26 januari en 2 maart 2005 is zij ongeoorloofd afwezig geweest. Zij is hier diverse malen op aangesproken. Bij de derde arbeidsovereenkomst d.d. 15 september 2005 heeft [gedaagde] meegedeeld dat zij vanaf dat moment de regels strakker zou gaan hanteren. Op 14 februari 2006 zijn partijen wederom een arbeidsovereenkomst aangegaan. [eiseres] is die dag naar het CWI gegaan. Het CWI is gevestigd in een pand tegenover [gedaagde]. [eiseres] had dan ook voldoende tijd om die middag terug te keren naar het werk. Zij is echter niet verschenen. De volgende dag, woensdag 15 februari, is [eiseres] eveneens niet verschenen. [gedaagde] heeft haar gebeld en gevraagd waarom zij niet aanwezig was. Zij heeft hierop geantwoord dat zij dacht dat zij de woensdagochtend in plaats van de woensdagmiddag vrij was. [gedaagde] heeft haar uitgelegd dat zij, zoals alle medewerkers, de woensdagmiddag en vrijdagmiddag vrij was. Op donderdag 16 februari en vrijdag 17 februari is zij echter wederom niet verschenen. Op maandag 20 februari is [eiseres] wel op het werk verschenen. Haar is gevraagd waarom zij er vrijdag niet was. Zij heeft geantwoord dat zij dacht dat zij vrij was, hoewel haar al meerdere malen was meegedeeld wanneer zij op het werk moest zijn. Vervolgens is aan [eiseres] verzocht zich aan het computerschema en het rookbeleid te houden. Ook is haar verzocht inpakwerkzaamheden te verrichten. Zij hield zich echter nog steeds niet aan de regels. [gedaagde] heeft haar vervolgens in een gesprek aangesproken op haar gedrag. Zij nam de argumenten van [gedaagde] echter niet serieus. [gedaagde] heeft haar vervolgens op staande voet ontslagen en het gegeven ontslag per brief bevestigd.
[gedaagde] heeft [eiseres] terecht op staande voet ontslagen op grond van werkweigering. [eiseres] is voorafgaand aan het ontslag gewaarschuwd en gewezen op de consequenties van een ontslag op staande voet, te weten dat zij 100 % gekort zou worden op haar uitkering. Gelet op deze omstandigheden is het ontslag terecht gegeven.
2.4. Op hetgeen partijen over en weer nog hebben aangevoerd zal hierna, voor zover zakelijk van belang, worden teruggekomen.
3. De beoordeling
3.1. [gedaagde] heeft de spoedeisendheid van de vordering niet bestreden. Dienaangaande geldt dat [eiseres] onweersproken heeft gesteld dat zij verstoken is van inkomsten. Het spoedeisend belang staat hiermee voldoende vast. [eiseres] is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
3.2. In de onderhavige procedure, strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening, dient de vordering slechts te worden toegewezen indien met een redelijke mate van zekerheid kan worden aangenomen dat de kantonrechter een overeenkomstige vordering in de bodemprocedure zal toewijzen. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
3.3. De vraag rijst of de tussen partijen gesloten overeenkomst een arbeidsovereenkomst is. De primaire taak van [eiseres] is het onder begeleiding zoeken naar werk. Onduidelijk is of [gedaagde] profijt heeft van deze "werkzaamheden", afgezien van een van de Gemeente Oss te ontvangen subsidiebedrag. Gesteld noch gebleken is dat de nevenwerkzaamheden, zoals het vouwen van kaarten, voor [gedaagde] een productieve arbeidsprestatie vormen. Het is dan ook onvoldoende voorzienbaar hoe in een bodemprocedure zal worden geoordeeld over de vraag of [eiseres] gehouden was arbeid te verrichten in de zin van artikel 7:610 BW. Nu aan de vorderingen de stelling ten grondslag is gelegd dat sprake is van een nietige opzegging van een arbeidsovereenkomst, maar niet vaststaat dat in casu sprake is van een arbeidsovereenkomst, liggen de vorderingen voorshands voor afwijzing gereed.
3.4. Voor zover overigens zou moeten worden aangenomen dat wel sprake is van een arbeidsovereenkomst, overweegt de kantonrechter als volgt.
[eiseres] heeft aangevoerd dat er geen sprake is geweest van werkweigering. Zij heeft gesteld dat zij door een miscommunicatie niet op de hoogte was van haar werktijden. Zij dacht dat zij op woensdag- en vrijdagochtend vrij was in plaats van op woensdag- en vrijdagmiddag. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij [eiseres] op woensdag nogmaals op haar werktijden heeft gewezen, maar dat [eiseres] desondanks op vrijdag niet is verschenen.
Uit het door [gedaagde] als productie 6 overgelegde verslag blijkt dat [eiseres] de betreffende woensdag inderdaad is gewezen op haar werktijden. [eiseres] heeft dit niet betwist. Bovendien heeft zij niet betwist dat zij op haar eerste werkdag niet is teruggekeerd van haar bezoek aan het CWI en dat zij op maandag heeft geweigerd inpakwerkzaamheden te verrichten. Gelet op deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat voldoende vaststaat dat sprake is geweest van werkweigering.
3.5. [eiseres] heeft aangevoerd dat het gegeven ontslag op staande voet gelet op alle omstandigheden een te zwaar middel is. Zij heeft gewezen op het feit dat zij moeilijk bemiddelbaar is en juist daarom bij [gedaagde] in dienst is getreden. Volgens haar heeft [gedaagde] een extra zorgplicht. Bovendien zou zij een aanzienlijke subsidie van de Gemeente Oss ontvangen. [eiseres] heeft voorts aangevoerd dat de gevolgen van het ontslag op staande voet voor haar zeer ernstig zijn, nu de Gemeente Oss haar gedurende drie maanden 100 % op haar bijstandsuitkering zal korten. [gedaagde] heeft hieromtrent aangevoerd dat [eiseres] herhaaldelijk is gewezen op de consequenties van haar gedrag.
Nu voorshands voldoende vaststaat dat sprake is geweest van werkweigering, [eiseres] reeds eerder in dienst is geweest van [gedaagde] en geacht moet worden op de hoogte te zijn van de consequenties van een ontslag op staande voet, maar [eiseres] desondanks ongeoorloofd afwezig is geweest, is voorshands onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het gegeven ontslag op staande voet een te zwaar middel is. Dat [eiseres] niet schriftelijk is gewaarschuwd doet hier niet aan af, nu zij niet heeft betwist dat zij mondeling wel op de consequenties is gewezen.
3.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is voorshands onvoldoende aannemelijk dat het ontslag op staande voet nietig is. De vorderingen van [eiseres] liggen aldus, ook indien de overeenkomst tussen partijen dient te worden beschouwd als een arbeidsovereenkomst, voor afwijzing gereed.
3.7. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten als na te melden.
4. De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak begroot op 200,00 euro als tegemoetkoming in het salaris van de gemachtigde (niet met BTW belast).
Aldus gewezen door mr. E.J.C. Adang, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.