vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 141978 / KG ZA 06-300
Vonnis in kort geding van 7 juni 2006
1. [eiser sub 1],
2. [eiseres sub 2],
3. [eiser sub 3],
4. [eiseres sub 4],
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. M.T.C.A. Smets,
1. de stichting
DE STICHTING BLOEMENCORSO VALKENSWAARD,
2. de stichting
DE STICHTING DOMMELDAL,
beide gevestigd te Valkenswaard,
gedaagden,
verschenen bij haar bestuurders F.L. Janssens respectievelijk J.A.M. van Gerwen,
bijgestaan door mr. J.H. Hartman.
1.1. Eisers hebben in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De procureur van eisers heeft de vordering ter terechtzitting gewijzigd tegen welke wijziging gedaagden geen bezwaar hebben gemaakt. Vervolgens heeft de procureur de gewijzigde vordering toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. Gedaagden hebben verweer gevoerd. De rechtshelper van gedaagden heeft dit verweer ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotitie.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2.1. In de gemeente Valkenswaard (hierna: de gemeente) vindt jaarlijks een bloemencorso plaats. De bloemencorsowagens worden op diverse locaties in de gemeente opgebouwd in daartoe ingerichte tenten.
2.2. Op het perceel, kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, sectie G, nummer 4114, plaatselijk bekend Hovenierwei 18 (hierna: het perceel), wordt jaarlijks van medio juni tot en met medio september een bloemencorsotent geplaatst. Deze tent heeft een afmeting van circa 15 x 12 meter en een hoogte van circa 8 meter.
2.3. Voornoemd perceel grenst aan de percelen Jagerwei 13 en Jagerwei 26, welke percelen eiser sub 1, respectievelijk eiser sub 2 in eigendom toebehoren.
2.4. Op 15 juni 2004 heeft gedaagde sub 1 Burgemeesters en Wethouders (hierna: B&W) verzocht om, overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 Wet op de Ruimtelijke Ordening, tijdelijk vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en een vergunning af te geven voor het bouwen van een bloemencorsotent op voornoemd perceel.
2.5. Bij besluit van 30 juli 2004 hebben B&W tot 1 oktober 2004 vrijstelling van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan verleend en een bouwvergunning afgegeven voor het plaatsen van een tent. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar ingediend. B&W hebben bij besluiten van 25 april 2005 de bezwaren van eisers gegrond verklaard en de besluiten van 30 juli 2004 herroepen en de verleende bouwvergunning alsnog geweigerd. In de beslissing hebben B&W expliciet overwogen dat het bouwen van een tent in strijd is met de bepalingen van het bestemmingsplan.
2.6. Bij brief van 19 mei 2005 hebben B&W aan eisers te kennen gegeven voornemens te zijn de bouw en het gebruik van bloemencorsotenten in 2005 op diverse percelen
- waaronder Hovenierswei 18 - te gedogen. Op 30 mei 2005 hebben eisers aan de gemeente schriftelijk hun zienswijze omtrent dit voornemen kenbaar gemaakt.
2.7. Omstreeks mei 2005 is wederom een aanvang gemaakt met de bouw van een bloemencorsotent. Op 30 mei 2005 hebben eisers B&W verzocht omtrent dit gebruik een handhavingsbesluit te nemen, welk verzoek eisers op 8 juni 2005 hebben herhaald.
2.8. Bij brief van 8 juni hebben eisers gedaagden gesommeerd om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel te beëindigen en de tent af te breken. Gedaagden hebben aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
2.9. Op 14 juni 2005 hebben B&W besloten de bouw en het gebruik van een bloemencorsotent op het betreffende perceel te gedogen voor de periode van 1 juni 2005 tot en met 18 september 2005. Voorafgaand aan dit besluit hebben B&W overwogen dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Schepelweijen Noord A" niet in dat gebruik voorziet en een bouwvergunning (zonder vrijstelling) derhalve niet kan worden verleend. Voorts hebben B&W overwogen dat het verlenen van een vrijstelling niet mogelijk is. Bij brief van 28 juni 2005 hebben eisers pro forma bezwaar gemaakt tegen voornoemd gedoogbesluit. Bij brief van 1 augustus 2005 hebben zij de gronden van hun bezwaar uiteengezet. Bij besluiten van 11 oktober 2005 hebben B&W het bezwaarschrift van eisers ongegrond verklaard. Tegen deze besluiten hebben eisers pro forma beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Hertogenbosch, respectievelijk de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beroepen zijn door eisers bij brieven van 5 januari 2006 gemotiveerd.
2.10. Bij brief van 5 oktober 2005 hebben eisers zich tot B&W gewend met de mededeling dat gedaagde sub 1 en/of 2 zich niet hielden aan de voorschriften die verbonden waren aan het gedoogbesluit van 14 juni 2005. B&W hebben bij besluit van 3 november 2005 medegedeeld evenmin handhavend op te willen treden tegen strijdig handelen met de aan het gedoogbesluit verbonden voorschriften.
2.11. Op 18 juli 2005 heeft Tebodin B.V. Regio Zuid, in opdracht van eiser sub 1, geluidmetingen verricht. Haar bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 22 augustus 2005.
3.1. Eisers vorderen na wijziging van eis - samengevat -:
1. gedaagde sub 1 te verbieden om het perceel te gebruiken of te doen gebruiken voor het oprichten van een bloemencorsotent en het bouwen van een bloemencorsowagen, op verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag, met een maximum van EUR 100.000,-- voor iedere dag dat gedaagde sub 1 in gebreke blijft om aan dit verbod te voldoen;
2. gedaagde sub 2 te verbieden om het perceel te gebruiken of te doen gebruiken voor het oprichten van een bloemencorsotent en het bouwen van een bloemencorsowagen, op verbeurte van een dwangsom van EUR 1.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag, met een maximum van EUR 100.000,-- voor iedere dag dat gedaagde sub 1 in gebreke blijft om aan dit verbod te voldoen;
3. gedaagden sub 1 en/of sub 2 te veroordelen om het gebruik van het perceel ten behoeve van het oprichten van een bloemencorsotent en het bouwen van een bloemencorsowagen te staken, de opgerichte bloemencorsotent af te breken en het perceel geheel te ontruimen met al de zijnen en het zijne, met machtiging van eisers om de bevolen amotie en staking van het gebruik van voornoemd perceel en de bevolen ontruiming zelf, zonodig met behulp van de sterke arm en op kosten van gedaagde sub 1 en/of 2 te doen uitvoeren.
3.2. Eisers hebben aan hun vordering ten grondslag dat gedaagden jegens hen een onrechtmatige daad plegen, door het perceel te gebruiken voor de bouw van een bloemencorsotent en een bloemencorsowagen. Meer in het bijzonder hebben zij het volgende aangevoerd.
- Gedaagden handelen in in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet Milieubeheer.
- Gedaagden handelen voorts in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. De objectieve geluidnormen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het veroorzaken van hinder onrechtmatig is, worden overschreden.
- Tot slot maken gedaagden inbreuk op een subjectief recht van eisers. Door het veroorzaken van hinder tasten gedaagden het woon- en leefmilieu van eisers op ernstige wijze aan.
3.3. Het verweer van gedaagden komt zakelijk weergegeven op het volgende neer.
- Eisers dienen niet ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen. Nu eisers de vermeende strijdigheid met de wet aan de hand van publiekrechtelijke wetten en procedures hebben onderbouwd, dienen zij de bijbehorende bestuursrechtelijke procedures te volgen alvorens een civielrechtelijke procedure aanhangig te maken.
- Eisers dienen niet ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen jegens gedaagde sub 1. Gedaagde sub 1 maakt geen gebruik van het perceel en heeft met het onderhavige kort geding derhalve niets van doen.
- Er is geen sprake van geluidsoverlast, noch van visuele hinder.
3.4. Op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd zal voor zoveel nodig, bij de beoordeling worden ingegaan.
4.1. Vooropgesteld moet worden dat eisers aan hun vorderingen een onrechtmatige daad en derhalve een schuldvordering in de zin van art. 112 Grondwet ten grondslag hebben gelegd. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter gegeven, nu de berechting van een dergelijk geschil niet bij uitsluiting aan een andere rechter is opgedragen.
4.2. Gedaagden hebben betoogd dat eisers door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, nu, kort gezegd, de bestuursrechter voldoende rechtsbescherming biedt. Met dit betoog miskennen gedaagden dat de gemeente geen partij is bij het onderhavige geschil. Daarbij komt dat de gemeente terzake het gebruik van het perceel in 2006 (vooralsnog) geen besluit heeft genomen. De bestuursrechter biedt in het onderhavige geval dan ook geen rechtsbescherming. Het betoog faalt.
4.3. De rechter overweegt dat de onderhavige beslissing evenmin hoeft te worden afgestemd op hetgeen de bestuurlijke rechter zal beslissen in de thans tussen eisers en de gemeente aanhangig zijnde beroepsprocedures. In voornoemde procedures staat immers het (gedoog)besluit van de gemeente aangaande de plaatsing van een bloemencorsotent ten behoeve van de bouw van een bloemencorsowagen op het perceel aan de Hovenierweide 18 in 2005 centraal, terwijl de onderhavige vordering strekt tot een verbod op gebruik van dat perceel in 2006.
4.4. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist staat vast dat gedaagde sub 2 omstreeks juni 2006 op het betreffende perceel een tent zal gaan plaatsen waarvan de hoogte circa 8 meter bedraagt. Voorts staat vast dat in deze tent een bloemencorsowagen zal gaan worden gebouwd. Naar eisers stellen is dit gebruik jegens hen onrechtmatig wegens (onder meer) strijd met een wettelijke plicht. De rechter overweegt dienaangaande als volgt. Eisers hebben hun stelling uitvoerig onderbouwd aan de hand van onder meer foto's, videobeelden en een uittreksel uit het ter plaatse vigerende bestemmingsplan. Uit voornoemd uittreksel blijkt dat het perceel - kort gezegd - bestemd is voor tuinen en daarbij behorende bouwwerken voorzover deze bouwwerken niet hoger zijn dan 3 meter, dan wel voor gebouwen en de daarbij behorende bouwwerken voor openbare en bijzondere doeleinden, zoals kerken, scholen en gemeenschapshuizen voorzover deze gebouwen niet hoger zijn dan 4,5 meter. Reeds op grond van het voorgaande acht de rechter voldoende aannemelijk dat het plaatsen van een tent alsook het bouwen van een bloemencorsowagen op het perceel, zowel wat betreft de aard als de omvang van deze bouwwerken, in strijd is met het bestemmingsplan en derhalve met een wettelijke plicht. Nu niet is gesteld noch is gebleken dat de gemeente terzake een ontheffing heeft verleend of een (gedoog)besluit heeft genomen, dient de dreiging van voornoemd gebruik van het perceel door gedaagde sub 2 te worden gekwalificeerd als onrechtmatig jegens eisers.
4.5. De rechter acht voorts voldoende aannemelijk dat ook gedaagde sub 1 jegens eisers onrechtmatig handelt. Als organisator van het jaarlijks terugkerende evenement, heeft gedaagde sub 1 een coördinerende en toezichthoudende taak. Desalniettemin staat zij toe dat gedaagde sub 2 op het desbetreffende perceel een tent en bloemencorsowagen bouwt, terwijl zij ervan op de hoogte is dat zulks in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
4.6. Bij het voorgaande neemt de rechter in aanmerking dat een bestemmingsplan niet alleen een algemeen belang dient, doch ook strekt tot bescherming van privé belangen van belanghebbenden waaronder eigenaren van onroerende zaken gelegen in het door het bestemmingsplan bestreken gebied. Eisers zijn als belanghebbende in voormelde zin aan te merken. De belangen waarin eisers stellen te zijn geschaad kunnen als door het bestemmingplan beschermd worden beschouwd.
4.7. Het standpunt van gedaagden dat de wijziging van het bestemmingsplan met de terinzagelegging van het voorontwerp bestemmingsplan reeds formeel is aangevangen en eisers aan het thans vigerende bestemmingsplan derhalve geen rechten meer kunnen ontlenen, vindt geen steun in het recht.
4.8. Gelet op het voorgaande behoeft de stelling dat gedaagden voorts handelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid en inbreuk maken op een subjectief recht van eisers, geen bespreking.
4.9. Hoewel de schade niet specifiek is onderbouwd is voorshands voldoende aannemelijk dat eisers door de handelwijze van gedaagden schade zullen lijden.
4.10. Nu gedaagden voorts geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd op grond waarvan hun belang bij afwijzing van de vordering zwaarder behoort te wegen dan het belang van eisers bij toewijzing daarvan, ligt het onder 1. en 2. gevorderde voor toewijzing gereed. Niettemin zal aan de gevorderde dwangsom een maximum en een matigingsclausule van de hierna te vermelden inhoud worden verbonden.
4.11. Gesteld noch gebleken is dat gedaagden reeds een aanvang hebben gemaakt met het plaatsen van de tent en/of de bouw van een bloemencorsowagen. Mitsdien ontbreekt het eisers aan een belang bij toewijzing van het onder 3. gevorderde. Dat deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.12. Gedaagde zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 248,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.148,87
5.1. verbiedt Stichting Bloemencorso Valkenswaard om het perceel, kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, sectie G, nummer 4114, plaatselijk bekend Hovenierswei 18, te gebruiken of te doen gebruiken voor het oprichten van een bloemencorsotent en het bouwen van een bloemencorsowagen.
5.2. verbiedt Stichting Dommeldal om het perceel, kadastraal bekend gemeente Valkenswaard, sectie G, nummer 4114, plaatselijk bekend Hovenierswei 18, te gebruiken of te doen gebruiken voor het oprichten van een bloemencorsotent en het bouwen van een bloemencorsowagen.
5.3. bepaalt dat Stichting Bloemencorso Valkenswaard voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde, aan eisers een dwangsom verbeurt van EUR 500,--, tot een maximum van EUR 20.000,--,
5.4. bepaalt dat Stichting Dommeldal voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.2. bepaalde, aan eisers een dwangsom verbeurt van
EUR 500,--, tot een maximum van EUR 20.000,--,
5.5. bepaalt dat de onder 5.3. en 5.4. vermelde dwangsommen vatbaar zullen zijn voor matiging door de rechter, voorzover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding,
5.6. veroordeelt Stichting Bloemencorso Valkenswaard en Stichting Dommeldal in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op EUR 1.148,87,
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.B.M. Keurentjes en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2006.