ECLI:NL:RBSHE:2006:AX9129

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
128296 HA ZA 05-1427
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.M. Callemeijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het getalscriterium voor medewerkers in faillissementszaken

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank 's-Hertogenbosch, ging het om de beoordeling van het getalscriterium zoals vastgelegd in artikel 6:235 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek. De zaak werd aangespannen door [P], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Armada Imagement B.V., tegen Hesta Standbouw B.V. De centrale vraag was of Hesta, een dochteronderneming, kon worden uitgesloten van een beroep op artikel 6:233 BW, op basis van het aantal medewerkers. Hesta stelde dat bij de beoordeling van het aantal werkzame personen ook haar moedermaatschappij en dochtermaatschappijen meegeteld moesten worden, terwijl [P] betoogde dat ook de medewerkers van zusterbedrijven meegeteld dienden te worden.

De rechtbank oordeelde dat voor de beoordeling van het aantal medewerkers alleen gekeken moest worden naar het bedrijf zelf, de moedermaatschappij en de dochtermaatschappijen, en dat zusterbedrijven buiten beschouwing moesten blijven. Dit leidde tot de conclusie dat Hesta niet voldeed aan het getalscriterium, aangezien het totaal aantal medewerkers onder de 50 lag. Hierdoor werd het beroep van Hesta op artikel 6:233 BW toegestaan, wat betekende dat de algemene voorwaarden vernietigd werden.

De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en verwees de zaak naar de rechtbank Zutphen. Tevens werd [P] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van Hesta tot dat moment waren begroot op EUR 678,00. Het vonnis werd uitgesproken op 1 maart 2006 door mr. W.M. Callemeijn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 128296 / HA ZA 05-1427
Vonnis in incident van 1 maart 2006
in de zaak van
[P] Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de statutair te Eindhoven gevestigde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ARMADA IMAGEMENT B.V.,
wonende te 's-Hertogenbosch,
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. J.W. Hoentjen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HESTA STANDBOUW B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. M.J.C. Zuurbier,
advocaat mr. M.J. Ellenbroek te .
Partijen zullen hierna [P] en Hesta genoemd worden.
1. De verdere procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in het incident van 28 december 2005
- de akte van 18 januari 2006
- de antwoordakte van 1 februari 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De verdere beoordeling in het incident
2.1. Tussen partijen is thans nog in geschil of voldaan is aan het getalscriterium van artikel 6:235 lid 1sub b BW, op basis waarvan kan worden vastgesteld of Hesta van een beroep op artikel 6:233 BW kan worden uitgesloten. Voor de beoordeling hoeveel medewerkers een bedrijf heeft, dient de vraag beantwoord te worden of de medewerkers van zusterbedrijven wel of niet mee moeten tellen. Hesta heeft aangegeven dat voor de beoordeling van het aantal werkzame personen naar haar moedermaatschappij en/of dochtermaatschappijen moet worden gekeken. Zustermaatschappijen dienen volgens haar buiten beschouwing te blijven. Bij Sint BV, de moeder van Hesta en Hesta waren in 2002 tezamen 49 personen werkzaam. Hesta had geen dochtermaatschappijen. Derhalve is niet voldaan aan het getalscriterium en komt Hesta een beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden toe.
2.2. [P] heeft hiertegen verweer gevoerd. [P] houdt vast aan zijn eerder ingenomen standpunt en stelt dat ook de personeelsleden van de zustermaatschappijen meegeteld dienen te worden. Ook deze werknemers behoren immers tot het "geheel". Voorts betwist [P] dat Hesta aan haar - volgens [P] op Hesta rustende - verzwaarde stelplicht heeft voldaan.
2.3. De rechtbank is van oordeel dat het in artikel 6:235 lid 1 sub b BW bedoelde getalscriterium zo uitgelegd dient te worden dat voor de beoordeling van het aantal medewerkers van een bedrijf gekeken dient te worden naar het bedrijf zelf, haar moederbedrijf en naar haar dochterbedrijven, dus in de recht lijn. Voor het meetellen van de werknemers van zusterbedrijven vindt de rechtbank geen aanknopingspunten in wet of parlementaire geschiedenis. [P] heeft niet betwist dat bij een telling van de medewerkers van Hesta en haar moeder het totaalaantal medewerkers onder de 50 ligt. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat niet aan het getalscriterium is voldaan en verwerpt het beroep van [P] op artikel 6:235 lid 1 sub b BW.
2.4. Nu het door [P] gevoerde verweer met betrekking tot de uitsluiting van Hesta van een beroep op artikel 6:233 BW wordt verworpen en [P] om proceseconomische redenen afziet van het leveren van bewijs terzake het ter hand stellen van de algemene voorwaarden door Armda aan Hesta, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van Hesta op artikel 6:223 BW slaagt. Door Hesta worden de algemene voorwaarden vernietigd zodat er geen grond bestaat voor een procedure bij de rechtbank 's-Hertogenbosch. Om deze reden zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren en de zaak, in de stand waarin zij zich bevindt, doorverwijzen naar de bevoegde rechtbank.
2.5. [P] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2. veroordeelt [P] in de kosten van het incident, aan de zijde van Hesta tot op heden begroot op EUR 678,00,
in de hoofdzaak
3.3. verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Zutphen, sector civiel.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2006.