ECLI:NL:RBSHE:2006:AY5349

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845133-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in burenruzie met steekincident

In deze zaak, die op 1 augustus 2006 door de Rechtbank 's-Hertogenbosch werd behandeld, stond de verdachte terecht voor openlijk geweld in een burenruzie die escaleerde in een steekincident. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhouding tussen de families van de verdachte en het slachtoffer al langer verstoord was. Op 3 april 2006 vond er een vechtpartij plaats op straat, die begon na een conflict over een knikkerputje. Tijdens deze vechtpartij stak een medeverdachte het slachtoffer met een mes in de rug. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor een nauwe samenwerking tussen de verdachten en de medeverdachte die de steekpartij uitvoerde, waardoor de verdachten niet konden worden veroordeeld voor het medeplegen van de poging tot doodslag. De rechtbank veroordeelt de verdachten wel voor openlijke geweldpleging, maar spreekt hen vrij van de zwaardere aanklachten. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en stelt bijzondere voorwaarden aan de proeftijd. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van normhandhaving, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de gevolgen van zijn detentie voor zijn woonomstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/845133-06
Uitspraakdatum: 1 augustus 2006
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank [geboorteplaats], meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adres],
thans verblijvende: PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 juni 2006.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 juli 2006 gewijzigd.
Na deze wijziging van de tenlastelegging wordt aan verdachte verweten dat:
1.
hij en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch,
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en (al dan
niet) na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] met een mes, althans een
scherp voorwerp, (in de rug en/of ter hoogte van de longen) heeft/hebben
gestoken en/of gesneden, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn
mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met
voorbedachten rade die [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
[artikel 45, 47, 287, 289, 302, 303 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch met een ander of anderen,
op of aan de openbare weg, de Ereprijsstraat, in elk geval op of aan een
openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer]
en/of [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of schoppen en/of
duwen van [slachtoffer] en/of het steken (met een mes, althans een scherp
voorwerp) in het lichaam van [slachtoffer] en/of het slaan en/of schoppen
en/of duwen van [slachtoffer] en/of het maken van stekende bewegingen in de
richting van het lichaam van [slachtoffer];
[artikel 141 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, opzettelijk en (al dan
niet) na kalm beraad en rustig overleg, (met hoge, althans aanzienlijke,
snelheid) met een (personen)auto op [slachtoffer] en/of haar dochter [slachtoffer]
is/zijn ingereden en/of afgereden en/of toegereden, ter uitvoering van het
door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
(al dan niet) met voorbedachten rade die [slachtoffer] en/of haar dochter [slachtoffer]
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 45, 47, 287, 289, 302, 303 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of haar dochter
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met
zware mishandeling, immers is/zijn verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) opzettelijk dreigend (met hoge, althans aanzienlijke, snelheid)
met een personenauto op die [slachtoffer] en/of haar dochter [slachtoffer] is ingereden
en/of afgereden en/of toegereden;
[artikel 47 en 285 Wetboek van Strafrecht]
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de vrijspraak van feit 1 primair (medeplegen van de poging doodslag van [slachtoffer]) wordt het volgende overwogen.
De verhouding tussen de familie [verdachte] en de familie [slachtoffer], allen bewoners van de Ereprijsstraat, was al langer ernstig verstoord. Op 3 april 2006 is de situatie naar aanleiding van het knikkerputje-incident geëscaleerd. Enige tijd na het knikkerputje-incident ontstond er een vechtpartij op straat, waaraan [medeverdachte], [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben deelgenomen en waarbij [medeverdachte] op enig moment [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachten voorafgaand aan de vechtpartij in hun woning dreigende taal hebben geuit aan het adres van ondermeer [slachtoffer]. Verder blijkt uit de diverse getuigenverklaringen en de verklaring van [medeverdachte] dat [medeverdachte] en [medeverdachte] zijn begonnen met de vechtpartij. [medeverdachte] verklaart bij de politie dat [medeverdachte] uit de auto stapte en [slachtoffer] direct een klap voor zijn kop gaf. Daarna hebben verschillende leden van de familie [slachtoffer] en de gebroeders [verdachte] met elkaar gevochten.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een zodanige nauwe en volledige samenwerking tussen [medeverdachte] en [medeverdachten] gericht op het toebrengen van het dodelijk letsel aan [slachtoffer] dat kan worden gesproken van het medeplegen van de poging [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat de broers gezamenlijk hebben deelgenomen aan de vechtpartij en dat zij de aanstichters daarvan zijn geweest is onvoldoende om hen aansprakelijk te stellen voor de steekpartij. [medeverdachte] en [medeverdachte] worden veroordeeld voor openlijke geweldpleging, maar er is onvoldoende direct verband tussen de steekpartij en de betrokkenheid bij en de handelingen van de beide broers in die vechtpartij. Daarbij wordt, in het licht van hetgeen de verdachten op zitting hebben verklaard en gelet op de wijze waarop verdachten zich uitdrukken, in aanmerking genomen dat de rechtbank er niet van overtuigd is dat de door de verdachten in hun woning gebezigde dreigende taal letterlijk moeten worden opgevat. Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien niet dat [medeverdachte] en [medeverdachte] wisten dat [medeverdachte] een mes bij zich had. Ook blijkt nergens uit dat zij enige invloed op het steekincident hebben uitgeoefend of konden uitoefenen.
Overwegingen met betrekking tot de vrijspraak van feit 2. (medeplegen van de poging doodslag van [slachtoffer] en haar dochter).
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat behalve [medeverdachte] en [medeverdachte] ook [medeverdachte] in de auto is gestapt. Diverse getuigen verklaren dat zij zagen dat [medeverdachte] de auto bestuurde, dat [medeverdachte] op de bijrijderplaats zat en [medeverdachte] achterin. Gezien de ruzie over het knikkerputje, de al langer durende spanningen tussen de familie [verdachte] en de familie [slachtoffer] en hetgeen de getuigen verklaren over de verwensingen aan het adres van de familie [slachtoffer] acht de rechtbank het aannemelijk dat de drie broers, toen zij in de auto stapten, in een opgewonden gemoedstoestand verkeerden. Ook het rijgedrag van [medeverdachte] te weten het rijden met piepende remmen, het claxonneren, het stoppen voor de voordeur van [slachtoffers], getuigt daarvan.
De rechtbank acht bewezen dat [medeverdachte] op [slachtoffer] en haar dochter is ingereden en heeft [medeverdachte] veroordeeld voor de poging [slachtoffer] en haar dochter van het leven te beroven.
De rechtbank acht niet bewezen dat [medeverdachte] en [medeverdachte] deze poging doodslag hebben medegepleegd. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat er sprake is geweest van een bewuste nauwe samenwerking gericht op het inrijden op [slachtoffer] en haar dochtertje. [medeverdachte] en [medeverdachte] hebben weliswaar met hun gedrag de familie [slachtoffer] uitgedaagd, maar uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat zij enige invloed hebben gehad op de beslissing van [medeverdachte] om op [slachtoffer] en haar dochter in te rijden. Ook hierbij wordt in aanmerking genomen dat de door verdachte geuite bedreigingen in het licht van hetgeen verdachten hieromtrent ter terechtzitting hebben verklaard niet letterlijk moet worden opgevat.
Uit de voorgaande overwegingen met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het inrijden op [slachtoffer] en haar dochtertje volgt dat verdachte ook wordt vrijgesproken van feit 2 subsidiair.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch met anderen,
op de openbare weg, de Ereprijsstraat, openlijk in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen [slachtoffer] en [slachtoffer],
welk geweld bestond uit het steken met een mes in het lichaam van
[slachtoffer] en het slaan en schoppen en duwen van [slachtoffer]
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 141.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en eist:
- gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk
met een proeftijd van 2 jaar;
- integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 2920,- subsidiair 58 dagen hechtenis;
- integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 1.000,- subsidiair 20 dagen hechtenis;
- teruggave aan verdachte van een broek en twee shirts.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft het door hem gepleegde strafbare feit gepleegd nadat hij daarover met zijn broers -de
medeverdachten- had gesproken; samen hebben zij de confrontatie met [slachtoffer] sr. en zijn zoon gezocht en
verdachte heeft willens en wetens een fors aandeel in de uitvoering gehad;
- verdachte werd terzake van een strafbaar feit soortgelijk aan het door hem gepleegde feit blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld.
De rechtbank zal anderzijds bij de strafoplegging in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten gunste van verdachte:
- de persoon van verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen
en dat hij, zo is ter terechtzitting naar voren gekomen, zeer is getroffen door de gevolgen van het
door hem gepleegde strafbare feit in die zin dat verdachte door zijn langdurige afwezigheid in
verband met zijn detentie, zijn kamer in het begeleid wonen-project van de GGz te Vught is
kwijt geraakt, zodat hij -na zijn detentie- niet meer over adequate opvang beschikt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen gaan.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de rechtbank na te melden straf een passende straf acht.
De op te leggen maatregel.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht aan benadeelde en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijk schadevergoeding aan de benadeelde bevordert. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse schade aan kleding en schoeisel heeft geleden tot een bedrag van € 195,- kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij is niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte en/of (een) van zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft/hebben voldaan aan een van de hiervoor genoemde wijzen van schadevergoeding.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden. Verdachte is niet gehouden tot de betaling voor zover deze kosten door (een) van zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is vergoed.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Nu verdachte van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten als na te melden.
Het beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslaggenomen goederen.
Voorlopige hechtenis.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen dan wel te schorsen.
De rechtbank wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte af omdat de rechtbank van oordeel is dat de ernstige bezwaren en de gronden waarop de voorlopige hechtenis van verdachte is gebaseerd ook thans nog aanwezig zijn.
De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis eveneens af, omdat zij van oordeel is dat het belang van de strafvordering en het belang dat de maatschappij heeft bij het voortduren van de voorlopige hechtenis dienen te prevaleren boven het belang van verdachte.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
T.a.v. feit 1 subsidiair:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 2 subsidiair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en
overtuigend bewezen.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren, en de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, regio 's-Hertogenbosch, Leeghwaterlaan 14 te
's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht.
T.a.v. feit 1 subsidiair:
Maatregel van schadevergoeding van € 195,00 subsidiair 3 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 195 ,-
(zegge: honderdvijfennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 3 dagen hechtenis.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag
en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer]
van een bedrag van € 195,- (zegge: honderdvijfennegentig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet
ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd
voorzover hij en/of (een van)zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft/hebben
voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze
schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten gemaakt in deze voegingsprocedure, tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is niet gehouden tot betaling van deze kosten, voorzover deze kosten door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) zijn vergoed.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Verwijst de benadeelde partij in de kosten van de voegingsprocedure tussen verdachte en de benadeelde partij, welke tot op heden wordt begroot op nihil.
Beslissing op het beslag.
Teruggave in beslaggenomen goederen, te weten:
- spijkerbroek, kleur blauw
- shirt, kleur paars
- shirt, kleur blauw.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. P. Kolkert en mr. I.M. Nusselder, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier,
en is uitgesproken op 1 augustus 2006.
Mr. Nusselder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.