RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer dagvaarding: 01/849187-06
Parketnummer vordering: 01/045136-03
Uitspraakdatum: 1 augustus 2006
Verkort vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
wonende te [adres],
thans verblijvende: P.I. HvB Grave (Unit A + B) te Grave.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 21 juni 2006.
Aan verdachte is tenlastegelegde dat:
hij op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met
voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (al dan niet) na kalm beraad
en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, (in
de rug en/of ter hoogte van de longen) heeft/hebben gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikelen 45, 47, 287, 289, 302, 303 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch, met een ander of
anderen, op of aan de openbare weg, de Ereprijsstraat, in elk geval op of aan
een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het slaan en/of duwen en/of schoppen van die [slachtoffer] en/of het steken en/of snijden van/in (het lichaam van) die [slachtoffer]
met een mes, althans een scherp voorwerp, waarbij hij, verdachte, die [slachtoffer]
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp voorwerp, heeft
gestoken en/of gesneden, en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk
letsel, te weten een (steek)wond in de rug (ter hoogte van de longen), althans
enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Artikel 141 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met
voorbedachten rade [slachtoffer] en/of haar dochter [slachtoffer] van het leven te
beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en (al
dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, (met hoge, althans aanzienlijke
snelheid) met een (personen)auto op die [slachtoffer] en/of haar dochter [slachtoffer] is
ingereden en/of afgereden en/of toegereden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 45, 47, 287, 289, 302, 303 Wetboek van Strafrecht]
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] en/of haar
dochter [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers is/zijn verdachte en/of (een of meer
van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend (met hoge, althans aanzienlijke,
snelheid) met een personenauto op die [slachtoffer] en/of haar dochter [slachtoffer]
ingereden en/of afgereden en/of toegereden;
[artikel 47 en 285 Wetboek van Strafrecht]
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 april 2004
tot en met 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch (telkens) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
(telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij
de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
[artikel 2 en 10 van de Opiumwet]
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/045136-03 is aangebracht bij vordering van 28 juni 2006. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 25 juli 2003. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch,, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes in de rug heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en haar dochter [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet (met hoge snelheid) met een personenauto
op die [slachtoffer] en haar dochter [slachtoffer] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
op tijdstippen in de periode van 01 oktober 2004 tot en met 03 april 2006 te 's-Hertogenbosch tezamen en in
vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd, telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverwegingen.
Met betrekking tot de vrijspraak van "voorbedachte rade" in feit 1 primair en feit 2 primair overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat van voorbedachte raad ten aanzien van de opzettelijke levensberoving van [slachtoffer], [slachtoffer] en haar dochter [slachtoffer] in de zin van artikel 289 Wetboek van Strafrecht geen sprake is en dat verdachte daarvan vrijgesproken dient te worden.
Blijkens verklaringen uit het dossier zouden naaste buren via de scheidingswand van de woningen letterlijk hebben gehoord wat er in de periode tussen het knikkerputje-incident en het moment waarop [verdachte] en [medeverdachten] in de auto stapten is besproken door de bewoners van [adres], de [verdachten].
Zowel [getuige1] als [getuige 2], woonachtig op [adres getuigen], zouden het volgende hebben opgevangen.
[getuige2] heeft gehoord dat constant werd gesproken over het incident met het knikkerputje en dat 'de lip' en 'de flap' eraan zouden gaan. Daarbij verklaart zij onder meer het volgende: [verdachte] heeft gezegd: 'Het moet een keer afgelopen zijn met de buurt, het is altijd wat met hun'. [medeverdachte] zou vervolgens gezegd hebben: 'Weet je wat we doen, we gaan gewoon [slachtoffer] en zijn kindje van kant maken, want daar hebben we hem het hardste mee'. 'We gaan een paar rondjes rijden, we dagen ze gewoon uit'.
[getuige2] verklaart dat zij gehoord heeft dat [medeverdachte] riep: 'Ze gaan eraan Pa, nu is het afgelopen. Ze gaan eraan. Ik ga die lip eens flink opnaaien. Ik zeg tegen hem dat ik zijn vrouw geneukt heb en dat die kleine van mij is. Daarmee krijgen we hem wel op de kast'.
De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een, op z'n minst gezegd, gespannen, chaotische sfeer bij de familie [verdachte], die mede was ontstaan door het knikkerputje-incident. In het licht van hetgeen verdachten ter terechtzitting omtrent bovengenoemde uitlatingen hebben verklaard, namelijk dat sprake was van grootspraak, is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat opgemelde uitlatingen niet letterlijk dienen te worden opgevat.
De rechtbank oordeelt derhalve dat in het tijdbestek tussen het 'knikkerputje-incident' en het moment waarop de broers [verdachte] in de auto stapten en de daarop volgende vechtpartij geen 'overleg' is gevoerd in die zin dat gesproken kan worden van een 'kalm beraad en rustig overleg' waarbij de verdachten tijd hadden zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit (namelijk het van het leven beroven van [slachtoffer], [slachtoffer] en haar dochter), zodat zij de gelegenheid hadden na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Ook uit de wijze waarop en de context waarin verdachte heeft gehandeld blijkt niet dat er sprake was van planmatig handelen.
Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde acht de rechtbank poging tot doodslag bewezen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte het slachtoffer met een mes in de rug onder de longen heeft gestoken. Daarmee heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het steken een noodlottig gevolg zou hebben en wel in de zin van een dodelijk gevolg, waarmede de rechtbank het voorwaardelijk opzet van dit handelen bewezen acht. Immers verdachte heeft met een mes gestoken in een deel van het lichaam waarin zich vitale organen bevinden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes op genoemde plaats in het lichaam zeer wel mogelijk tot gevolg heeft dat het slachtoffer daaraan komt te overlijden.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde acht de rechtbank eveneens voorwaardelijk opzet bewezen. De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte bewust, met hoge snelheid, is ingereden op mevrouw [slachtoffer] en haar dochtertje en dat mevrouw [slachtoffer] erger heeft weten te voorkomen door met haar dochtertje weg te duiken tussen de geparkeerde auto's. Met zijn handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat beide personen door zijn handelen zouden kunnen overlijden.
De kwalificatie.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Verwerping beroep op noodweerexces
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat zijn cliënt zich beroept op noodweerexces. Kort gezegd voert de raadsman aan: dat zijn cliënt uit zijn auto stapte en direct werd aangevallen door de heer [slachtoffer] sr. die met een balk op hem begint in te slaan. Hierna zou ook de heer [slachtoffer] jr. met een stanleymes op hem zijn afgestormd. Hij zou door deze dreiging geen andere uitweg hebben gezien dan zijn mes te pakken en eenmaal te steken. Dit komt omdat de heer [slachtoffer] sr. "maar door bleef gaan met de grote houten balk".
Vervolgens voert de raadsman aan dat de broers van [verdachte] eveneens werden aangevallen en werden bedreigd door de familie [slachtoffer] en anderen. Het steken met het knipmes zou een direct gevolg zijn geweest van het slaan met de balk en de dreiging van het stanleymes. [verdachte] zag geen andere uitweg dan zichzelf, zijn huis en familie te beschermen dan door de aanstichter van het geweld neer te steken.
In zijn conclusie verzoekt de raadsman tenslotte de rechtbank zijn cliënt vrij te spreken op grond van noodweerexces voor het primair ten lastegelegde onder 1. De rechtbank veronderstelt dat de raadsman abusievelijk de verkeerde einduitspraak heeft verzocht terwijl hij bedoelde dat zijn cliënt ontslagen dient te worden van rechtsvervolging bij aanvaarding van het beroep op noodweerexces.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank gaat uit van een andere lezing van de feiten dan de raadsman. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten bewezen.
De verhouding tussen de familie [verdachte] en de familie [slachtoffer], allen bewoners van de Ereprijsstraat, was al langer ernstig verstoord. Op 3 april 2006 is de situatie naar aanleiding van het knikkerputje-incident geëscaleerd. Verdachte en zijn broers zijn enige tijd na het incident in opgewonden gemoedstoestand in de auto gestapt met de bedoeling de familie [slachtoffer] uit te dagen. Verdachte bestuurde de auto. Hij reed met piepende remmen door de straat, stond stil bij de woningen van [slachtoffer] en zijn zoon [slachtoffer] en claxonneerde veelvuldig. Verdachte is met zijn auto op de schoondochter van [slachtoffer] ingereden. Verdachte stapte vervolgens uit de auto en sloeg [slachtoffer] jr. Daarna liep [slachtoffer] sr. naar buiten met een flinke stok in zijn hand. [slachtoffer] begon met de stok op de gebroeders [verdachte] in te slaan. Ook verdachte is door [slachtoffer] sr. met de stok geraakt. [medeverdachte]. hield daarop [slachtoffer] vast om [slachtoffer] sr. te stoppen. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] sr. met een mes in zijn rug gestoken.
Vooropgesteld wordt dat gedragingen van verdachte voorafgaand aan de wederrechtelijke aanranding onder omstandigheden aan een geslaagd beroep op noodweer(exces) in de weg kunnen staan.
Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier een dergelijke omstandigheid voor.
Verdachte heeft door zijn gedragingen (zijn provocerende rijgedrag, het inrijden op de schoondochter van [slachtoffer], de aanval op diens zoon) een agressieve reactie van [slachtoffer] uitgelokt. Uit alle gedragingen van verdachte blijkt dat hij uit was op een confrontatie met [slachtoffer]. Op het moment dat verdachte vervolgens daadwerkelijk door [slachtoffer] wordt aangevallen en hij zich (nog los van de proportionaliteit van de door hem gekozen verdediging) genoodzaakt ziet zich te verdedigingen, komt hem een beroep op noodweer(exces) niet toe. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer(exces) en acht verdachte strafbaar.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14g, 14h, 14i, 14j, 24, 24c, 27,
33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 63, 91, 287
Opiumwet art. 1, 2, 10, 13, 14
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair, feit 2 primair en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en eist:
- gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest;
- integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- verbeurdverklaring van een rietje en poeder;
- teruggave aan verdachte van een personenauto, merk Volkswagen type Polo.
De officier van justitie persisteert bij zijn vordering van d.d. 28 juni 2006.
De op te leggen straf en bijkomende straf.
Bij de beslissing over de straffen die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder de draagkracht..
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot
uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat verdachte er niet voor is
teruggeschrokken om samen met anderen dergelijk zwaar geweld tegen zijn medemensen te gebruiken;
- verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een (zeer) groot (en levensbedreigend) gevaar
voor zijn medemensen in het leven geroepen;
- verdachte heeft welbewust gehandeld in hard drugs terwijl van algemene bekendheid is dat die
verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en
die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen,
waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend;
- verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling;
- verdachte werd terzake van geweldsdelicten blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen
documentatieregister reeds eerder veroordeeld.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en de rechtbank na te melden straf een passende straf acht.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslaggenomen goederen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit voorwerpen zijn die ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden en met behulp van welke de feiten zijn begaan of voorbereid of die geheel of grotendeels door middel van het strafbare feiten zijn verkregen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslaggenomen personenauto aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van het in beslaggenomen goed.
De op te leggen maatregelen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregelen opleggen nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten zijn toegebracht aan benadeelden en de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat daadwerkelijk schadevergoeding aan de benadeelden bevordert. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover deze bedragen door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is voldaan.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij, voorzover die hierna zal worden toegewezen, van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor de behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, door de handelingen van verdachte, rechtstreeks schade, te weten schade aan kleding en schoeisel, heeft geleden kan de vordering tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij is niet van zodanig eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte en/of (een) van zijn mededader(s)/medeplichtige(n)heeft/hebben voldaan aan een van de hiervoor genoemde wijzen van schadevergoeding.
Verdachte zal als de in het ongelijk gestelde partij verwezen worden in de door de benadeelde partij terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden. Verdachte is niet gehouden tot de betaling voor zover deze kosten door (een) van zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is vergoed.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]..
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit door de handelingen van verdachte rechtstreekse schade waaronder immateriële schade, heeft geleden tot een bedrag van € 1.000,- kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
Aan verdachte worden meerdere wijzen van vergoeding van dezelfde schade opgelegd. In verband hiermee zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde zal zijn gekweten tot het bedrag waarvoor verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor genoemde wijzen van schadevergoeding.
Verdachte zal, als de in het ongelijk gestelde partij, verwezen worden in de door de benadeelde partij [slachtoffer] terzake haar voeging in deze strafzaak gemaakte kosten, als na te melden.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair:
poging tot doodslag
T.a.v. feit 2 primair:
poging tot doodslag
T.a.v. feit 3:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 aanhef en
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3:
Gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren
T.a.v. feit 1 primair:
Maatregel van schadevergoeding van ? 195,00 subsidiair 3 dagen hechtenis.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 195,-
(zegge: honderdvijfennegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te
vervangen door 3 dagen hechtenis.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot na te melden bedrag en
veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 195,- (zegge: honderdvijfennegentig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van)
zijn mededader(s)/medeplichtige(n) is betaald.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd
voorzover hij en/of (een van)zijn mededader(s)/medeplichtige(n) heeft/hebben
voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze
schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
Verdachte is niet gehouden tot betaling van deze kosten, voorzover deze kosten door (een van) zijn mededader(s)/medeplichtige(n) zijn vergoed.
T.a.v. feit 2 primair:
Maatregel van schadevergoeding van € 1000,00 subsidiair 20 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten
behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], van een bedrag van € 1,000,- (zegge:
eenduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20
dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde
betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot
betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.000 ,-
(zegge: eenduizend euro).
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd
voorzover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze
schade.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden
begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te
maken kosten.
T.a.v. feit 3:
Verbeurdverklaring van de in beslaggenomen goederen, te weten:
- 3 rietjes,
- poeder.
T.a.v. feit 3:
Teruggave in beslaggenomen goederen, te weten:
- personenauto, Volkswagen Polo, kleur rood.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling.
Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij
vonnis van de politierechter te 's-Hertogenbosch d.d. 25 juli 2003 , gewezen
onder parketnummer 01/045136-03, te weten: gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen .
Dit vonnis is gewezen door,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. P. Kolkert en mr. I.M. Nusselder, leden,
in tegenwoordigheid van L.F.M. Schulte, griffier
en is uitgesproken op 1 augustus 2006.
Mr. Nusselder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.