ECLI:NL:RBSHE:2006:AY6074

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/975
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgvuldigheidsbeginsel bij hoorzitting zonder tolk in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 4 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 3 oktober 2005 een uitkering ontving op basis van de Ziektewet, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres was in bezwaar gehoord zonder de aanwezigheid van een tolk, terwijl zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was. De rechtbank oordeelde dat dit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals vastgelegd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 8 februari 2006, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de bezwaarverzekeringsarts in beroep alsnog zorgvuldig onderzoek had verricht en voldoende motiveerde dat eiseres per 17 december 2005 in staat was haar eigen arbeid te verrichten.

De rechtbank benadrukte dat het horen van iemand die de Nederlandse taal niet machtig is, dient te gebeuren in aanwezigheid van een persoon die als tolk kan fungeren. De afwezigheid van een tolk leidde tot een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, wat de rechtbank als onzorgvuldig beschouwde. De rapportage van de bezwaarverzekeringsarts werd ook als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld, omdat er geen nadere informatie was opgevraagd bij de huisarts of behandelende specialisten. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en verklaarde het beroep gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 644,00 en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 37,00. De uitspraak is openbaar gedaan en belanghebbenden kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/975
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2006
inzake
[eiseres],
te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. A.L.P. van Unnik,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde M.J.H. Maas, werkzaam bij het Uwv te Eindhoven.
Procesverloop
Eiseres ontving sinds 3 oktober 2005 een uitkering krachtens de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 16 december 2005 heeft verweerder eiseres laten weten dat zij met ingang van 17 december 2005 geen recht (meer) heeft op een uitkering krachtens de ZW.
Het daartegen ingediende bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 8 februari 2006.
Het tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 14 juli 2006, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. P.G.J. Raaijmakers, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Als tolk was aanwezig Y. Goktas.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit van 8 februari 2006 in rechte stand kan houden.
2. Daarbij acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
3. Eiseres was laatstelijk werkzaam als champignonplukster voor een agrarisch uitzendbureau, na voorheen enkele jaren in de schoonmaakbranche te hebben gewerkt. Op 3 oktober 2005 heeft eiseres zich ziek gemeld. Daarop is eiseres op 29 november 2005 gezien door verzekeringsarts J.W.M. Gielen. Het onderzoek bestond uit de anamnese van eiseres, oriënterend psychisch onderzoek en het opvragen van informatie bij de huisarts van eiseres (dr. Brouwers) d.d. 30 november 2005. Tijdens het spreekuur gaf eiseres aan na enkele maanden als champignonplukster te hebben gewerkt, op 3 oktober 2005 te zijn uitgevallen met allerlei kwalen, waaronder brandende ogen, slapeloosheid, spanningsklachten en menstruatieklachten. De verzekeringsarts zag bij onderzoek een niet ziek ogende, neutraal gestemde vrouw. Eiseres converseerde op een vlugge adequate wijze en liet geen tekenen van depressie, noch van gespannenheid zien. De verzekeringsarts concludeerde dat eiseres met ingang van 17 december 2005 weer belastbaar is voor niet al te zwaar psychisch belastend productiewerk zoals bijvoorbeeld champignonplukster dan wel medewerkster in de schoonmaakbranche, aangezien er algemeen objectiverend en globaal anamnetisch geen aanwijzingen waren dat eiseres die werkzaamheden niet zou kunnen uitvoeren. Daarop heeft verweerder bij besluit van 16 december 2005 aan eiseres laten weten dat zij met ingang van 17 december 2005 geen recht (meer) heeft op een uitkering krachtens de ZW.
4. Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiseres is zij gehoord door verweerder. In het verslag van de hoorzitting in bezwaar van 30 januari 2006 staat onder meer het volgende vermeld:
"Het blijkt dat belanghebbende zeer gebrekkig Nederlands spreekt. Zij is zonder begeleiding of tolk verschenen, hetgeen het gesprek er niet eenvoudiger op maakt. Belanghebbende zegt dat ze (…) begrijpt dat er geen arts bij de hoorzitting aanwezig is. Onder voorbehoud van het slechte Nederlands voornoemd, heb ik als voorzitter het volgende begrepen: Belanghebbende heeft begin januari een longfoto laten maken. Zij heeft verder een afspraak met een psychiater voor februari (…). Verder lijkt belanghebbende duidelijk te willen maken dat de uitkering weer is heropend, maar dat is niet met zekerheid uit haar woorden op te maken."
5. Vervolgens heeft bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Stammers op 31 januari 2006 onderzoek verricht naar de medische gesteldheid van eiseres. Het onderzoek bestond uit dossieronderzoek en het bestuderen van informatie van de huisarts, te weten de patiëntenkaart van eiseres van 5 januari 2006. De bezwaarverzekeringsarts sluit zich aan bij het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Hij concludeerde als volgt:
"Ten tijde van de litigieuze beslissing was er geen sprake van zodanige bij de huisarts bekende psychische problematiek, dat de door de verzekeringsarts gediagnosticeerde spanningsklachten anders hadden moeten worden ingeschat. De huisarts rept in zijn schrijven d.d. 05-01-06 niet van een verwijzing naar een psychiater. Mogelijk dat betrokkene inmiddels wel een verwijzing gekregen heeft, maar dat geeft geen ander perspectief op de casus. (…) Er zijn tijdens de hoorzitting geen nieuwe feiten aan de orde gekomen waardoor (nadere) correcties of aanvullingen nodig zijn van de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling."
6. Daarop heeft verweerder bij besluit van 8 februari 2006 het standpunt gehandhaafd dat eiseres met ingang van 17 december 2005 geen recht (meer) heeft op een uitkering krachtens de ZW, aangezien zij per die datum naar de mening van verweerder niet meer ongeschikt is tot het verrichten van haar eigen arbeid.
7. In beroep heeft eiseres het volgende aangevoerd. Het bestreden besluit is niet met de nodige zorgvuldigheid genomen. Tevens is het besluit niet naar behoren gemotiveerd. Gezien de klachten van eiseres had het voor de hand gelegen dat er gegevens zouden worden opgevraagd bij de behandelende sector dan wel de huisarts. De conclusie van de bezwaarverzekeringsarts 'dat een mogelijke verwijzing naar een psychiater geen ander perspectief op de casus werpt', is niet op goede gronden genomen en derhalve niet gerechtvaardigd. Eiseres is op dit moment maandelijks onder behandeling bij de sector Psychiatrie van het Maxima Medisch Centrum. Daarnaast heeft eiseres te kampen met diverse andere klachten. Uit de patiëntenregistratiekaart die de huisarts heeft afgegeven is gebleken dat haar bloed niet naar behoren is. Eiseres verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, een proceskostenveroordeling uit te spreken en schadevergoeding toe te kennen.
8. De rechtbank overweeg als volgt.
9. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid is genomen, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de gedingstukken en de hierboven weergegeven feiten blijkt dat eiseres in bezwaar is gehoord zonder aanwezigheid van een tolk/vertaler.
10. Omtrent tolken is in artikel 18 van het Reglement behandeling bezwaarschriften UWV 2005 (Staatscourant 2005, nr. 252, pag. 78) het volgende opgenomen:
1. Bij de hoorzitting kan op verzoek van belanghebbenden of op aanwijzing van UWV gebruik worden gemaakt van de diensten van een tolk.
2. (…)
3. UWV zorgt voor de beschikbaarheid en vergoeding van de tolk.
11. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) vloeit voorts voort "dat het horen van iemand die de Nederlandse taal niet machtig is op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel in aanwezigheid van een persoon dient plaats te vinden die bekwaam is als tolk te fungeren. Deze waarborg reikt echter niet zo ver dat die persoon een beëdigd tolk dient te zijn." De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de CRvB van 9 december 1992, nr. Premie 91/253, LJN-nummer ZB2796, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl en de uitspraak van de CRvB van 9 december 1992, Premie 1991/253, gepubliceerd in RSV 1993, 249.
12. Nu eiseres in bezwaar is gehoord zonder aanwezigheid van een (beëdigd) tolk/vertaler, terwijl uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat eiseres de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, is in casu naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen die in het algemeen aan het horen worden gesteld voldaan. In onderhavig geval had naar het oordeel van de rechtbank op aanwijzing van verweerder gebruik moeten worden gemaakt van de diensten van een tolk. Nu dit niet is gebeurd is in casu het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden.
13. Ook de daaropvolgende rapportage van bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Stammers van 31 januari 2006, welke onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Ondanks de vragen die het verslag van de hoorzitting oproept, heeft de bezwaarverzekeringsarts geen nadere informatie opgevraagd bij eiseres, de huisarts en/of de behandelend specialisten (psychiater/longarts), doch zich beperkt tot dossieronderzoek en het antwoord van de huisarts op eerder, d.d. 30 november 2005, opgevraagde informatie. Naar het oordeel van de rechtbank was daarmee echter ten tijde van het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts van 31 januari 2006 onvoldoende duidelijk of de longfoto en/of de psychiaterische behandeling mogelijkerwijs informatie op zou kunnen leveren die ook van belang zou kunnen zijn voor de medische situatie van eiseres ten tijde in geding (17 december 2005). Derhalve is het bestreden besluit - waarin het standpunt dat eiseres per 17 december 2005 arbeidsgeschikt is, is gemotiveerd met laatstgenoemde rapportage van de bezwaarverzekeringsarts - naar het oordeel van de rechtbank niet alleen onzorgvuldig voorbereid doch tevens niet deugdelijk gemotiveerd.
14. Gezien het voorgaande zal de rechtbank - met vernietiging van het bestreden besluit- het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigen.
15. De rechtbank acht evenwel gronden aanwezig om met toepassing van artikel 8:72 derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.
16. Het primaire medische onderzoek, verricht op 29 november 2005 door verzekeringsarts J.W.M. Gielen, acht de rechtbank wel voldoende zorgvuldig. Dit onderzoek bestond uit de anamnese van eiseres, oriënterend psychisch onderzoek en het opvragen van informatie bij de huisarts van eiseres (dr. Brouwers) d.d. 30 november 2005. De primaire verzekeringsarts concludeerde dat eiseres met ingang van 17 december 2005 weer belastbaar is voor niet al te zwaar psychisch belastend productiewerk.
17. Ook het naar aanleiding van het beroepschrift door bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Stammers op 3 april 2006 verrichte aanvullend onderzoek naar de gezondheidssituatie van eiseres, acht de rechtbank voldoende zorgvuldig. Het onderzoek bestond uit dossieronderzoek, waaronder door eiseres in beroep overgelegde informatie van haar huisarts (patiëntenkaart van 20 februari 2006) en psychiater (uitnodiging voor een gesprek op 21 februari 2006). De bezwaarverzekeringsarts reageert als volgt op de beroepsgronden van eiseres:
"Er werd door de primaire verzekeringsarts wel degelijk informatie opgevraagd bij de huisarts. Dat de huisarts pas in de bezwaarprocedure een antwoord wenst te sturen, kan de primaire verzekeringsarts niet verweten worden. Overigens gaf de informatie van de huisarts geen aanleiding tot een ander perspectief op de klachten van betrokkene. De datum in geding is 17-12-2006. In de informatie van de huisarts is rond deze datum geen enkel aanknopingspunt te vinden voor zwaarwegende psychische problematiek. Wel waren er spanningsklachten, de verzekeringsarts heeft deze voldoende beschreven en gewogen. (…) Pas op 10-02-2006, bijna twee maanden na datum in geding, meldt betrokkene zich bij de huisarts in verband met "nachtelijke angsten waarvoor ze Remeron gebruikt en zich afsluit van de omgeving, wordt hoe langer hoe erger". Er is met dit gegeven m.i. geen reden om in retrospectief een aanmerkelijk ernstiger psychisch beeld aan te nemen dan de verzekeringsarts heeft geconstateerd. (…) Dat "de kwaliteit van het bloed niet naar behoren is", zoals de gemachtigde stelt, is juist, maar er is sprake van marginale afwijkingen van de normaalwaarden die door de huisarts naar behoren met Ferrogradumet werd behandeld."
Deze aanvullende rapportage van 3 april 2006 heeft verweerder bij het verweerschrift als aanvullende motivering van het bestreden besluit overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat eiseres vanaf 17 december 2005 in staat is (haar eigen) arbeid te verrichten hiermee alsnog voldoende gemotiveerd. Derhalve bestaat er geen aanleiding om het verzoek van eiseres om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente te honoreren.
18. Gezien hetgeen hiervoor in paragraaf 9 tot en met 14 is overwogen, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00
• wegingsfactor 1.
19. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar gestorte griffierecht ad € 37,00 dient te worden vergoed.
20. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- wijst het verzoek van eiseres om het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te veroordelen tot schadevergoeding af;
- gelast het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad € 37,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moeten worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. J.W. Brunt als rechter in tegenwoordigheid van mr. S.H. Snoeij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2006.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschriften verzonden: