Uitspraak
____________________________________________________________________ _
RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 8 september 2006
[eiseres]
te 's-He[gemachtigden]]
het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
verweerder,
[gemachtigde]
Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2004 heeft verweerder negatief beslist op een verzoek van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van de hoogte van de aan [betrokkene] toegekende inkomenssuppleties en schadeloosstellingen, alsmede van een overzicht van alle bij de provincie vertrokken ambtenaren, wier functies zijn gewaardeerd boven salarisschaal 13, en met wie de afgelopen 25 jaar een minnelijke regeling is getroffen.
Het hiertegen door eiseres ingediende bezwaarschrift is door verweerder bij besluit van
4 april 2005 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 17 mei 2005 tegen laatstgenoemd besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft op 17 augustus 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Ten aanzien van de stukken waarvan openbaarmaking is geweigerd, heeft verweerder de rechtbank verzocht met toepassing van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat alleen zij kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Op 26 augustus 2005 heeft de rechtbank beslist dat de beperking van de kennisneming van voornoemde stukken gerechtvaardigd is. Eiseres heeft bij brief van 11 september 2005 de rechtbank toestemming verleend om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van
7 december 2005, alwaar eiseres is verschenen bij haar [gemachtigde] Namens verweerder zijn verschenen de gemachtigde, alsmede [gemachtigden] Na afloop van de behandeling ter zitting is het onderzoek heropend en is de zaak door de enkelvoudige kamer verwezen naar de meervoudige kamer.
Vervolgens is het beroep behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 10 februari 2006. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigden. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [gemachtigden] Na afloop van de behandeling ter zitting is het onderzoek wederom heropend, onder meer teneinde[betr[betrokkene] in de gelegenheid te stellen als belanghebbende als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb aan het geding deel te nemen.
Van laatstgenoemde gelegenheid heeft [betr[betrokkene] gebruik gemaakt. Zij heeft bij brief van 7 maart 2006 gereageerd.
De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van de meervoudige kamer van 21 juli 2006. Eiseres is verschenen bij haar [gemachtigde] Tevens is verschenen [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen de gemachtigde, alsmede [gemachtigden]
Overwegingen
De rechtbank stelt allereerst vast dat blijkens de schriftelijke volmacht van [directeur], statutair directeur van eiseres, van 18 januari 2005, [gemachtigden] zijn gemachtigd tot het namens eiseres instellen van onderhavig beroep. Voor zover zij ten tijde van het maken van bezwaar tegen het besluit van 15 oktober 2004 daartoe niet gemachtigd waren, is dit eventuele gebrek geheeld door de volmacht van 18 januari 2005. Uit deze volmacht kan immers worden afgeleid dat eiseres de beslissing om bezwaar te maken met terugwerkende kracht als de hare beschouwt.
Ter zitting van 21 juli 2006 is door eiseres een brief van verweerder van 6 april 2004, gericht aan eiseres, overgelegd. Verweerder heeft verzocht om na de zitting alsnog gelegenheid te krijgen zich schriftelijk over het stuk uit te laten. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat het verzoek van eiseres van 18 augustus 2004 om openbaarmaking op grond van de Wob is voorafgegaan door een briefwisseling tussen partijen, waarvan de brief van 6 april 2004 deel uitmaakt. De overige brieven, behorende bij deze briefwisseling, zijn reeds in een eerder stadium van de procedure door de rechtbank bij verweerder opgevraagd, en zijn onderdeel van het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de (ongedateerde) brieven van de zijde van eiseres, door verweerder ontvangen op 27 januari 2004 en 21 juni 2004, en de brief van 18 augustus 2004, alsmede het e-mailbericht van eiseres van 10 februari 2004 gezamenlijk en in samenhang te worden beschouwd als verzoek op grond van de Wob. Bij brief van 6 april 2004 heeft verweerder gereageerd op het verzoek in de brief van 27 januari 2004, aangevuld bij e-mailbericht van 10 februari 2004. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om een op de zaak betrekking hebbend stuk, zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb, dat verweerder aan de rechtbank had behoren toe te zenden. Nu verweerder dit heeft nagelaten, en het stuk bovendien bij verweerder bekend mag worden verondersteld, kan niet worden volgehouden dat een goede procesorde met zich brengt dat de rechtbank gebruik maakt van haar bevoegdheid tot heropening van het onderzoek teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen zich over de inhoud van dit stuk uit te laten. De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding tot heropening van het onderzoek.
Bij voormelde brief van 6 april 2004 heeft verweerder geantwoord op vragen van de zijde van eiseres die betrekking hadden op onder meer [betr[bet[betrokkene]] In haar brief van 18 augustus 2004 verwijst eiseres niet langer naar [bet[betrokkene]] Verweerder heeft aangegeven dat hij er dientengevolge vanuit is gegaan dat het Wob-verzoek niet langer meer betrekking had op [betrokkene], zodat [betrokkene] in de verdere besluitvorming niet meer is betrokken. Nu het bestreden besluit derhalve geen betrekking heeft op informatie met betrekking tot [betrokkene], kan zij in deze procedure niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 8:26 van de Awb worden aangemerkt en heeft de rechtbank haar ten onrechte in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Voor zover de grieven van eiseres betrekking hebben op de weigering om informatie te verschaffen met betrekking tot [betrokkene], gaan deze grieven onderhavig geschil te buiten en zal de rechtbank hieraan voorbij dienen te gaan.
Ter zitting is door eiseres aangegeven dat het beroep niet ziet op de weigering informatie te verstrekken met betrekking tot [betrokkene]
Het geschil beperkt zich derhalve tot de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd informatie te verstrekken over de hoogte van de aan [betrokkenen] toegekende inkomenssuppleties en schadeloosstellingen, alsmede een overzicht van alle bij de provincie vertrokken ambtenaren, wier functies zijn gewaardeerd boven salarisschaal 13, en met wie de afgelopen 25 jaar een minnelijke regeling is getroffen.
Verweerder heeft geweigerd om informatie te verstrekken over de hoogte van de aan [betrokkenen] toegekende inkomenssuppleties en schadeloosstellingen omdat het gaat het om gegevens uit het personeelsdossier van de betrokken voormalige ambtenaren, die betrekking hebben op de verhouding tussen werkgever en werknemer. Er is dan ook geen sprake van een bestuurlijke aangelegenheid zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob. Het belang bij het verstrekken van de informatie kan volgens verweerder voorts niet opwegen tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Anonimisering biedt in dezen geen soelaas, omdat de gegevens gemakkelijk te herleiden zijn tot de twee met name genoemde gevallen.Voorts beschikt verweerder niet over een overzicht van leidinggevenden, waarmee gedurende de afgelopen 25 jaar een vertrekregeling is getroffen. Om de gevraagde informatie te verzamelen, dienen alle personeelsdossiers te worden gelicht en de relevante gegevens en bescheiden daaruit te worden verzameld, opdat vervolgens aan de hand van aldus op de afzonderlijke documenten aangetroffen gegevens een document houdende de gevraagde informatie kan worden samengesteld. Een dergelijke verplichting vloeit niet uit de Wob voort, aldus verweerder.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob wordt onder een bestuurlijke aangelegenheid verstaan: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, voor zover hier van belang, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan. Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11 van die wet.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Doel van de Wob is het bevorderen van een goede en democratische bestuursvoering. Naar het oordeel van de rechtbank dient het begrip 'bestuurlijke aangelegenheid' mede daarom ruim te worden uitgelegd. De toepassing van de artikelen 10 en 11 en niet een enge uitleg van artikel 3, eerste lid, vormt de aangewezen weg om de toepassing van de Wob zonodig op maat te snijden. De rechtbank vindt voor deze opvatting steun in de Memorie van Toelichting bij de Wob (TK 1986-1987, 19 859, nr. 3, p. 25), waaruit naar voren komt dat de wetgever met het begrip 'bestuurlijk' het oog heeft gehad op het openbaar bestuur in al zijn facetten, dat wil zeggen het gehele reilen en zeilen van de overheid, niet alleen in relatie tot derden, maar ook wat betreft de interne organisatie en de verhouding tot de eigen bestuurders en ambtenaren. Uit het vorenstaande volgt dat de door eiseres opgevraagde informatie een bestuurlijke aangelegenheid betreft.
Documenten met informatie betreffende een bestuurlijke aangelegenheid zijn in beginsel openbaar.
Ten aanzien van de vraag of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in casu het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [betrokkenen] in het geding is, overweegt de rechtbank het volgende.
Teneinde zich een oordeel te kunnen vormen omtrent de juistheid van dit standpunt heeft de rechtbank met toestemming van eiseres kennis genomen van de door verweerder aan de rechtbank toegezonden stukken. De rechtbank deelt, na kennisneming van de betreffende stukken, niet de opvatting van verweerder dat het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich hier voordoet.
Blijkens de overgelegde stukken zijn de gesloten regelingen mede getroffen teneinde een spoedig vertrek van de betrokkenen te stimuleren. Niet is gebleken van redenen van ontslag die van strikt persoonlijke aard zijn. Voor zover bij het invullen van de vertrekregelingen tevens rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokken werknemer leidt dit niet tot de conclusie dat bij openbaarmaking van de betreffende documenten de persoonlijke levenssfeer van betrokkene in het geding is, nu naar het oordeel van de rechtbank die persoonlijke omstandigheden niet uit de documenten zijn af te leiden.
De omstandigheid dat verweerder met één van de betrokken werknemers geheimhouding is overeengekomen is niet relevant in het kader van de Wob, nu dit geen weigeringsgrond is als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Wob.
Gelet op het vorenoverwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de weigering van de gevraagde informatie met betrekking tot [betrokkenen] niet heeft kunnen baseren op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken voormalige werknemers. Het bestreden besluit, voor zover daarin het bezwaar van eiseres in zoverre ongegrond is verklaard, berust dan ook niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
Ten aanzien van de vraag of verweerder terecht en op goede gronden heeft geweigerd een overzicht te verschaffen van alle bij de provincie vertrokken ambtenaren, wier functies zijn gewaardeerd boven salarisschaal 13, en met wie de afgelopen 25 jaar een minnelijke regeling is getroffen, overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam gebleken dat verweerder niet beschikt over een schriftelijk stuk dat gegevens bevat met betrekking tot voormelde gevraagde informatie.
In navolging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (12 oktober 2005, JB 2005/326 en 15 maart 2006, AB 2006/160) overweegt de rechtbank dat ook een elektronisch document waarin gegevens worden bijgehouden een document is in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob waarop het bepaalde van artikel 3 van de Wob van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is genoegzaam gebleken dat geen sprake is van een bij verweerder berustend elektronisch document dat een overzicht bevat van alle bij de provincie vertrokken ambtenaren, wier functies zijn gewaardeerd boven salarisschaal 13, en met wie de afgelopen 25 jaar een minnelijke regeling is getroffen. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat de gevraagde gegevens niet dan met grote inspanning uit de personeelsadministratie van verweerder kunnen worden afgeleid. De Wob voorziet niet in een dergelijke vergaringsplicht voor gegevens. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van eiseres in zoverre geen betrekking heeft op informatie in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob. Verweerder heeft het verzoek, voor zover het betrekking heeft op voormeld overzicht, derhalve terecht en op goede gronden afgewezen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de gehandhaafde weigering de gevraagde informatie te verstrekken met betrekking tot [betrokkenen] is het beroep gegrond. Het bestreden besluit zal derhalve in zoverre worden vernietigd. Verweerder zal worden gelast op dit onderdeel opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling, nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Wel zal verweerders provincie worden gelast om het griffierecht aan eiseres te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is gehandhaafd de weigering de gevraagde informatie te verstrekken met betrekking tot [betrokkenen] en gelast verweerder in zoverre opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van het vorenoverwogene;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- gelast verweerders provincie aan eiseres te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ad ? 276,00.
Aldus gedaan door mr. L.C. Michon, voorzitter, en mrs. J.W. Brunt en
M.T. van Vliet, leden, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. drs. J.J.M. Goosen als griffier op 8 september 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.