ECLI:NL:RBSHE:2006:AY9301

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
422705
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.E.M. Leclercq
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde schorsing zonder behoud van loon aan werknemer en de rol van de ondernemingsraad

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werknemer, eiser, en zijn werkgever, gedaagde, over een opgelegde schorsing zonder behoud van loon. Eiser, werkzaam als constructie-bankwerker en lid van de ondernemingsraad, heeft kritiek geuit op de bedrijfsveiligheid tijdens een cursus. Na deze uitlatingen werd eiser op 26 mei 2005 uitgenodigd voor een gesprek, waar hem werd meegedeeld dat hij zich negatief gedroeg. Hierop volgde een schorsing van één dag zonder loon, vastgelegd in een brief van 27 mei 2005. Eiser maakte bezwaar tegen deze schorsing, maar gedaagde weigerde de schorsing ongedaan te maken.

Eiser vorderde primair de nietigheid van het schorsingsbesluit en subsidiair de verklaring dat de schorsing onterecht was. Gedaagde voerde aan dat de schorsing rechtmatig was, omdat zij niet in strijd met de wet handelde en de maatregel proportioneel was gezien eerdere waarschuwingen aan eiser. Eiser betwistte de beschuldigingen van negatief gedrag en stelde dat de schorsing een gevolg was van zijn rol als OR-lid, wat niet mocht leiden tot nadelige gevolgen in zijn functie als werknemer.

De kantonrechter oordeelde dat de schorsing onterecht was opgelegd. De rechter stelde vast dat de werkgever, volgens artikel 7:628 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, verplicht is het loon door te betalen tijdens een schorsing, zelfs als deze schorsing aan de werknemer zelf te wijten is. Het besluit van gedaagde was niet nietig, maar vernietigbaar, en de rechter concludeerde dat de schorsing niet proportioneel was en dat gedaagde onzorgvuldig had gehandeld door niet alle relevante informatie in de besluitvorming te betrekken. De subsidiaire vordering van eiser werd toegewezen, en gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

R E C H T B A N K 's - H E R T O G E N B O S C H
KANTONRECHTER te EINDHOVEN
VONNIS
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. B. van der Horst, advocaat en procureur te Maarheeze,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Valmond Nederland B.V.,
gevestigd te Maarheeze,
gedaagde,
gemachtigde: mw. mr. M.G.H. Terhorst, advocaat en procureur te Weert.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met productie;
- de conclusie van dupliek.
2. Het geschil
2.1. Het gaat in dit geding om het volgende. Eiser is in dienst bij gedaagde als constructie-bankwerker. Eiser is thans lid van de ondernemingsraad als vertegenwoordiger van het personeel van gedaagde. Op 23 mei 2005 heeft eiser deelgenomen aan de cursus Veilig Hijsen. Tijdens deze cursus heeft eiser kritiek geuit over de bedrijfsveiligheid van gedaagde naar aanleiding van punten die hem in zijn functie als OR-lid ter ore waren gekomen. Op 26 mei 2005 is eiser op gesprek bij gedaagde uitgenodigd. Eiser kreeg toen te horen dat hij zich negatief gedroeg en dat hem daarom de sanctie van schorsing van één dag (1 juni 2005) zonder loon werd opgelegd. Bij brief d.d. 27 mei 2005 is dit besluit vastgelegd. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Nadat de gemachtigde van eiser de nietigheid van het besluit had ingeroepen heeft er een restitutie van het loon plaatsgevonden. Het verzoek tot ongedaanmaking van de schorsing werd echter door gedaagde niet gehonoreerd.
2.2. Eiser vordert primair voor recht te verklaren dat het besluit van gedaagde d.d. 27 mei 2005 tot één dag schorsing zonder behoud van salaris nietig is. Subsidiair verzoekt eiser de kantonrechter te beslissen dat gedaagde de opgelegde schorsing ten onrechte heeft opgelegd. Tevens vordert eiser de veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
2.3. Gedaagde heeft - kort gezegd - het volgende verweer gevoerd. Gedaagde heeft met haar besluit niet gehandeld in strijd met de wet, de openbare orde of de goede zeden. Van een nietig besluit kan derhalve geen sprake zijn. Een werkgever is bevoegd om ten aanzien van een werknemer disciplinaire maatregelen, zoals schorsing, te nemen. In de inleidende dagvaarding heeft eiser ook niet aangegeven in strijd met welke dwingendrechtelijke bepaling het besluit van gedaagde zou zijn. De besluitvorming van gedaagde heeft zorgvuldig plaatsgevonden. Gezien het feit dat eiser meerdere malen door gedaagde is gewaarschuwd vanwege zijn gedrag is de opgelegde maatregel proportioneel te noemen. De schorsing zonder behoud van loon is dus terecht opgelegd. Gedaagde concludeert tot afwijzing van de vorderingen van eiser.
2.4. Bij repliek heeft eiser op de stellingen van gedaagde als volgt - kort weergegeven - gereageerd. Eiser heeft het gestelde negatieve gedrag en de meerdere waarschuwingen betwist. Hij heeft deze straf ervaren als het gevolg van iets wat hij als OR-lid kenbaar heeft gemaakt, terwijl eiser van zijn functioneren als OR-lid geen nadelige invloed mag ondervinden in zijn positie als werknemer. Gedaagde beschikt niet over de wettelijke bevoegdheid om eiser te schorsen met inhouding van loon. Een dergelijke bevoegdheid is evenmin opgenomen in de arbeidsovereenkomst, het bedrijfsreglement of de cao.
2.5. Gedaagde heeft in haar dupliek voorts - kort samengevat - het volgende aangevoerd. In functioneringsgesprekken met eiser is naar voren gebracht dat gedaagde niet tevreden was over zijn houding en opstelling. Er is ook aan eiser aangekondigd dat gedaagde een schorsing op zou leggen zonder behoud van loon indien hij het negatieve gedrag zou herhalen. De schorsing die eiser is opgelegd heeft niets te maken met zijn hoedanigheid als OR-lid. De sanctie betreft eiser als werknemer.
3. De beoordeling
3.1. Ten aanzien van het primair gevorderde overweegt de kantonrechter als volgt.
Ingevolge artikel 7:628 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek behoudt een werknemer zijn recht op loon indien hij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2003 (JAR 2003/91) ligt een door de werkgever opgelegde schorsing in de risicosfeer van de werkgever, zelfs als de werkgever gegronde redenen had om de schorsing op te leggen en de schorsing aan de werknemer zelf te wijten valt. De schorsing is derhalve 'een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen' in de zin van bovengenoemde bepaling, zodat de werkgever ook tijdens een schorsing verplicht is tot doorbetaling van loon. Gedaagde heeft bij haar besluit van 27 mei 2005 eiser één dag geschorst zonder behoud van loon wegens het negatieve gedrag van eiser. Gezien de genoemde wetgeving en jurisprudentie was gedaagde echter gehouden het loon voor die dag aan eiser te betalen.
Het besluit van gedaagde van 27 mei 2005 dat in strijd is met artikel 7:628 lid 1 BW, is ingevolge artikel 3:40 lid 2 BW geen nietige rechtshandeling, zoals eiser tot uitgangspunt neemt, maar een vernietigbare rechtshandeling. De bepaling in artikel 7:628 lid 1 BW beoogt namelijk uitsluitend het belang van één partij bij de arbeidsovereenkomst te beschermen, te weten, de werknemer. Op grond hiervan kan de primaire vordering niet toegewezen worden.
3.2. Subsidiair heeft eiser de kantonrechter verzocht te beslissen dat de opgelegde schorsing onterecht is opgelegd.
Het ontbreken van een contractuele of wettelijke bevoegdheid tot schorsing betekent niet dat het opleggen van deze disciplinaire maatregel ongeoorloofd is. Het besluit tot schorsing zal echter aan bepaalde voorwaarden dienen te voldoen. Ten eerste zal de schorsing die slechts ten gevolge van een ernstig tekortschieten van de werknemer kan worden opgelegd, proportioneel moeten zijn. De opgelegde maatregel zal tevens moeten berusten op een zorgvuldige besluitvorming die gezien alle omstandigheden als redelijk kan worden beschouwd.
Het negatieve gedrag dat eiser in het schorsingsbesluit verweten wordt, welk gedrag door eiser is betwist, komt in voornoemd besluit niet voldoende concreet naar voren. Kennelijk is de kritiek van eiser tijdens de cursus uiteindelijk de aanleiding geweest om tot schorsing te besluiten. Gezien de geringe ernst van dit incident, is de opgelegde maatregel van schorsing buitenproportioneel. Gedaagde heeft onzorgvuldig gehandeld door zijn besluit te nemen zonder het verslag van de cursusdocent in zijn besluitvorming te betrekken. Daarnaast had gedaagde ook kunnen besluiten tot een minder ingrijpende maatregel. Zij heeft nog andere sanctiemogelijkheden tot haar beschikking die wel in het bedrijfsreglement zijn vastgelegd. Bovendien heeft gedaagde een verboden sanctie opgelegd nu de schorsing gepaard ging met inhouding van loon.
Ter ondersteuning van zijn stelling dat hij benadeeld is als gevolg van zijn deelname aan de OR, heeft eiser onvoldoende aangevoerd om aan te kunnen nemen dat de sanctie aan eiser is opgelegd vanwege zijn functioneren als OR-lid.
De slotsom luidt, op grond van het vorenstaande, dat de door gedaagde aan eiser opgelegde schorsing onterecht is geweest. De subsidiaire vordering van eiser zal worden toegewezen.
3.3. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4. De beslissing
De kantonrechter:
bepaalt dat gedaagde de aan eiser opgelegde schorsing zonder behoud van salaris onterecht heeft opgelegd;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en tot op heden begroot op € 103,-- wegens griffierecht en € 300,-- als salaris voor de gemachtigde van eiser;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. W.E.M. Leclercq, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.