ECLI:NL:RBSHE:2006:AZ5646
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van vertegenwoordiger bij intrekking bezwaar in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 20 december 2006, staat de vraag centraal of een bestuursorgaan zich terecht kan baseren op de intrekking van een bezwaar door een gemachtigde zonder dat deze een machtiging heeft overgelegd. Eiser had op 8 november 2005 bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, maar zijn toenmalige gemachtigde heeft dit bezwaar op 3 januari 2006 schriftelijk ingetrokken. Verweerder bevestigde deze intrekking op 10 januari 2006. Eiser stelde echter dat hij niet had gewild dat zijn gemachtigde het bezwaar introk en dat deze niet bevoegd was om dit te doen. De rechtbank oordeelt dat op basis van artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een ieder zich kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, en dat handelingen van de vertegenwoordiger aan de vertegenwoordigde worden toegerekend. De rechtbank concludeert dat het bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, ook zonder overgelegde machtiging. Echter, in specifieke gevallen kan het bestuursorgaan verplicht zijn om de intenties van de vertegenwoordigde te verifiëren. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn gemachtigde onbevoegd handelde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak biedt inzicht in de verantwoordelijkheden van zowel de vertegenwoordigde als de vertegenwoordiger in bestuursrechtelijke procedures.