vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
zaaknummer / rolnummer: 142145 / KG ZA 06-312
Vonnis in kort geding van 23 juni 2006
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te Oisterwijk,
eiseres,
procureur mr. J.M. Jonkergouw,
advocaat mr. E. van der Hoeden te Amsterdam,
de besloten vennootschap met beperkte[B]nsprakelijkheid
[B]
gevestigd te Eindhoven,
gedaagde,
advocaat mr. R.T.J. van Rijsbergen te Bunnik.
Partijen zullen hierna [A BV] en[B] BV.] genoemd worden.
1.1. [A BV] heeft in kort geding gesteld en gevorderd zoals hierna verkort is weergegeven.
1.2. De advocaat van [A BV] heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.3. De advocaat van[B] BV.] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotities met producties.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2.1. Eind 2004 is [A BV] gestart met de ontwikkeling van een stuk grond in Breda (genaamd [C]) tot bedrijven- en kantorenterrein. Vanaf januari 2005 is ook[B] BV.] bij dat project betrokken geweest.
2.2. Partijen hebben hun samenwerking willen formaliseren in een schriftelijke overeenkomst. In dat kader hebben de heer [K] - namens [A BV] - en de heer[G] - destijds als (zelfstandig) senior-projectontwikkelaar werkzaam voor[B] BV.] - met elkaar onderhandelingen gevoerd. Partijen hebben over en weer ook een aantal concept-overeenkomsten uitgewisseld.
2.3. Op 23 december 2005 heeft [K] in aanwezigheid va[G] op het kantoor van[B] BV.] een document ondertekend waarboven staat “OVEREENKOMST” en dat in een voetnoot als kenmerk heeft meegekregen “Overeen[B]st [B] 20-12-2005”. Het document is op dat moment niet namens[B] BV.] ondertekend.
2.4. In artikel 2.2 van dat document is - voor zover hier van belang - vermeld:
“Deze overeenkomst eindigt met onmiddellijke ingang, indien de volgende omstandigheid zich voordoet:
[…]
e. de [B] de overeenkomst eenzijdig wil beëindigen, tegen het betalen van een schadevergoeding van € 50.000,- (zegge vijftigduizend Euro) excl. BTW.”
2.5. De door [A BV] op 23 december 2005 - na ondertekening van voormeld document - aan[B] BV.] gezonden facturen zijn, ondanks sommatie, onbetaald gebleven. Uiteindelijk heeft [A BV] bij brief van 30 maart 2006[B] BV.] gesommeerd over te gaan tot betaling van de in artikel 2.2 onder e van voormeld document genoemde schadevergoeding.
3.1. [A BV] vordert samengevat - veroordeling van[B] BV.] tot betaling van EUR 50.000,-, vermeerderd met rente en kosten, met veroordeling van[B] BV.] in de kosten van deze procedure.
3.2. Aan deze vordering legt [A BV] ten grondslag dat partijen op
23 december 2005 definitieve overeenstemming hebben bereikt en dat er op die datum dus een bindende overeenkomst tot stand is gekomen.
In tegenstelling tot eerdere tussen partijen gewisselde concept-overeenkomsten, is in de overeenkomst van 23 december 2005 niet meer vermeld dat het een concept betreft en/of dat het van de zijde van[B] BV.] nog de goedkeuring van de directie behoeft. Ook anderszins heeft [G] een dergelijk voorbehoud niet gemaakt. [A BV] heeft op dat moment de overeenkomst al direct ondertekend en namens[B] BV.] heeft [G] toegezegd dat de namens[B] BV.] ondertekende overeenkomst enkele dagen daarna aan [A BV] zou worden gezonden.
Voorts mocht [A BV] erop vertrouwen dat de door [G] met haar gesloten overeenkomst door[B] BV.] zou worden nagekomen.[B] BV.] kan zich jegens [A BV] niet met succes beroepen op de (kennelijke) vertegenwoordigingsonbevoegheid van [G].[B] BV.] heeft de indruk van bevoegdheid van [G] gewekt. [G] voerde immers alle onderhandelingen, onderhield namens[B] BV.] alle contacten met de betrokkenen bij het project en de bespreking op 23 december 2006 vond plaats in het bedrijfsgebouw van[B] BV.].
De mededeling van[B] BV.] dat zij deze overeenkomst niet zal nakomen, dient te worden gekwalificeerd als een eenzijdige beëindiging, zodat[B] BV.] het (gefixeerde) contractuele schadevergoedingsbedrag verschuldigd is.
3.3.[B] BV.] voert - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verweer.
a. Het spoedeisend belang ontbreekt en het geschil leent zich niet voor een beoordeling in kort geding.
b. Tussen [A BV] en [G] is geen overeenkomst tot stand gekomen. [G] heeft geen onvoorwaardelijk aanbod gedaan. Bij de bespreking op 23 december 2006 heeft [G] een mondeling voorbehoud gemaakt, inhoudende dat de directie van[B] BV.] nog haar goedkeuring aan de (concept-) overeenkomst zal moeten verlenen. Deze voorwaarde is niet vervuld.
c. Voor zover wel een overeenkomst tot stand is gekomen, is sprake van onbevoegde vertegenwoordiging door [G].[B] BV.] is aan een dergelijke overeenkomst niet gebonden, nu zij bij [A BV] niet een schijn van bevoegdheid van [G] heeft gewekt.
d. Er is sprake van een onaanvaardbaar restitutierisico.
3.4. Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. In de stelling van [A BV] dat zij door de handelwijze van[B] BV.] in ernstige financiële problemen dreigt te raken, ligt een voldoende spoedeisend belang bij het gevorderde besloten.
4.2. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Volgens vaste jurisprudentie kan een dergelijke vordering in kort geding worden toegewezen, als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat. De rechter volgt[B] BV.] dan ook niet in haar stelling dat het onderhavige geschil zich niet leent voor een beoordeling in kort geding.
4.3. Allereerst is aan de orde is de vraag of er op 23 december 2005 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [A BV] en [G]. Als die vraag voorshands bevestigend moet worden beantwoord, dient - gezien de stellingen van partijen - vervolgens te worden beoordeeld of de kennelijk bestaande beperking in de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [G] aan gebondenheid van[B] BV.] aan die overeenkomst in de weg staat.
4.4. In het kader van eerstgenoemde vraag, heeft[B] BV.] betwist dat de bespreking op 23 december 2005 heeft plaatsgevonden op de door [A BV] gestelde wijze, die hiervoor onder 3.2 kort samengevat is weergegeven. Volgens[B] BV.] heeft [G] tijdens die bespreking met [A BV] een uitdrukkelijk mondeling voorbehoud gemaakt, inhoudende dat het document dat partijen op dat moment hebben besproken, de goedkeuring behoefde van de directie van[B] BV.]. Volgens[B] BV.] heeft [G] slechts om door [A BV] ondertekende exemplaren van het document gevraagd, om zich voor de in dat document opgenomen afspraken sterk te kunnen maken bij de directie van[B] BV.] en op die manier de onderhandelingen van de zijde van[B] BV.] te bespoedigen.
4.5. Naar het voorlopig oordeel van de rechter is de lezing van[B] BV.] van de bespreking van 23 december 2005 het meeste aannemelijk, althans die lezing vindt meer dan de stellingen van [A BV] hieromtrent bevestiging in de omstandigheden van het voorliggende geval. De volgende punten zijn - in onderlinge samenhang bezien - daarbij van belang.
Bovenaan het document dat op 23 december 2005 door [A BV] is ondertekend, staat vermeld: “[B BV.], ten deze vertegenwoordigd door de directeur de h[S], verder te noemen “[B]””. Op de laatste pagina van het document staat onder contractspartij[B] BV.], op de plaats waar getekend moet worden, ook de naam van [S] getypt.
Voorts heeft [G] aan het eind van de bespreking op 23 december 2005 het door [A BV] ondertekende document zelf niet getekend. Niet valt in te zien waarom hij dat op dat moment niet direct heeft gedaan, als hij wel de bevoegdheid zou hebben gehad om[B] BV.] aan de overeenkomst te binden.
Tenslotte is door [A BV] niet betwist de stelling van[B] BV.] dat uit het handelsregister blijkt dat de heren [S] en [X] (binnen bepaalde grenzen) bevoegd zijn om[B] BV.] te vertegenwoordigen. Hoewel aan dit gegeven geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, onderschrijft het - mede gezien de andere hiervoor genoemde omstandigheden - in beperkte mate de stellingen van[B] BV.] in dezen.
4.6. De hiervoor genoemde omstandigheden sluiten naar het voorlopig oordeel van de rechter het meest aan bij de stellingen van[B] BV.], dat [G] tijdens de bespreking een voorbehoud heeft gemaakt van goedkeuring door de directie van[B] BV.] en dat er van de zijde van[B] BV.] op dat moment geen onvoorwaardelijk aanbod is gedaan. Gezien de beperkte kaders van het kort geding, waarbinnen geen plaats is voor een uitgebreid feitenonderzoek, moet het er gezien het voorgaande thans voor worden gehouden dat op
23 december 2005 geen overeenkomst tot stand is gekomen. De rechter komt daarmee niet toe aan het leerstuk van de onbevoegde vertegenwoordiging, zodat de stellingen van partijen op dat punt verder onbesproken kunnen blijven.
4.7. [A BV] heeft haar op[B] BV.] gepretendeerde geldvordering derhalve niet in voldoende mate aannemelijk gemaakt. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen en [A BV] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A BV] in de proceskosten, aan de zijde van[B] BV.] tot op heden begroot op:
- vast recht EUR 248,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal EUR 1.064,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2006.