ECLI:NL:RBSHE:2007:AZ7537

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
136783 HA ZA 06-110
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een distributieovereenkomst tussen een Zwitserse eenmanszaak en Dorel Netherlands

In deze zaak gaat het om de beëindiging van een distributieovereenkomst tussen een Zwitserse eenmanszaak, handelend onder de naam [handelsnaam], en Dorel Netherlands, vertegenwoordigd door Maxi Miliaan B.V. De eenmanszaak had sinds 1994 het exclusieve recht om Dorel-producten, waaronder Maxi Cosi autostoeltjes, in Zwitserland te verkopen. In 2005 heeft Dorel de overeenkomst opgezegd met inachtneming van de contractuele opzegtermijn van zes maanden. De rechtbank oordeelt dat de opzegging niet onrechtmatig is, omdat Dorel de overeenkomst om haar moverende redenen mocht beëindigen en er geen sprake was van misbruik van recht of onredelijkheid. De rechtbank wijst de vorderingen van de eenmanszaak af, waaronder schadevergoeding en klantenvergoeding, omdat de opzegtermijn als redelijk wordt beschouwd en de eenmanszaak voldoende tijd had om zich voor te bereiden op de beëindiging van de relatie. De rechtbank concludeert dat de omzetdaling van de eenmanszaak het gevolg is van de beëindiging van de distributierelatie, wat tot het normale ondernemersrisico behoort. Dorel vordert in reconventie betaling van openstaande facturen, welke door de rechtbank worden toegewezen, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 136783 / HA ZA 06-110
Vonnis van 31 januari 2007
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [handelsnaam], eenmanszaak naar Zwitsers recht,
wonende te [woonplaats], Zwitserland,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. P.C.M. van der Ven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAXI MILIAAN B.V.,
handelend onder de naam DOREL NETHERLANDS,
gevestigd te Helmond,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. E.H.H. Schelhaas.
Partijen zullen hierna [eenmanszaak] en Dorel worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 december 2005,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie van 22 maart 2006,
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van 31 mei 2006,
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van 19 juli 2006,
- de conclusie van dupliek in reconventie van 13 september 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de door partijen overgelegde stukken, voor zover de inhoud daarvan niet is betwist, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.
2.2. [eenmanszaak] is sinds 1991 importeur van merkartikelen voor kinderen in Zwitserland.
2.3. Dorel (Maxi Miliaan B.V.) is actief in de baby- en kinderartikelenbranche. Tot het productassortiment behoren autozitjes (onder meer van het merk Maxi Cosi), kinder- en wandelwagens (merk Quinny) en “in-house” veiligheidsproducten (merk Safety 1st). Zij maakt sedert 1994 deel uit van het wereldwijde Dorel-concern. Zij opereert sedertdien onder de handelsnaam Dorel Netherlands.
2.4. In 1994 is tussen partijen een distributieovereenkomst voor de duur van vijf jaar gesloten. [eenmanszaak] kreeg het (nagenoeg) exclusieve recht om op eigen naam en voor eigen rekening baby- en kinderproducten van Dorel, in het bijzonder het autostoeltje genaamd Maxi Cosi, in Zwitserland te verhandelen. Het werd [eenmanszaak] anderzijds verboden om zich direct of indirect bezig te houden met de verhandeling van soortgelijke producten van andere fabrikanten. De overeenkomst bevatte een tussentijdse opzegmogelijkheid tegen een termijn van zes maanden. Na ommekomst van de eerste termijn van vijf jaar is de overeenkomst door partijen voor een periode van vijf jaar verlengd, tot 1 juli 2004.
2.5. In februari 2003 nam de moedermaatschappij van Dorel, Dorel Industries, de Franse onderneming Ampa over, waardoor het assortiment werd uitgebreid met een aantal vooral in Zuid-Europa bekende merken als BéBé Confort, Monbébé en Babidéal. Dat betekende voor Dorel het aanbreken van een periode van heroriëntatie, met name ten aanzien van positionering van bestaande en nieuwe merken en aanpassing van haar distributiebeleid en distributiekanalen.
2.6. In het najaar van 2003 hebben vertegenwoordigers van Dorel een of meer besprekingen gevoerd met [eenmanszaak] over een mogelijke overname. Dit heeft niet tot resultaat geleid. Om de handen vrij te houden heeft Dorel in december 2003 de distributieovereenkomst met [eenmanszaak] opgezegd tegen 1 juli 2004.
2.7. Voor de periode na 1 juli 2004 hebben partijen een nieuwe distributieovereenkomst gesloten voor onbepaalde tijd, opzegbaar tegen 1 december of 1 maart van enig jaar met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.
2.8. In het najaar van 2004 hebben opnieuw gesprekken plaatsgevonden over een mogelijke overname van [eenmanszaak].
2.9. Dorel heeft er uiteindelijk voor gekozen de distributie van haar producten in Zwitserland zelf ter hand te nemen en heeft bij brief van 25 mei 2005 de overeenkomst met [eenmanszaak] opgezegd tegen 1 december 2005. De brief is persoonlijk overhandigd en bovendien per aangetekende post en per fax verstuurd. De tekst van de brief is de volgende:
"Dear Mr. [eiser],
In accordance with article 8.1 of the distribution agreement signed on 5 February 2004 and 8 March 2004, we hereby give notice that we terminate this agreement as from 1 december 2005.
This termination notice has been handed over and sent to you by registered post as well as by facsimile.
Best regards, MAXI MILIAAN BV,
[X]
Managing Director"
3. Het geschil in conventie
3.1. [eenmanszaak] vordert :
(I)
3.1.1. primair te verklaren voor recht dat de opzegging, zoals die door Dorel is geschied, misbruik van recht oplevert dan wel in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid, en Dorel te veroordelen tot betaling van een (schade)vergoeding van EUR 6.000.000,-;
[eenmanszaak] meent dat hoewel Dorel de overeenkomst heeft opgezegd met inachtneming van de daarin opgenomen opzegtermijn, deze opzegging onrechtmatig is, althans niet kan geschieden zonder betaling van een schadevergoeding vanwege de volgende omstandigheden:
(i) de reden van opzegging is ondeugdelijk en bovendien niet vermeld;
(ii) er zijn eerst verwachtingen gewekt bij [eenmanszaak], die nu acuut de bodem zijn ingeslagen;
(iii) de afhankelijkheid bij [eenmanszaak] van Dorel-producten.
[eenmanszaak] stelt dat de overname van [eenmanszaak] door Dorel nagenoeg rond was en dat de onrechtmatige opzegging zich daarom moet vertalen in een schadevergoeding van (afgerond) EUR 6.000.000,- ter compensatie van onder meer de overnameprijs die zou zijn betaald en de winst die over de jaren 2005 tot en met 2008 zou zijn gegenereerd. Daarbij speelt mee dat hij geen gereed alternatief voor handen heeft.
3.1.2. subsidiair Dorel te veroordelen tot het betalen van een (schade)vergoeding ad EUR 2.369.918,-.
[eenmanszaak] stelt dat de contractuele opzegtermijn van zes maanden door [eenmanszaak] destijds niet in volle vrijheid is geaccepteerd. [eenmanszaak] vindt die termijn bovendien onredelijk kort, gelet op de looptijd van de overeenkomst en de bijzondere omstandigheden van dit geval, met name de hoge mate van afhankelijkheid van [eenmanszaak] van de producten van Dorel en de onbetamelijke wijze waarop Dorel de klanten van [eenmanszaak] heeft afgenomen, waardoor deze termijn onvoldoende is om de overgang naar een nieuwe situatie voor te bereiden. Een opzegtermijn van 24 maanden zou in dit geval redelijk zijn geweest, aldus [eenmanszaak]. Het gevorderde bedrag betreft het netto-omzetverlies over een periode van 18 maanden.
3.1.3. meer subsidiair - na vermindering van eis - Dorel te veroordelen tot het betalen van een (schade)vergoeding ad EUR 757.935,-.
[eenmanszaak] meent recht te hebben op een klantenvergoeding ter hoogte van de brutowinst over de periode van één jaar, berekend naar het gemiddelde van de omzet van de vijf jaar daarvoor. [eenmanszaak] stelt dat zijn positie te vergelijken is met die van een handelsagent na opzegging van de agentuurovereenkomst.
(II)
3.1.4. te verklaren voor recht dat Dorel toerekenbaar tekort is geschoten bij de uitvoering van de overeenkomst in de periode tussen 1 mei 2005 en 1 december 2005 en Dorel te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van EUR 1.883.704,-.
[eenmanszaak] stelt dit bedrag aan schade te hebben geleden doordat Dorel gedurende de opzegtermijn haar verplichtingen niet is nagekomen. [eenmanszaak] komt tot dit bedrag door het verschil te nemen tussen de omzet over 2005 en de gemiddelde omzet over de drie jaren daarvoor.
3.2. [eenmanszaak] vordert bij dit alles veroordeling van Dorel in de kosten van de procedure.
3.3. Hetgeen [eenmanszaak] ter verdere onderbouwing van zijn verschillende vorderingen aanvoert komt, voor zover van belang, bij de beoordeling aan de orde.
3.4. Dorel concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eenmanszaak] en voert daartoe gemotiveerd verweer. Hetgeen Dorel ter onderbouwing van haar verweren heeft aangevoerd komt, voor zover van belang, bij de beoordeling aan de orde.
4. Het geschil in reconventie
4.1. Dorel vordert in de eerste plaats om [eenmanszaak] te veroordelen tot betaling aan Dorel van een viertal factuurbedragen tot een gezamenlijk bedrag van EUR 152.932,89, elk bedrag vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de desbetreffende factuur, alsmede tot betaling van de door Dorel gemaakte buitengerechtelijke incassokosten tot een bedrag van EUR 1.000,-.
Dorel legt aan deze vordering ten grondslag dat zij in november en december 2005 producten aan [eenmanszaak] heeft geleverd conform de door [eenmanszaak] geplaatste bestellingen en dat deze producten aan [eenmanszaak] in rekening zijn gebracht met facturen 94910, 95619, 97935 en 501866. De betaaltermijn van deze facturen is al langer verstreken en ondanks sommaties heeft [eenmanszaak] niet betaald.
4.2. [eenmanszaak] erkent dat bovengenoemd bedrag aan facturen openstaat. [eenmanszaak] voert aan dat de directeur van [eenmanszaak] doende is met de verkoop van een huis in Italië en dat in een overleg tussen de advocaten van partijen is aangegeven dat [eenmanszaak] deze vordering zal voldoen met de daaruit vrijkomende gelden.
[eenmanszaak] betwist dat door de raadsman van Dorel handelingen zijn verricht die toewijzing van enig bedrag aan buitengerechtelijke kosten rechtvaardigen.
4.3. Dorel vordert in de tweede plaats om [eenmanszaak] te veroordelen tot betaling aan Dorel van EUR 536.192,-, zijnde de door Dorel geleden schade wegens het niet nakomen door [eenmanszaak] van de minimumafname verbintenissen, vermeerderd met rente.
4.4. Dorel legt hieraan ten grondslag dat [eenmanszaak] zich in de distributieovereenkomst heeft verbonden om per kalenderjaar ten minste voor een vooraf afgesproken bedrag af te nemen. [eenmanszaak] heeft in 2004 en 2005 (rekening houdend met de beëindiging per 1 december 2005) niet de afgesproken omzet gerealiseerd en is daardoor toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen. [eenmanszaak] is gehouden tot vergoeding van de door Dorel als gevolg hiervan geleden schade. Dorel berekent deze schade door de gemiddelde brutowinstmarge van Dorel (over het jaar 2004 was dat 36,2 % en over het jaar 2005 was dat 41,9 %) te berekenen over de niet-gerealiseerde omzet.
4.5. [eenmanszaak] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van deze vordering van Dorel.
4.6. Hetgeen partijen ter onderbouwing van hun stellingen hebben aangevoerd komt, voor zover van belang, bij de beoordeling aan de orde.
5. De beoordeling
5.1. Partijen hebben contractueel een rechts- en forumkeuze bepaald. Als gevolg van deze keuze van partijen, die niet in strijd komt met nationaal of internationaal recht, is deze rechtbank bevoegd om met inachtneming van het Nederlands recht in deze zaak te beslissen.
in conventie
Ad I Rechtmatigheid van opzegging
5.2. Gezien de primaire vordering onder (I) van [eenmanszaak] is eerst aan de orde de vraag of de opzegging van de distributieovereenkomst door Dorel als onrechtmatig is te beschouwen, hetgeen het geval kan zijn als die opzegging geschiedt in strijd met de uitdrukkelijk overeengekomen bepalingen in de overeenkomst, of indien de opzegging in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW) althans als misbruik van recht is te beschouwen op grond van artikel 3:13 Burgerlijk Wetboek (BW).
ad (i)
5.3. Dorel stelt de overeenkomst te hebben opgezegd omdat zij er voor koos de distributie van haar producten in Zwitserland voortaan te laten plaatsvinden door haar nieuwe zusterbedrijf aldaar, dat voor AMPA al andere merken op de Zwitserse markt bracht. Bij dit besluit speelde volgens Dorel onder andere een rol dat [eenmanszaak] met zijn omzet in Zwitserland achterbleef bij andere gebieden. [eenmanszaak] betwist dit laatste en stelt juist zeer goed te hebben gepresteerd. Voor zover de omzet stagneerde was dat volgens [eenmanszaak] aan Dorel te wijten. [eenmanszaak] meent bovendien dat het zusterbedrijf van Dorel in Zwitserland geen verkooporganisatie van enige betekenis was en is.
5.4. De rechtbank constateert dat in de overeenkomst expliciet is opgenomen dat deze kan worden opgezegd. In de overeenkomst is niet bepaald dat voor opzegging een bijzondere reden aanwezig moet zijn. Het stond Dorel daarom vrij de overeenkomst om haar moverende redenen op te zeggen. Dit zou slechts anders kunnen zijn indien de opzegging geschiedt met een klaarblijkelijk ongeoorloofd oogmerk, of indien de reden voor opzegging door bijzondere omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Van dit alles is hier niet gebleken, noch zijn daaromtrent relevante feiten gesteld. De rechtbank acht hierbij in beginsel niet van belang of al dan niet sprake is geweest van een omzetstagnatie bij [eenmanszaak] en in hoeverre [eenmanszaak] hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Ook is niet van belang of de nieuwe distributeur wel of niet een betere verkooporganisatie biedt dan [eenmanszaak].
5.5. [eenmanszaak] verwijt Dorel dat zij de reden van opzegging niet bij opzegging heeft vermeld, maar [eenmanszaak] geeft hierbij niet aan welk bijzonder belang hij had bij het vernemen van de motivering van de opzegging. Op zich is niet aan te nemen, gelet op het hetgeen hierboven aangaande de aanwezigheid van een opzeggingsreden is overwogen, dat een verplichting voor Dorel bestond om een opzeggingsreden mee te delen. Dat neemt niet weg dat [eenmanszaak] - in het licht van de omstandigheden, waaronder met name de besprekingen over een mogelijk tot stand te brengen fusie of overname - wel aanspraak kon maken op een zekere uitleg van deze wending in de opstelling van Dorel. De rechtbank constateert enerzijds dat in de aan [eenmanszaak] gerichte opzeggingsbrief weliswaar geen reden voor de opzegging is vermeld, maar anderzijds dat Dorel onweersproken heeft gesteld dat de opzeggingsbrief persoonlijk is overhandigd aan de heer [eiser] en bij die gelegenheid mondeling is toegelicht.
ad (ii)
5.6. [eenmanszaak] doet een beroep op verwachtingen die bij haar bestonden over het voortduren van de handelsrelatie met Dorel en beroept zich hierbij nog in het bijzonder op het volgende.
In een brief van 1 februari 2002 heeft Dorel nog uitdrukkelijk aangegeven de goede samenwerking met [eenmanszaak] te willen voortzetten. Dorel sprak in het najaar van 2003 met [eenmanszaak] over een mogelijke overname. De opzegging door Dorel van de (eerdere) distributieovereenkomst tegen 1 juli 2004 kwam voor [eenmanszaak] dan ook als een verrassing. [eenmanszaak] heeft nauwelijks onderhandeld alvorens de laatste overeenkomst met Dorel te ondertekenen, omdat Dorel te kennen gaf het tekenen van die overeenkomst te beschouwen als een formaliteit, nu het immers tot een fusie of overname zou komen. De besprekingen over de fusie zijn voortgezet in het najaar van 2004. De invulling van de beoogde samenwerking is neergelegd in een discussiestuk van 14 oktober 2004 en begin december 2004 was er feitelijk overeenstemming over de overnameprijs die Dorel wenste te betalen voor [eenmanszaak]. Na een stilteperiode ontving [eenmanszaak] onaangekondigd de opzegging d.d. 25 mei 2005. Dorel heeft [eenmanszaak] nooit kenbaar gemaakt dat verandering van het distributiebeleid mogelijk ook gevolgen voor [eenmanszaak] zou hebben, zo stelt [eenmanszaak].
5.7. Dorel betwist dat zij [eenmanszaak] het vertrouwen heeft gegeven dat de handelsrelatie voor lange tijd zou worden voortgezet en voert daartoe het volgende aan.
Ten tijde van de brief van februari 2002 had Dorel nog geen plannen om de samenwerking met [eenmanszaak] te stoppen. Eerst na de overname van de Franse onderneming AMPA in februari 2003 is Dorel gaan nadenken over herpositionering van haar merken en aanpassing van haar distributiebeleid. In verband hiermee wilde Dorel zich niet nog eens voor lange tijd aan [eenmanszaak] binden. Om te voorkomen dat de op dat moment geldende distributieovereenkomst automatisch met vijf jaar zou worden verlengd, heeft Dorel deze tegen 1 juli 2004 opgezegd. Aansluitend is met [eenmanszaak] een tussentijds opzegbare overeenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Dorel heeft expliciet niet ingestemd met het voorstel van [eenmanszaak] een minimumlooptijd van vijf of drie jaren overeen te komen. De gesprekken die met [eenmanszaak] plaatsvonden over een mogelijke overname hadden uitsluitend een oriënterend karakter. Van een serieus of concreet onderhandelingstraject was geen sprake. Een due diligence heeft niet plaatsgevonden en er is over geen enkel punt overeenstemming bereikt. De door [eenmanszaak] geïndiceerde overnameprijs lag circa zes maal hoger dan hetgeen Dorel bespreekbaar achtte. De brief van Dorel van 14 oktober 2004 bevat uitdrukkelijk geen concreet overnamevoorstel en na oktober 2004 is het stil gebleven, aldus Dorel.
5.8. De rechtbank volgt [eenmanszaak] niet in zijn stelling dat Dorel de overeenkomst met [eenmanszaak] niet, althans niet zonder (schade)vergoeding, mocht opzeggen vanwege bij [eenmanszaak] gewekt vertrouwen dat de distributierelatie zou voortduren. Dat Dorel in februari 2002 heeft aangegeven niet voornemens te zijn de samenwerking te beëindigen, betekent niet dat [eenmanszaak] er ook jaren later nog op mocht vertrouwen dat de overeenkomst zou worden voortgezet. Uit de door Dorel in het najaar van 2003 getoonde interesse voor een mogelijke overname, de opzegging van de eerdere overeenkomst tegen 1 juli 2004 en de overnamebesprekingen in 2004, heeft [eenmanszaak] moeten begrijpen dat er beweging zat in het distributiebeleid van Dorel en dat er mogelijk ook voor hem relevante wijzigingen aan zaten te komen. [eenmanszaak] heeft dit beseft en heeft daarom getracht opnieuw een overeenkomst met een minimumlooptijd af te sluiten. Zoals hij zelf stelt, deed hij dit ter bescherming van zijn positie na 1 juli 2004, om er voor te zorgen dat indien de onderhandelingen zouden mislukken, hij drie jaar de tijd zou hebben om zich voor te bereiden op een breuk. [eenmanszaak] hield derhalve wel degelijk (en terecht) rekening met de mogelijkheid dat de samenwerking met Dorel binnen afzienbare tijd zou eindigen. Er was geen sprake van gewekt vertrouwen bij [eenmanszaak] dat de relatie met Dorel hoe dan ook voor lange tijd zou voortduren en [eenmanszaak] heeft ook geen schade geleden doordat hij, voortbouwend op dit vertrouwen, bepaalde zaken heeft gedaan of nagelaten. Dit laatste is door [eenmanszaak] immers niet gesteld.
ad (iii)
5.9. [eenmanszaak] doet in het kader van zijn primaire vordering tot slot een beroep op zijn afhankelijkheid van Dorel-producten. Dat [eenmanszaak] in hoge mate afhankelijk was van Dorel-producten en een groot belang had bij de voortzetting van de relatie met Dorel is niet in geschil. Zijn omzet bestond (nagenoeg) volledig uit deze producten. Ingevolge de distributieovereenkomst die hij met Dorel sloot, mocht [eenmanszaak] geen autostoeltjes, kinderwagens en kinderveiligheidsproducten van andere leveranciers verhandelen. Dat het [eenmanszaak] door Dorel ook niet werd toegestaan andersoortige (baby- en kinder)artikelen van andere merken te verhandelen, zoals [eenmanszaak] heeft gesteld, is door Dorel evenwel betwist en blijkt ook niet uit de door [eenmanszaak] overgelegde stukken. Uit de brief van Dorel van 22 december 1998 blijkt dat Dorel de voorgenomen samenwerking van [eenmanszaak] met Graco niet heeft toegestaan, uitdrukkelijk (en uitsluitend) vanwege de autostoeltjes van Graco, die concurrerend zijn met Dorel-producten. De afhankelijkheid van [eenmanszaak] is dan ook het gevolg van de keuze die [eenmanszaak] heeft gemaakt om met Dorel een distributieovereenkomst aan te gaan zonder daarbij gebruik te maken van de mogelijkheid ook met andere leveranciers ten aanzien van andere producten samen te werken. Deze afhankelijkheid, die op zichzelf wel een te honoreren belang meebrengt, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat Dorel de samenwerking met [eenmanszaak] niet, of niet zonder betaling van een vergoeding aan [eenmanszaak], mocht beëindigen, nu al een opzegtermijn van zes maanden in acht is genomen.
5.10. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de opzegging door Dorel niet onrechtmatig jegens [eenmanszaak] is. De opzegging is niet in strijd met geschreven of ongeschreven regels die uit het contract voortvloeien, laat staan dat deze als misbruik van bevoegdheid is aan te merken. De rechtbank ziet dan ook geen grond om Dorel op die grond te veroordelen tot betaling van enige vergoeding aan [eenmanszaak]. De primaire vordering zal worden afgewezen.
Duur van de opzegtermijn
5.11. De subsidiaire vordering van [eenmanszaak] houdt in dat hij schadevergoeding wenst omdat hij meent dat opzegging tegen een onredelijk korte termijn van zes maanden heeft plaatsgevonden.
5.12. [eenmanszaak] stelt dat hij met de contractuele opzegtermijn van zes maanden vanwege de fusiebesprekingen die destijds gaande waren niet in volle vrijheid heeft ingestemd. Hij stelt over de inhoud van de overeenkomst niet of nauwelijks te hebben onderhandeld omdat Dorel aangaf dat de overeenkomst slechts een formaliteit was en omdat [eenmanszaak] Dorel niet wilde irriteren bij het onderhandelingsproces door dwars te liggen over de inhoud van de overeenkomst. Dorel voert aan dat de overeenkomst wel degelijk is uitonderhandeld.
5.13. De rechtbank ziet in hetgeen [eenmanszaak] stelt geen reden om aan te nemen dat sprake is geweest van een wilsgebrek aan de zijde van [eenmanszaak]. Zoals de rechtbank ook hiervoor heeft overwogen en [eenmanszaak] bovendien zelf heeft gesteld, besefte [eenmanszaak] op het moment van aangaan van de overeenkomst, begin maart 2004, wel degelijk dat het misschien niet zou komen tot een fusie of overname en dat dan de inhoud van de overeenkomst van belang zou zijn. Van concrete overnamebesprekingen met Dorel was begin maart 2004 nog geen sprake. [eenmanszaak] wist bovendien dat de eerdere overeenkomst tegen 1 juli 2004 was opgezegd en dat als er voor die datum geen nieuwe overeenkomst tot stand zou komen, hij per 1 juli 2004 geen leverancier meer zou hebben. [eenmanszaak] wist met andere woorden in welke positie hij verkeerde toen hij in maart 2004 de overeenkomst met daarin opgenomen de opzegtermijn van zes maanden ondertekende. Overigens bevatte ook de eerdere distributieovereenkomsten met Dorel een tussentijdse opzegmogelijkheid tegen een termijn van zes maanden.
De rechtbank wil zeker niet uitsluiten dat de afhankelijkheid van [eenmanszaak] van Dorel een rol bij de besluitvorming aan de zijde [eenmanszaak] heeft gespeeld en dat [eenmanszaak] eigenlijk liever iets anders had gewild, maar dat betekent nog niet dat hij niet aan zijn toestemmingsverklaring gehouden kan worden.
5.14. [eenmanszaak] stelt voorts dat de overeengekomen termijn van zes maanden onredelijk kort is, althans dat opzegging tegen die termijn slechts kan worden aanvaard indien Dorel de daaruit voor [eenmanszaak] voortvloeiende schade vergoedt. [eenmanszaak] verwijst hierbij naar literatuur en doet een beroep op het arrest Mattel/Borka (Hoge Raad 21 juni 1991, NJ 1991/742). Dorel voert hiertegen aan dat de opzegtermijn van zes maanden niet ongewoon of onredelijk is, en voor [eenmanszaak] ook voldoende is gebleken om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden. Een langere opzegtermijn was volgens Dorel contraproductief geweest. Dorel meent dat het beroep op het arrest Mattel/Borka hier niet op gaat omdat de feiten hier anders zijn en bovendien geen sprake is van bijzondere investeringen door [eenmanszaak] die door de opzegging verloren zijn gegaan of waarvan de terugverdientijd nog niet is verstreken.
5.15. Het verweer van Dorel slaagt. De rechtbank acht de overeengekomen termijn van zes maanden niet onredelijk kort. Onder de omstandigheden van het onderhavige geval is een termijn van zes maanden in het algemeen voldoende om zich op de nieuwe, door de beëindiging in het leven geroepen situatie, aan te passen en desgewenst alternatieven, indien aanwezig, te vinden. Onder bijzondere omstandigheden kan dat anders zijn, maar daarvan is hier niet gebleken.
[eenmanszaak] heeft zich in deze zes maanden kennelijk ook voldoende kunnen voorbereiden op de nieuw ontstane situatie. Hij is met ingang van 1 december 2005 distributeur geworden van vijf andere merken baby- en kinderartikelen. [eenmanszaak] voert hiertegen aan dat hij hiermee niet uit de problemen is en dat zijn omzet in 2006 dramatisch is achtergebleven bij voorgaande jaren, omdat het niet allemaal A-merken zijn die hij thans verhandelt en zij om uiteenlopende redenen niet op kunnen tegen de ijzersterke Dorel-merken. De rechtbank oordeelt evenwel dat een (tijdelijke) omzetdaling nu eenmaal het voorzienbare gevolg is van een beëindiging van een distributierelatie en dat dit tot het normale ondernemingsrisico van [eenmanszaak] behoort. Ook de omzet van Dorel in Zwitserland is naar haar zeggen flink lager dan in voorgaande jaren. Beide partijen moeten opnieuw een eigen distributienetwerk opbouwen en Dorel is niet gehouden de omzetdaling van [eenmanszaak] te compenseren door het hanteren van een langere opzegtermijn of het betalen van een vergoeding. Het hanteren van een langere opzegtermijn had hier ook geen uitkomst geboden nu [eenmanszaak] heeft gesteld dat veel klanten, zodra zij hoorden van de opzegging, geen Dorel-producten meer bij [eenmanszaak] wilden afnemen. [eenmanszaak] heeft twee grote bestellingen bij Dorel in november 2005 en februari 2006 daarom afgezegd.
5.16. Gelet op het voorgaande zal ook de subsidiaire vordering van [eenmanszaak] worden afgewezen.
Klantenvergoeding
5.17. Meer subsidiair vordert [eenmanszaak] een vergoeding ter hoogte van de brutowinst over de periode van één jaar, vergelijkbaar met de klantenvergoeding waarop een handelsagent recht heeft na beëindiging van de agentuurovereenkomst.
[eenmanszaak] stelt dat analoge toepassing van de regeling bij agentuur hier is aangewezen, omdat Dorel haar producten tegen lagere prijzen heeft aangeboden bij de bestaande relaties van [eenmanszaak] en zo klanten van [eenmanszaak] heeft kunnen overnemen. Dorel voert hiertegen aan dat iedere vergelijking met de agentuurovereenkomst mank gaat, omdat het klanten van [eenmanszaak] betreft die [eenmanszaak] mag blijven bedienen, nu [eenmanszaak] niet door enig concurrentieverbod is beperkt. De vergoeding als bedoeld in artikel 7:442 BW is alleen verschuldigd als de klanten ook mee overgaan en bedraagt dan maximaal de provisie (een percentage van de omzet) over een jaar, aldus Dorel.
5.18. De rechtbank oordeelt dat aan [eenmanszaak] geen klanten- of goodwillvergoeding toekomt. Vaststaat dat [eenmanszaak], anders dan een handelsagent, met zijn klanten (babyspeciaalzaken) handelde op eigen naam en voor eigen rekening. [eenmanszaak] was ingevolge de overeenkomst met Dorel niet gehouden zijn klantgegevens aan Dorel door te geven en heeft dat - in ieder geval niet ter uitvoering van de overeenkomst - ook niet gedaan. Het waren en blijven de klanten van [eenmanszaak], waarmee hij ook na beëindiging van de distributieovereenkomst met Dorel zaken kon blijven doen. Het voor de hand liggende feit dat die klantenkring om de populaire Dorel-producten blijft vragen en zich daarom zelf tot Dorel zal wenden, hetgeen betekent dat Dorel een afzetkanaal “in de schoot geworpen krijgt”, brengt nog niet mee dat Dorel daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt. Bovendien ligt het tevens voor de hand dat [eenmanszaak] in staat is geweest die klantenkring op te bouwen dankzij het populaire Dorel-product.
Verder is van belang dat [eenmanszaak] zich gedurende de opzegtermijn op de nieuwe situatie heeft kunnen voorbereiden. [eenmanszaak] is distributeur geworden van vijf andere merken baby- en kinderartikelen en heeft zijn klanten benaderd om ze voor deze nieuwe producten te interesseren. De mate waarin hij hierin slaagt behoort tot zijn ondernemersrisico. Niet valt in te zien waarom het op de weg van Dorel zou liggen [eenmanszaak] daarin bij het einde van de relatie te tegemoet te komen. Een verplichting van Dorel tot het betalen van een klantenvergoeding kan daarom niet worden aangenomen.
De meer subsidiaire vordering van [eenmanszaak] zal ook worden afgewezen.
Ad II Uitvoering distributieovereenkomst gedurende de opzegtermijn
5.19. [eenmanszaak] stelt schade te hebben geleden doordat Dorel gedurende de opzegtermijn haar verplichtingen uit de distributieovereenkomst niet is nagekomen op de wijze waarop dat in de jaren daarvoor het geval was geweest. Zij heeft dat onderbouwd met het overleggen van een overzicht van de omzetgegevens over de jaren 2003 tot en met 2005, afgezet tegen de betrokken budgetten.
5.20. De rechtbank stelt voorop dat het in acht nemen van een opzegtermijn veronderstelt dat de overeenkomst gedurende die termijn door beide partijen volledig wordt nagekomen en voor tenminste de opgezegde partij die voordelen oplevert, die hij bij gewone voortzetting ook had genoten. Het feit dat de overeenkomst is opgezegd vormt dus geen excuus om de overeenkomst niet volledig en deugdelijk uit te voeren.
5.21. De rechtbank constateert dat het hierboven bedoelde omzetoverzicht van [eenmanszaak] een dramatische omzetdaling laat zien over de maanden na de opzegging, met name van juli tot en met december 2005. Zij heeft evenwel ook gezien dat de omzet van [eenmanszaak] reeds vanaf begin 2003 aan het dalen is, zodat reeds in zoverre een relativering op zijn plaats is. Het is dan de vraag of de scherpe omzetdaling over de genoemde maanden, die het restant van de opzegtermijn uitmaken, aan tekortkomingen aan de zijde van Dorel te wijten zijn. Daartoe heeft [eenmanszaak] het volgende aangevoerd.
5.22. [eenmanszaak] stelt kort gezegd dat hij door Dorel niet (tijdig) op de hoogte is gesteld van de nieuwe kleuren en producten voor het jaar 2006. Hij was niet welkom op de jaarlijkse bijeenkomst in juni 2005 bij Dorel in Helmond en Dorel zond hem pas medio augustus 2005, na dreigementen met schadeclaims, de monsters en kleurstalen toe. De kleuren bleken onjuist en Dorel maakte ten onrechte geen melding van het nieuwe model Maxi Cosi Tobi, aldus [eenmanszaak]. Dorel voert hiertegen aan dat [eenmanszaak] zelf heeft afgezegd voor de bijeenkomst in Helmond en dat [eenmanszaak] op de gebruikelijke wijze van de juiste kleurenstalen van de reguliere collectie en foto’s van de nieuwe modellen is voorzien. Dorel voert aan dat [eenmanszaak] net als alle distributeurs de volledige collectie van Dorel – inclusief de nieuwe Isofix-lijn – heeft kunnen distribueren en ook daadwerkelijk heeft afgenomen. De afwijkende kleuren waarop [eenmanszaak] doelt, hebben volgens Dorel betrekking op een special edition van de Quinny Top Line die pas in 2006 op de markt is geïntroduceerd. De Maxi Cosi Tobi is pas in 2006 op de markt geïntroduceerd, aldus Dorel.
De rechtbank ziet in de stellingen van [eenmanszaak] onvoldoende grond voor het oordeel dat [eenmanszaak] niet welkom was op de bijeenkomst in juni 2005 in Helmond. Mogelijk is van de zijde van Dorel aangegeven dat men de aanwezigheid van [eenmanszaak] niet meer zinvol vond, zoals [eenmanszaak] stelt, maar uit de stellingen van partijen volgt dat [eenmanszaak] zelf heeft besloten niet te gaan en opdracht heeft gegeven de voor hem gereserveerde hotelkamers te annuleren. De rechtbank is daarom van oordeel dat, voor zover [eenmanszaak] door het niet bijwonen van deze bijeenkomst schade heeft geleden, wat overigens door Dorel is betwist, dit niet het gevolg is geweest van een tekortkoming aan de zijde van Dorel. Ook is door [eenmanszaak] onvoldoende onderbouwd gesteld dat Dorel zijn verplichtingen niet is nagekomen door [eenmanszaak] niet (tijdig) van de nodige productinformatie te voorzien.
5.23. [eenmanszaak] stelt dat hij bij oplevering moest gaan betalen, terwijl hij eerder altijd een maand krediet had. De rechtbank begrijpt uit het verweer van Dorel en uit de reactie daarop van [eenmanszaak] in de conclusie van repliek, dat [eenmanszaak] door de terugval in zijn omzet in financiële moeilijkheden kwam te verkeren en niet langer op tijd (binnen dertig dagen) de facturen van Dorel kon voldoen. Nieuwe bestellingen werden door Dorel niet vrijgegeven zolang sprake was van een betalingsachterstand. De rechtbank oordeelt dat de schade die hierdoor beweerdelijk door [eenmanszaak] is geleden, welke schade overigens niet nader is onderbouwd, derhalve het gevolg is van financiële tekorten bij [eenmanszaak] en niet van een wijziging in de opstelling van Dorel.
5.24. [eenmanszaak] stelt dat hem vanaf september 2005 door Dorel werd gezegd dat de Maxi Cosi, die nooit uitverkocht was geweest, niet meer op voorraad was. Ook stelt [eenmanszaak] dat hij na het plaatsen van een bestelling in september 2005 voor het eerst van Dorel te horen kreeg dat hij op een wachtlijst kwam te staan en dat eerst Dorel Duitsland zou worden uitgeleverd. Dorel heeft in de conclusie van antwoord hiertegen aangevoerd dat alle bestellingen van [eenmanszaak] tot 1 december 2005 op de gebruikelijke wijze zijn afgehandeld, dat alle orders via een geautomatiseerd systeem op volgorde van binnenkomst worden afgehandeld, dat levertijden van vier tot tien weken voor bepaalde producten niet ongebruikelijk zijn en dat van wachtlijsten of uitverkochte producten nooit sprake is geweest. [eenmanszaak] heeft hierop niet nader gereageerd. De rechtbank is van oordeel dat [eenmanszaak] ook hier onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat Dorel haar verplichtingen jegens [eenmanszaak] niet is nagekomen en dat [eenmanszaak] hierdoor schade heeft geleden.
5.25. [eenmanszaak] stelt dat al in augustus 2005 (na de beurs in Keulen) in de markt bekend was dat de samenwerking van Dorel en [eenmanszaak] zou eindigen en dat dit heeft geleid tot een terugval van de omzet van [eenmanszaak] omdat zijn klanten na het horen van dit bericht konden voorzien dat de prijzen zouden zakken en daarom terughoudend werden met het doen van bestellingen. [eenmanszaak] stelt dat hij de geruchten over de opzegging niet in de markt heeft geventileerd en dat hij zijn eigen vertegenwoordigers pas eind oktober 2005 heeft ingelicht. Dorel voert hiertegen aan dat zij haar medewerkers de strikte instructie gaf geen externe mededelingen over de opzegging te doen. Dorel wijst op een brief die zij op 1 december 2005 aan al haar eigen klanten stuurde en waarin zij bekend maakte dat Dorel Zwitserland de nieuwe importeur was. Dorel wijst bovendien op een tweetal overgelegde e-mailberichten (van 30 september 2005 en 11 oktober 2005) waaruit blijkt dat (een vertegenwoordigster van) [eenmanszaak] zelf al voor het einde van de overeenkomst publiekelijk heeft gemaakt dat zijn dealerschap zou eindigen. [eenmanszaak] zegt hierover dat hij er niet omheen heeft gedraaid en dat hij, indien hem op de man af werd gevraagd hoe het zat, openheid van zaken heeft gegeven. De rechtbank is van oordeel dat uit de door [eenmanszaak] aangedragen feiten, ook indien van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan, niet volgt dat Dorel haar verplichting om [eenmanszaak] gedurende de opzegtermijn niet in de wielen te rijden door het einde van haar relatie met [eenmanszaak] publiek te maken, heeft geschonden en dat [eenmanszaak] als gevolg daarvan schade heeft geleden.
5.26. [eenmanszaak] stelt dat een met naam genoemde vertegenwoordiger ([T]) van Dorel Zwitserland al op 2 september 2005 rechtstreeks contact heeft gezocht met de relaties van [eenmanszaak] met de mededeling dat alle Dorel-producten voortaan bij Dorel Zwitserland moesten worden besteld. Hij zou foldermateriaal hebben achtergelaten.
Volgens [eenmanszaak] zijn voorts door Dorel via het bedrijf Artech in Duitsland grote bestellingen voor de Zwitserse markt opgenomen. [eenmanszaak] biedt bewijs aan van deze stellingen.
Dorel betwist dat zij vóór 1 december 2005 haar aan [eenmanszaak] toevertrouwde merken in Zwitserland heeft verkocht, of dat zij daarvoor zelf klanten heeft geworven of benaderd. Dorel voert aan dat zij op eventuele verkopen in Zwitserland van buiten Zwitserland gevestigde wederverkopers van Dorel geen invloed heeft. Zij betwist ook door middel van derden in Zwitserland actief te zijn geweest, zoals [eenmanszaak] suggereert. De door [eenmanszaak] genoemde onderneming Ardek eG is een in Duitsland gevestigde (grote) inkoopcombinatie die alleen aan aangesloten leden levert, waaronder ook wellicht enkele Zwitserse leden zijn, aldus Dorel.
De rechtbank oordeelt dat de stellingen van [eenmanszaak] te vaag zijn om daar rechtens gevolg aan te kunnen verbinden. Dat inderdaad door Dorel een nieuw afzetkanaal gedurende de opzegtermijn is gerealiseerd, is niet aannemelijk geworden. Kennelijk gaat het om een incident dat [eenmanszaak] ter ore is gekomen en waarbij hij zelfs de correcte naam van de parallelleverancier niet heeft weten te achterhalen. Niet alleen is de stelling niet onderbouwd, ook het terzake gedane bewijsaanbod is niet anders dan als uiterst algemeen te kwalificeren, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan. Conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Dorel op de hier besproken wijze te kort is geschoten.
5.27. [eenmanszaak] stelt tot slot dat hij ten behoeve van de beurs in Bern in oktober 2005 aan Dorel om toezending verzocht van de nodige monsters van nieuwe Dorel-producten, waaronder twee specifieke modellen (publiekstrekkers), maar dat aan dit verzoek eerst (deels) tegemoet werd gekomen na interventie van de advocaat van [eenmanszaak]. Dorel heeft hiertegen aangevoerd dat door haar alle medewerking is verleend, maar dat sommige monsters niet beschikbaar konden worden gesteld omdat deze onvoldoende voorhanden waren vanwege de vele in september en oktober 2005 gehouden beurzen. Volgens Dorel is het niet ongewoon dat op een beurs niet de integrale collectie aanwezig is. De rechtbank oordeelt dat door [eenmanszaak] onvoldoende is gesteld om te kunnen oordelen dat sprake is geweest van een tekortkoming door Dorel. Bovendien is door [eenmanszaak] niet, althans niet onderbouwd, gesteld dat het ontbreken van een aantal monsters heeft geleid tot schade aan de zijde van [eenmanszaak].
5.28. Concluderend stelt de rechtbank vast dat niet is komen vast te staan dat Dorel tekort is geschoten bij de uitvoering van de distributieovereenkomst gedurende de opzegtermijn en dat de omzetdaling van [eenmanszaak] en de daaruit voortvloeiende schade het gevolg daarvan is. De op deze schade betrekking hebbende vordering van [eenmanszaak] zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.29. [eenmanszaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de in conventie gemaakte proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Dorel worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 4.667,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 6.422,00 (2,0 punten × tarief EUR 3.211,00)
Totaal EUR 11.089,00
in reconventie
Onbetaalde facturen
5.30. De eerste vordering van Dorel zal, voor wat betreft de niet betaalde facturen, worden toegewezen. Door [eenmanszaak] is niet betwist dat hij de gevorderde factuurbedragen aan Dorel verschuldigd is. Ook verweert [eenmanszaak] zich niet tegen de gevorderde wettelijke rente met ingang van de door Dorel aangegeven data. De rechtbank ziet ook overigens geen grond om deze vordering af te wijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.31. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten evenwel afwijzen, nu niet dan wel onvoldoende is gesteld en evenmin is gebleken dat er daadwerkelijk schade is geleden ter zake buitengerechtelijke incassowerkzaamheden, waarvoor de proceskostenveroordeling geen vergoeding pleegt in te houden.
Minimumafnameverplichting
5.32. Tussen partijen staat vast dat [eenmanszaak] over de jaren 2004 en 2005 niet de omzet heeft gehaald waartoe hij zich bij overeenkomst jegens Dorel had verbonden. Anders dan [eenmanszaak] bepleit, is de rechtbank van oordeel dat het hier, gelet op de tekst van de overeenkomst, wel degelijk een verplichting betrof voor [eenmanszaak] om voor het afgesproken bedrag af te nemen en dat het niet slechts ging om een streefbedrag.
5.33. In artikel 6.5 van de in maart 2004 gesloten distributieovereenkomst is voor het jaar 2004 het minimumafnamebedrag voor [eenmanszaak] vastgesteld op EUR 2.800.000. Ingevolge genoemde bepaling dienden partijen voor volgende kalenderjaren dit bedrag jaarlijks in goed overleg vast te stellen. Volgens Dorel beliep het minimumafnamebedrag voor het jaar 2005, rekening houdend met de opzegging per 1 december 2005, EUR 2.575.833,-. [eenmanszaak] heeft onweersproken gesteld dat Dorel hem tot het moment van deze procedure nooit heeft aangesproken op het niet behalen van de afgesproken afname over 2004 en 2005. De rechtbank begrijpt hieruit dat Dorel op het moment dat de door [eenmanszaak] te behalen minimumafname voor 2005 in onderling overleg werd vastgesteld – vermoedelijk begin 2005 – geen probleem heeft gemaakt van het feit dat [eenmanszaak] over 2004 te weinig had afgenomen. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank dan niet aan hierop in het kader van deze procedure alsnog een beroep te doen. Gelet op de opzegging van de overeenkomst door Dorel tegen 1 december 2005 en de daarmee voor [eenmanszaak] gepaard gaande omzetdaling gedurende de opzegtermijn, acht de rechtbank het ook voor wat betreft het jaar 2005 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar wanneer Dorel zich thans beroept op het niet nakomen door [eenmanszaak] van zijn afnameverplichting. Deze vordering van Dorel zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
5.34. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eenmanszaak] in de proceskosten, aan de zijde van Dorel tot op heden begroot op EUR 11.089,00,
6.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4. veroordeelt [eenmanszaak] om aan Dorel te betalen:
- een bedrag van EUR 43.855,- (drieënveertig duizend achthonderd vijfenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 25 december 2005 tot de dag van volledige betaling,
- een bedrag van EUR 56.222,90 (zesenvijftig duizend tweehonderd tweeëntwintig euro en negentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 30 december 2005 tot de dag van volledige betaling,
- een bedrag van EUR 52.374,99 (tweeënvijftig duizend driehonderd vierenzeventig euro en negenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 19 januari 2006 tot de dag van volledige betaling,
- een bedrag van EUR 480,- (vierhonderd tachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 9 februari 2004 tot de dag van volledige betaling,
6.5. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos, mr. J.F.M. Pols en mr. J. van der Weij en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2007.