RECHTBANK 's-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 februari 2007
inzake het verzoek als bedoeld in artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
BioEnergy Maasland B.V.,
te Maren-Kessel,
verzoekster,
gemachtigde mr. J. van Groningen,
Aan het geding hebben als partij in de zin van artikel 8:26 van de Awb deelgenomen:
- [belanghebbenden A], gemachtigde mr. C.J. Driessen;
- [belanghebbenden B], gemachtigde mr. D. Wintraecken;
- het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lith (hierna: het college van b&w), gemachtigde mr. R. Dobbelsteijn Bisschops.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2004, verzonden 26 juli 2004, heeft het college van b&w aan Stichting Landbouwontwikkelingsplan Lith (hierna: Stichting LOP-Lith) vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend voor het realiseren van een mestverwerkingsinstallatie op het terrein van de rioolwaterzuivering te Oijen, kadastraal bekend gemeente Oijen, sectie D, nummer 1060, plaatselijk bekend Parallelstraat te Oijen.
Bij besluit van 8 augustus 2006, verzonden 9 augustus 2006, heeft het college van b&w aan verzoekster een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een biomassa-installatie op het perceel kadastraal bekend gemeente Oijen, sectie E, nummer(s) 198, plaatselijk bekend Parallelstraat ongenummerd te Oijen.
Tegen deze besluiten is bezwaar gemaakt. Tevens is om een voorlopige voorziening verzocht.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 7 december 2006 (AWB 06/4339, AWB 06/4340, AWB 06/4502 en AWB 06/4500) het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegewezen en de besluiten van 22 juli 2004 en 8 augustus 2006 geschorst tot en met de tweede week na de bekendmaking van het besluit op bezwaar.
Bij afzonderlijke besluiten van 16 januari 2007 heeft het college van b&w de besluiten van 22 juli 2004 en 8 augustus 2006 gewijzigd.
Bij brief van 16 januari 2007 heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om de getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 25 januari 2007, waar verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Tevens waren namens verzoekster aanwezig J.H.M. van Schijndel, ir. B. van Dun en P.J.H. van der Linden.
Verder zijn verschenen mr. C.J. Driessen, mr. D. Wintraecken en mr. R. Dobbelsteijn Bisschops. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: GS) heeft geen gebruik gemaakt van de door de rechtbank geboden gelegenheid bij de behandeling van de zitting aanwezig te zijn.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:87 van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
3. Verzoekster heeft zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek de bij uitspraak van 7 december 2006 uitgesproken schorsing van de besluiten van 22 juli 2004 en 8 augustus 2006 op te heffen. Verzoekster heeft daartoe - kort weergegeven - aangevoerd dat het college van b&w nog voordat er op bezwaar is beslist, op 16 januari 2007 verbeterde besluiten met betrekking tot de vrijstelling en bouwvergunning heeft genomen. Uit de verbeterde besluiten volgt in de visie van verzoekster dat alle door de voorzieningenrechter als gebreken aangemerkte tekortkomingen met betrekking tot de besluiten van 22 juli 2004 en 8 augustus 2006 zijn weggenomen. Daarmee is niet langer een noodzaak aanwezig de schorsing te laten voortduren tot twee weken na het besluit op bezwaar. Verzoekster wijst erop dat het van groot belang is dat de schorsing zo spoedig mogelijk wordt opgeheven en dat de biomassavergistingsinstallatie operationeel wordt. Het langer laten voortduren van de huidige situatie brengt de deelnemers aan het project in financiële problemen.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5. Vastgesteld wordt dat het college van b&w in de afzonderlijke besluiten van 16 januari 2007 heeft aangegeven dat deze besluiten dienen ter verbetering van het vrijstellingsbesluit van 22 juli 2004 en de bouwvergunning van 8 augustus 2006. De besluiten van 16 januari 2007 dienen ter aanvulling en verduidelijking van de eerder genomen besluiten, waarbij is aangegeven dat het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb zal worden nageleefd.
Ter zitting is door de gemachtigde van verzoekster toegelicht dat de besluiten van 22 juli 2004 en 8 augustus 2006 zijn verbeterd teneinde de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften inhoudelijk deugdelijke besluiten voor te leggen om zodoende een inhoudelijk advies van deze commissie te verkrijgen. De geplande hoorzitting van 21 december 2006 heeft op instigatie van de gemachtigde van verzoekster geen doorgang gevonden. De daarop geplande hoorzitting van 16 januari 2007 heeft wel doorgang gevonden. De commissie zal naar verwachting medio februari 2007 een advies uitbrengen, waarna een besluit op bezwaar wordt genomen.
6. De voorzieningenrechter overweegt dat in beginsel de geconstateerde gebreken wat betreft de primaire besluitvorming in een besluit op bezwaar dienen te worden hersteld. Onder omstandigheden kan het bestuursorgaan er evenwel voor kiezen het oorspronkelijke besluit te wijzigingen, waarbij het bepaalde in artikel 6:18 en 6:19 van de Awb in acht wordt genomen.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college van b&w in de onderhavige zaak - mede gelet op het belang om van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften een inhoudelijk advies te verkrijgen - kunnen kiezen de primaire besluiten te wijzigen. De besluiten van 16 januari 2007 zijn dan ook aan te merken als primaire besluiten Op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het ingediende bezwaar gericht tegen zowel de oorspronkelijke besluiten als de gewijzigde besluiten. De eerdere besluiten zijn hiermee evenwel niet vervallen
8. De voorzieningenrechter ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of de op 7 december uitgesproken schorsing van de besluiten van 22 juli 2004 en 8 augustus 2006 - gewijzigd door de besluiten van 16 januari 2007 - dient te worden opgeheven.
9. Voor inwilliging van een verzoek om opheffing bestaat in beginsel slechts aanleiding wanneer sprake is van omstandigheden die de voorzieningenrechter bij het doen van de uitspraak niet bekend waren en die, waren zij wel bekend geweest, tot een afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening zouden hebben geleid of waneer sprake is van dusdanig gewijzigde omstandigheden dat aan de uitvoering van het geschorste besluit thans een groter belang dient te worden toegekend dan aan het met het voortduren van de schorsing gediende belang.
10. Bij uitspraak van 7 december 2006 heeft de voorzieningenrechter een schorsing uitgesproken om verweerder ten aanzien van een aantal met name aangeduide punten meer duidelijkheid te laten verschaffen in het te nemen besluit op bezwaar.
11. In voornoemde uitspraak is op de eerste plaats aangegeven dat duidelijkheid verschaft dient te worden ten aanzien van de vraag of GS daadwerkelijk op de aanvraag om een verklaring van geen bezwaar hebben beslist.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is deze duidelijkheid thans wel verschaft. Gewezen wordt op de verzamellijst van de vergadering van GS van 13 juli 2004, opgenomen bij de bijlagen behorende bij het vrijstellingsbesluit van 16 januari 2007, waaruit blijkt dat op voornoemde aanvraag door GS is beslist.
12. Voorts is in de uitspraak van 7 december 2006 aangegeven dat uit actuele informatie niet duidelijk is geworden waarop de stelling is gebaseerd dat de gemeente Oss geen voorstander is van het vestigen van een installatie die dient voor de verwerking van mest uit de gemeente Lith op haar grondgebied.
Uit de gedingstukken is thans naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter komen vast te staan dat de gemeente Oss bij de start van het onderhavige project in 2001 geen interesse heeft getoond in de bouw van een biomassa-installatie voor de werking van mest op haar grondgebied. Derhalve zijn er ook geen nadere contacten geweest met de gemeente Oss met betrekking tot de vestiging van een biomassa-installatie binnen die gemeente en is daarover verder kennelijk niets op schrift gesteld.
Uit een brief van de gemeente Oss aan mr. C.J. Driessen van 10 januari 2007 volgt dat eerst in november 2005 een mondeling verzoek bij de gemeente Oss is binnengekomen betreffende de vestigingsmogelijkheden van een biomassa-installatie binnen die gemeente. Dit verzoek was afkomstig van de regiomanager van de reconstructie van het buitengebied. Tijdens de behandeling van dit verzoek is door de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter goedkeuring verleend aan de vestiging van de biomassa-installatie te Lith, waardoor het verzoek op dat moment zijn relevantie verloor en de procedure in Oss niet is voorgezet. Ter zitting van 25 januari 2007 is nader toegelicht dat de gemeente Oss eerst eind 2006 een haalbaarheidsonderzoek heeft opgestart met betrekking tot de mogelijkheden van een biomassa-vergistingsinstallatie in Oss, een installatie die bovendien geen betrekking zal hebben op mestverwerking.
13. Ten aanzien van de opgemerkte onduidelijkheid met betrekking tot de kadastrale aanduiding van het betreffende perceel, overweegt de voorzieningenrechter thans dat in de besluiten van 16 januari 2007 en de daarbij behorende stukken voldoende is komen vast te staan dat op 6 april 2006 de kasastrale aanduidingen in het kader van een herverkaveling zijn aangepast. Het betreffende perceel was ten tijde van het vrijstellingsbesluit van 22 juli 2004 kadastraal bekend gemeente Oijen, sectie D, nummer 1060, thans is het perceel kasastraal bekend gemeente Oijen, sectie E, nummer 198. In het aangepaste vrijstellingsbesluit van 16 januari 2007 worden de recente kadastrale gegevens vermeld.
14. Voor zover in de uitspraak van 7 december 2006 is overwogen dat uit de aanwezige gedingstukken niet blijkt dat het besluit inzake een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet Milieubeheer (Wm) is genomen en bekendgemaakt, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Bij besluit van 7 december 2006, verzonden 8 december 2006, hebben GS verklaard dat de voorgenomen verandering van de betreffende inrichting voldoet aan het daartoe gestelde in artikel 8:19, tweede lid, van de Wm en dat de verandering geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8:22, 8:23 of 8:25 van de Wm.
Gezien het vorenstaande staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam vast dat ten tijde van de besluiten van 16 januari 2007 een besluit inzake een verklaring als bedoeld in artikel 8:19, tweede lid, van de Wm is genomen en bekendgemaakt.
15. Voorts heeft de voorzieningenrechter in de uitspraak van 7 december 2006 aangegeven dat in het te nemen besluit op bezwaar nader, op basis van concrete, recente gegevens zal moeten worden onderbouwd dat het project past binnen de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied.
Dienaangaande is in het vrijstellingsbesluit van 16 januari 2007 opgenomen dat inmiddels in het reconstructieplan/milieueffectrapportage Maas en Meijerij Deel B, Hoofdstuk 6, "Voorkeursalternatief", paragraaf 6.3.3 "Mestver- en bewerking en duurzame energie" de onderhavige locatie is opgenomen als gewenste ontwikkeling. Verder is aangegeven dat de locatie positief bestemd zal worden meegenomen in de thans lopende ex artikel 30 "Aanpassingsplicht na onthouding goedkeuring" Wet op de Ruimtelijke Ordening procedure, waardoor de juridische inbedding geformaliseerd zal worden. Ter zitting is van de zijde van verzoekers in dit kader aangegeven dat het reconstructieplan rechtstreeks doorwerkt in het bestemmingsplan en dat van strijd met het vigerende bestemmingsplan geen sprake is.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in voldoende mate aangegeven dat het project past binnen de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. In het nog te nemen besluit op bezwaar zal nader aandacht dienen te worden geschonken aan de relatie met betrekking tot het reconstructieplan.
16. Ten aanzien van de vraag of de Flora- en Faunawet (Ffw) aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat, wordt het volgende overwogen.
In de uitspraak van 7 december 2006 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat in het te nemen besluit op bezwaar het standpunt dat de Ffw niet aan verlening van vrijstelling in de weg staat, nader gemotiveerd zal dienen te worden, waarbij onder andere gebruik kan worden gemaakt van het namens de Stichting LOP-Lith overgelegde "Inrichtingsplan biomassavergister te Lith" van november 2006 van het ecologisch bureau Els & Linde.
In het vrijstellingsbesluit van 16 januari 2007 heeft het college van b&w opgenomen dat uit de achterliggende stukken duidelijk naar voren komt dat (uitgebreid) stil is gestaan bij de aspecten vallende onder de Flora- en Faunawetgeving, waarna is geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan om een verklaring van geen bezwaar af te geven. Verder is in dit besluit vermeld dat uit het advies van het bureau Els & Linde van 27 november 2006 duidelijk blijkt dat er geen belemmeringen waren dan wel zijn uit hoofde van de Flora en Faunawetgeving ten aanzien van onderhavig initiatief.
17. Namens hun cliënten hebben mr. C.J. Driessen en mr. D. Wintraecken een rapport van Fontys-Bilan de dato 11 januari 2007 ingediend. In dit rapport wordt aangegeven dat het vaste winterverblijf van de gewone grootoorvleermuis ligt binnen de invloedsfeer van het plangebied. Het gaat hier om één of twee grootoorvleermuizen. Ten aanzien van vleermuizen wordt een gerichte veldinventarisatie noodzakelijk wordt geacht, waarbij de relatie tussen het plangebied en de randzones wordt aangetoond.
De vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften heeft voornoemd rapport niet in de beschouwingen willen betrekken tijdens de hoorzitting van 16 januari 2007, gelet op het zeer late tijdstip van indiening daarvan.
18. De voorzieningenrechter stelt vast dat het rapport van Fontys-Bilan niet concreet staat aangegeven dat de vleermuis in het plangebied wordt bedreigd. Daarenboven heeft de gemachtigde van verzoekster een rapport van het bureau Els & Linde getiteld "Geen grootoorvleermuizen bij biomassa-installatie te Lith" van januari 2007 overgelegd. In dit rapport wordt geconcludeerd dat de grootoorvleermuis nog nooit in de omgeving van het plangebied is waargenomen. De dichtstbijzijnde vaste verblijfplaats van de grootoorvleermuizen ligt op tien tot vijftien kilometer van het plangebied. De twee soorten vleermuizen die wel in het gebied zijn waargenomen hebben geen vaste verblijfplaats in de omgeving van het plangebied. Er is geen sprake van schade aan beschermde dieren zodat een ontheffing ex artikel 75 van de Ffw niet noodzakelijk is. In het rapport wordt verder geconcludeerd dat vanuit de ecologische en de natuurhistorische waarden van het gebied geen enkele belemmering voor een biomassa-installatie bestaat.
Ter zitting heeft P.J.H. van der Linden van het bureau Els&Linde aangegeven dat de enige concrete waarneming betreft de aanwezigheid van één - soms twee - grootoorvleermuizen in de voormalige inlaatsluis van Lith. De bouw van de biomassavergistingsinstallatie zal op 200 meter daarvandaan plaatsvinden en zal geen negatief effect hebben op de grootoorvleermuis.
19. Gezien het vorenstaande kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gesteld dat de Ffw in de weg staat aan realisering van de onderhavige biomassa-installatie.
20. De voorzieningenrechter wijst erop dat de omstandigheid dat de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften het rapport van Fontys-Bilan heeft geweigerd in ontvangst te nemen, niet betekent dat het college van b&w bij het te nemen besluit op bezwaar zonder meer aan de inhoud van dit rapport voorbij kan gaan. Gewezen wordt op het bepaalde in artikel 7:9 van de Awb, waarin is aangegeven dat wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden wordt medegedeeld en zij in de gelegenheid worden gesteld daarover te worden gehoord.
21. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan gezien hetgeen hiervoor is overwogen, worden gesteld dat door de verbeteringen en aanvullingen van de geschorste besluiten zoals neergelegd in de besluiten van 16 januari 2007 - in welke besluiten is ingegaan op de door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 7 december 2006 geconstateerde gebreken - sprake is van dusdanig gewijzigde omstandigheden dat aan de uitvoering van de geschorste besluiten thans een groter belang dient te worden toegekend dan aan het met het voortduren van de schorsing gediende belang.
22. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om de op 7 december 2006 uitgesproken schorsing van de besluiten van 22 juli 2004 en 8 augustus 2006 nog langer te handhaven. Het verzoek om opheffing van de schorsing zal derhalve worden toegewezen.
23. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb met ingang van heden toe.
Aldus gedaan door mr. A.A.H. Schifferstein als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. E.A. Vermunt als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2007.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.