ECLI:NL:RBSHE:2007:BA1416

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
155694 KG ZA 07-138
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H.W. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vordering tot nakoming van een overeenkomst inzake leerlingenvervoer door BBA Personenvervoer N.V.

In deze zaak vorderde BBA Personenvervoer N.V. een bevel aan de Gemeente Eindhoven om het leerlingenvervoer in Eindhoven ook na 26 maart 2007 te laten verrichten. De grondslag van deze vordering was een overeenkomst die na een Europese openbare aanbesteding op of omstreeks 26 mei 2006 tot stand was gekomen. De Gemeente had deze overeenkomst opgezegd met ingang van 26 maart 2007, omdat BBA tekortgeschoten zou zijn in de kwalitatieve nakoming van de overeenkomst.

Het geschil draaide om de vraag of het door BBA uitgevoerde leerlingenvervoer voldeed aan de kwaliteitseisen die in de overeenkomst waren vastgelegd. De Gemeente had een groot aantal klachten over de uitvoering van het vervoer ingediend, terwijl BBA de gegrondheid van deze klachten betwistte. De rechter merkte op dat een kort geding niet de mogelijkheid biedt om de gegrondheid van de klachten te onderzoeken, en dat het ondenkbaar is dat bij diepgaander onderzoek zou blijken dat de klachten slechts aanloopproblemen zijn.

De rechter oordeelde dat de overeenkomst enkel een verbintenis voor de Gemeente tot betaling van de overeengekomen vergoeding creëert. Indien de Gemeente de overeenkomst zonder grond heeft opgezegd, verkeert zij in schuldeisersverzuim en kan BBA nakoming of schadevergoeding vorderen. Echter, er bestaat geen rechtsregel die de Gemeente verplicht om BBA daadwerkelijk toe te laten tot het verrichten van leerlingenvervoer.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van BBA af en veroordeelde haar in de kosten aan de zijde van de Gemeente, die tot aan de uitspraak op € 1.751,00 waren begroot. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. J.H.W. Rullmann op 23 maart 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 155694 / KG ZA 07-138
Vonnis in kort geding van 23 maart 2007
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
BBA PERSONENVERVOER N.V.,
gevestigd te Breda,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PERSONEN-EN ZORGVERVOER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Tilburg,
eiseressen,
procureur mr. J.A.T.M. van Zinnicq Bergmann,
advocaat mrs. E.H.J.M.Rutten en R.J.H.M.Combachs te Heerlen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EINDHOVEN,
zetelend te Eindhoven,
gedaagde,
procureur mr. H.Nieuwenhuizen.
Partijen zullen hierna BBA en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van BBA
- de pleitnota van de Gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. BBA vordert, zakelijk weergegeven, een bevel aan de Gemeente om BBA het leerlingenvervoer te Eindhoven ook na 26 maart 2007 te laten verrichten.
Grondslag van deze vordering is na te melden overeenkomst.
2.2. De Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen is na een Europese openbare aanbesteding op of omstreeks 26 mei 2006 een overeenkomst tot stand gekomen (BBA, prod. 2) op grond waarvan BBA voor de Gemeente het leerlingenvervoer zou uitvoeren tegen een vergoeding als in de overeenkomst vastgelegd.
De Gemeente heeft die overeenkomst opgezegd tegen 26 maart 2007 op de grond dat BBA was tekortgeschoten in de kwalitatief voldoende nakoming van het haar opgedragen vervoer.
3.2. Het geschil gaat in de kern over de vraag of het door BBA tot dusver uitgevoerde leerlingenvervoer beantwoordt aan de in de overeenkomst neergelegde of daaruit voortvloeiende kwaliteitseisen. De Gemeente heeft gedocumenteerd een grote hoeveelheid ernstig te nemen klachten gesteld. BBA heeft op verdedigbare gronden aantal en omvang van die klachten gerelativeerd, en deels de gegrondheid ervan betwist.
Een kort geding geeft niet de mogelijk om te onderzoeken en vast te stellen of de klachten gegrond zijn. Geenszins is ondenkbaar dat bij diepgaander onderzoek zal blijken dat het slechts gaat om aanloopproblemen, die mede hun oorzaak vinden in minder gelukkige informatieverstrekking zijdens de Gemeente. Maar evenmin is ondenkbaar dat een tekortschietende organisatie bij BBA in overwegende mate en structureel aan de wortel van de gesignaleerde problemen ligt.
De rechter kan aldus geen oordeel geven over de vraag bij wie van beide partijen de oorzaak van de problemen ligt en wie daar het meeste schuld aan heeft. Daarop kan het in deze zaak gevraagde oordeel niet worden gebaseerd.
3.3. Op juridische gronden moet als volgt worden geoordeeld:
De overeenkomst roept aan de zijde van de Gemeente slechts een verbintenis in het leven tot het betalen van de overeengekomen vergoeding. En als de Gemeente, zoals BBA stelt, de overeenkomst zonder grond heeft opgezegd en ten onrechte de prestatie van BBA niet langer meer wenst te ontvangen, dan verkeert de Gemeente in schuldeisersverzuim en kan BBA nakoming of schadevergoeding vorderen.
Maar geen rechtsregel legt aan de Gemeente de verplichting op om BBA, zoals zij vordert, daadwerkelijk en feitelijk toe te laten tot het verrichten van haar zijde van de verbintenis, het verrichten van leerlingenvervoer.
3.4. BBA heeft nog een reputatiebelang gesteld om niet aan de kant gezet te worden. Maar dat belang moet wijken voor het belang dat de Gemeente meent te zien in haar zorg voor een kwalitatief behoorlijk leerlingenvervoer, welk belang de Gemeente, terecht of ten onrechte, meer gediend acht met verdere uitvoering door Connexion dan door BBA. Waar die afweging de optimalisering van de feitelijke zorg voor het leerlingenvervoer betreft, moet de Gemeente een betrekkelijk grote beleidsruimte hebben, met als consequentie een aanzienlijke schadeplicht in geval zij die afweging niet waar kan maken. De rechter in kort geding is in het algemeen niet toegerust om in die feitelijke afweging in te grijpen.
3.5. Op voormelde gronden moeten de vorderingen worden afgewezen, met veroordeling van eisers in de kosten.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
wijst de vorderingen af,
veroordeelt BBA in de kosten aan de zijde van de Gemeente gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 1.751,00 waarvan € 251,00 vast recht en € 1.500,00 salaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2007.