4.1. Naar Nederlands recht wordt algemeen aanvaard dat de overheden (op alle niveaus) zich ter uitvoering van hun specifieke overheidstaken niet alleen kunnen bedienen van de hun in het publiekrecht toegekende bevoegdheden, maar, binnen zekere grenzen, ook van de mogelijkheden die het burgerlijk recht biedt om bepaalde taken en doelstellingen te realiseren (de "tweewegenleer"). Tot die mogelijkheden behoren onder meer:
(1) het oprichten van en/of deelnemen in rechtspersonen naar burgerlijk recht;
(2) het sluiten van overeenkomsten naar burgerlijk recht.
Dit geschil stelt de vraag aan de orde in hoeverre het in deze zaak benut zijn van deze twee mogelijkheden de algemene contractsvrijheid naar burgerlijk recht, die de gedaagde RVR CV als rechtssubject naar burgerlijk recht in beginsel toekomt, beperkt. In deze zaak gaat er dan in de kern om of bij uitgifte van de grond die RVR CV in het kader van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling heeft kunnen verwerven, dezelfde regels beperkingen zouden moeten gelden als bij uitgifte van grond door een Gemeente, meer in het bijzonder de regel en de beperking dat de Gemeente bij uitgifte van grond geen bindingseisen mag stellen (HR 14 april 2006, Doetinchem; LJN: AU8946). Daarbij is niet in geschil dat het in dit kort geding om kavels met een oppervlakte van meer dan 1000 m2 en daarop te bouwen "ruime vrijstaande woningen" gaat, die boven de in de Huisvestingswet bedoelde prijsgrenzen vallen.
Overwogen wordt:
4.1.1. Vooropgesteld moet worden dat er geen algemene regel bestaat dat een overheid, voor de realisering van haar beleid gebruik makend van civielrechtelijke instrumenten, deze nooit op voor de burger meer bezwarende wijze mag inzetten dan zij op grond van in een specifieke bestuursrechtelijke regeling neergelegde bevoegdheden zou mogen doen. Andere redelijke belangen dan die welke die specifieke bestuursrechtelijke regeling beoogt te dienen, kunnen aan een overheid grond geven om in het algemeen belang bij overeenkomst verdergaande beperkingen aan de burgerlijke wederpartij op te leggen (HR 24-12-2004, Chidda/Amsterdam, LJN: AR3642).
4.1.2. Zulks geldt ook vanzelfsprekend voor het deelnemen in rechtspersonen naar burgerlijk recht. Dergelijke deelnemingen kunnen aangewezen worden geacht voor de behartiging van het openbaar belang (Prov.W. art. 158 lid 2; Gem.W. art. 160 lid 2). Veelal echter zullen de activiteiten van de ondernemingen waarin aldus wordt deelgenomen niet noodzakelijkerwijs tot het typische overheidsdomein behoren: te denken valt aan energielevering, zorginstellingen, openbaar vervoer. De overheidsdeelname is dan vooral gericht op "het hebben van een vinger in de pap" en de strategische beleidsontwikkeling van de betreffende onderneming. Meer in het algemeen: indien de ondernemingen waarin wordt deelgenomen, op de vrije markt moeten concurreren met anderen, kunnen aan hen niet dezelfde beperkingen worden opgelegd die voor overheden gelden.
4.1.3. Aan de andere kant wordt tegenwoordig vaak de overheidsrol vertolkt door een privaatrechtelijke rechtspersoon. Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, worden dergelijke rechtspersonen door de Afdeling Bestuursrechtspaak van de Raad van State zelfs als een bijzonder bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid aanhef onder b AWB aangemerkt (ABRS, 30-11-1995 Stichting Silicose Oud-Mijnwerkers LJN: ZF1850; ABRS 12-11-1998 Sichting Waarborgfonds Eigen Woningen, LJN: ZF3610). In dit kort geding heeft geen van partijen gesteld dat RVR CV als een bijzonder bestuursorgaan zou moeten worden beschouwd en bij de bezwaren die een al te snel als zodanig aanmerken in de annotaties op voormelde uitspraken naar voren is gekomen, ziet de rechter geen grond om zulks ambtshalve te doen. Redengevend daarvoor is dat het gedeelte van de taak van RVR CV waar het in dit geding om gaat, het grondbeleid betreft, dat is: het met het oog op de realisering van nieuw voor woningbouw bestemde gebieden de grond te verwerven, bouwrijp te maken en in kavels uit te geven. Dat is een taak die veelal en meestal bij voorkeur door gemeenten zelf wordt vervuld. Daarvoor bestaat geen wettelijke regeling, zodat die taak met burgerrechtelijke middelen (aankoop, bouwrijp doen maken en verkopen van grond) wordt uitgevoerd. Nochtans zijn de gemeenten daarbij gehouden de beginselen van behoorlijk bestuur (HR 26-01-1990 Windmill LJN: AC0965) en de strekking van bestaande wetgeving (HR 14-04-2006 Doetinchem LJN: AU8946) in acht te nemen.
4.1.4. Deze observaties leiden tot de volgende benadering:
Naarmate de onderneming van een rechtspersoon zich meer op het private en marktdomein begeeft, gelden voor haar niet of minder de regels en normen van het publieke domein en dient vooral of uitsluitend het burgerlijk recht maatstaf te zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het handelen van de rechtspersoon.
Maar indien de activiteiten van een rechtspersoon waarin de overheid deelneemt, uitsluitend of vrijwel uitsluitend de uitvoering van typisch overheidsbeleid omvatten, is de rechtspersoon in feite de uitvoerende arm van de in haar deelnemende overheid en is zij aan dezelfde regels onderworpen. Overheden kunnen zich niet aan de verplichtingen en beperkingen die bestuurwetgeving hen bij de uitvoering van hun bestuurstaak oplegt, onttrekken door die bestuurstaak geheel of gedeeltelijk aan privaatrechtelijke lichamen op de dragen en over te laten. Maatstaf voor de beoordeling van de rechtmatigheid van dergelijke privaatrechtelijke lichamen blijft dan in de eerste plaats het bestuursrecht waaraan zij uitvoering geven.