ECLI:NL:RBSHE:2007:BA4573

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/089065-03
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor witwaspraktijken, overtredingen van de Opiumwet, voorhanden hebben van een vuurwapen en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 8 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder witwaspraktijken, overtredingen van de Opiumwet, het voorhanden hebben van een vuurwapen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende tijdstippen in de periode van 2001 tot 2004 betrokken was bij het telen, verhandelen en voorhanden hebben van hennep en hasjiesj, alsook bij het witwassen van geld dat afkomstig was uit deze criminele activiteiten. De verdachte werd ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie van categorie III. De rechtbank heeft de tenlastelegging in zijn geheel beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten, met uitzondering van enkele punten waarop hij werd vrijgesproken. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de lange duur van de procedure en de complexiteit van de zaak, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het kader van de wetgeving omtrent de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, waarbij de rechtbank de verdachte strafbaar heeft verklaard voor de gepleegde feiten en de bijbehorende straffen heeft opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/089065-03
Uitspraakdatum: 8 mei 2007
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te '[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 en 24 april 2007.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 december 2004. Van deze dagvaarding is een kopie aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 23 april 2007 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
Met inachtneming van de wijziging tenlastelegging is aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij te ’s-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, in perceel Ertveldweg [adres growshop] te ’s-Hertogenbosch
op 9 maart 2004, 3396 gram, althans een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram, hennep
en/of 97 gram, althans een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten,(hasjiesj),
en/of
op 21 september 2004
640 gram, althans een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram, hennep
en/of
480 gram, althans een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten,(hasjiesj),
zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
(artikel 3 lid 1 onder C i.v.m. 11 van de Opiumwet)(bijlage 27 p.v. nr. 24-045974)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode(n) van 30 september 2003 tot en met 21 september 2004 te 's-Hertogenbosch en/of te Tilburg, in elk in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, in de perce(e)l(en):
- Anderlijnstraat 5 te ’s-Hertogenbosch in of omstreeks de periode van 13 oktober 2003 tot en met 14 maart 2004 te ’s-Hertogenbosch (bijlage 12 p.v. nr. 24-060118) en/of
- Bedrijvenweg 8a te Sint Michielsgestel in of omstreeks de periode van 10 december 2003 tot en met 2 maart 2004 (bijlage 19 p.v. nr. 24-032819 + aanvullend p.v. 25-027923)
een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep
en/of
(telkens) opzettelijk heeft vervoerd
- 900 hennepstekken, op of omstreeks 8 juni 2004 (bijlage 20 Asrib) en/of
- een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep (hennepstekken), in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 21 september 2004 (bijlage 23 Vols)
en/of
heeft vervoerd en/of heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan
- [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], 8.950 gram hennep, op of omstreeks 19 mei 2004 (bijlage 13) en/of
- [betrokkene 3], 260 hennepstekken, op of omstreeks 5 februari 2004 (bijlage 18) en/of
- [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6], 5.781 gram hennep, op of omstreeks 30 maart 2004 (bijlage 21),
in elk geval (telkens) een hoeveelheid of hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
(artikel 3 lid 1 onder B/C i.v.m. 11 lid 2/3 van de Opiumwet)
3.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 9 december 2003, in de gemeente Sint-Michielsgestel en/of te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) voorwerp(en), te weten (een) hoeveelheid/hoeveelheden geld en/of valuta, heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat geld en/of die valuta -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s), opzettelijk (onder meer) op na te melden tijdstip(pen) na te melden hoeveelheid/hoeveelheden geld verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, bestaande uit het via of bij (een) bank(en) (doen of laten) omwisselen van vreemde valuta, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het geld/die valuta -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar een (aantal), wisseltransactie(s) verricht van
Engelse ponden -voor een totaalbedrag van GBP 791.380,-, althans enig totaalbedrag- en/of
Noorse Kronen -voor een totaalbedrag van NOK 120.000,-, althans enig totaalbedrag-
waaronder (onder meer)
op of omstreeks 29 juli 2003 een bedrag van 21.700 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 9 december 2003 een bedrag van 39.200 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 19 juni 2003 een bedrag van 53.050 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 23 juni 2003 een bedrag van 54.000 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 24 juni 2003 een bedrag van 79.900 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 26 juni 2003 een bedrag van 125.180 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 27 juni 2003 een bedrag van 28.000 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 30 juni 2003 een bedrag van 42.460 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 9 juli 2003 een bedrag van 50.000 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 11 juli 2003 een bedrag van 59.980 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 14 juli 2003 een bedrag van 102.750 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 16 juli 2003 een bedrag van 100.090 Engelse ponden en/of
op of omstreeks 29 augustus 2003 een bedrag van 20.300 Engelse ponden
en/of
op of omstreeks 5 september 2003 een bedrag van 6.670 Engelse ponden
en/of
op of omstreeks 26 september 2003 een bedrag van 120.000 Noorse Kronen
en/of
op of omstreeks 15 oktober 2003 een bedrag van 8.100 Engelse ponden;
zulks terwijl hij verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(artikel 420bis/420ter jo. 47 van het Wetboek van Strafrecht)
(ordner 2/bijlage 7 p.v. nr. 23-029173)
4.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
14 december 2001 tot en met 21 september 2004, in de gemeente Sint-Michielsgestel, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten het/de voertuig(en):
- Opel Corsa ([kenteken auto])(hoofdstuk 2, feit 1, pag. 18-28 en pag. 146 -266) en/of
- Audi A4 cabriolet ([kenteken auto])(hoofdstuk 2, feit 1a, pag. 29-46 en 267-444)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld
en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) van dat/die voertuig(en) was/waren
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
zulks terwijl hij verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van voormeld(e) feit(en) een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
(artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht)(ordner 3/bijlage 8 p.v.nr. 24-034680)
5.
hij op of omstreeks 21 september 2004 te 's-Hertogenbosch een of meer wapens
van categorie III, te weten een pistool van het merk Colt (model All American) kaliber 9 mm, en/of munitie van categorie III, te weten 52, althans een hoeveelheid, kogelpatronen
9mm luger, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(artikel 26 lid 1 Wet Wapens en munitie)(ordner 7/bijlage 25 p.v. nr. 24-047972)
6.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2003 tot en met 11 oktober 2004 te
's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie welke bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en/of
een of meer natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere (rechts)perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk,
- het telkens opzettelijk overtreden van artikel 3 lid 1 onder B (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) en/of C van de Opiumwet en/of
- het telkens overtreden van de/het artikel(en) 420bis (witwassen) en/of 420ter (gewoontewitwassen) ten aanzien van valuta en/of voertuigen en/of een of meer andere misdrijven
zulks terwijl hij, verdachte, de oprichter en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was;
(artikel 140 lid 1/3 van het Wetboek van Strafrecht)
(ordner 4/bijlage 10 delictsdossier 24-044170)
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De onderhavige zaak geeft de rechtbank aanleiding om het navolgende te overwegen met betrekking tot het recht dat verdachte conform het bepaalde in artikel 6 EVRM heeft om binnen een redelijke termijn te worden berecht.
In casu vonden de eerste doorzoekingen plaats bij [verdachte] op 21 september 2004. Diezelfde dag werd hij aangehouden. Op deze datum zijn vanwege de Nederlandse Staat jegens [verdachte] handelingen verricht waaraan [verdachte] de verwachting kon ontlenen dat een strafvervolging tegen hem werd ingesteld. Het eindpunt van de redelijke termijn eindigt op 8 mei 2007, zijnde de datum van de uitspraak in deze zaak.
Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad dient een strafzaak tegen een verdachte die zich niet (meer) in voorlopige hechtenis bevindt binnen een termijn van twee jaar te zijn afgerond. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken onder andere gelet op de complexiteit van de strafzaak, de invloed van verdachte op het proces-verloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak heeft het bijna 2 jaar en 8 maanden geduurd voordat het onderzoek ter terechtzitting was afgerond.
Naar het oordeel van de rechtbank was er echter sprake van een complexe strafzaak met verschillende internationale aspecten. Verder zijn er op verzoek van de verdediging raadkamerprocedures gevoerd en is er een groot aantal getuigen gehoord. Pogingen van de rechter-commissaris om de getuige [getuige] op verzoek van de verdediging in Amerika te horen zijn uiteindelijk gestrand omdat [getuige] weigerde aan een verhoor mee te werken. Tot slot is van belang dat in deze zaak drie opeenvolgende officieren en drie opeenvolgende rechters-commissarissen waren betrokken.
Voornoemde omstandigheden, die deels voor rekening van de verdediging komen, zijn naar het oordeel van de rechtbank redenen om af te wijken van de termijn van twee jaren.
De rechtbank is van oordeel dat de termijn van twee jaren en bijna acht maanden voor verdachte weliswaar te lang is maar niet zodanig lang dat de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het geding is.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat bij het nemen van een beslissing inzake de strafmaat wel rekening behoort te worden gehouden met deze lange termijn.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Bewijsbeslissing en overwegingen met betrekking tot de bewezenverklaring.
(t.a.v. feit 3)
Met betrekking tot het ten laste gelegde bedrag van 21.700 Engelse ponden (kortweg: storting 1) neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Blijkens het telefoongesprek van 9.16 uur deelt verdachte aan [medeverdachte 3] mede dat hij er aan komt. Volgens de waarnemingen van het observatieteam (OT) wordt de auto van verdachte (VW Bora) op 29 juli 2003 om 9.35 uur gezien bij het autobedrijf van [medeverdachte 3], Auto World Berlicum. Later die dag ziet het observatieteam verdachte in deze auto rijden. Het OT neemt waar dat [medeverdachte 3] een oranje plastic tas op de balie van de receptie legt. Om 9.43 uur neemt het OT waar dat [medeverdachte 3] en een vrouw geldbiljetten uit de tas halen. Daarbij constateert het OT blijkens het proces-verbaal van 31 juli 2003 (ordner 2, set 2, bijlage 7, p. 364-368) dat de vrouw uit de plastic tas een bundel Engelse ponden pakt.
Om 10.02 belt [medeverdachte 3] verdachte en zegt tegen hem zonder nadere toelichting: “het klopt in ieder geval nie, dan witte gij dat vast, want ik ben nog bezig”, waarna [medeverdachte 3] verdachte om 10.14 uur terugbelt met de mededeling: “vals alarm” (tapgesprekken p. 342 en 343 van voormelde bijlage 7). Verdachte geeft in beide gesprekken niet te kennen dat hij niet weet waarover [medeverdachte 3] het heeft.
Om 10.20 gaat [medeverdachte 3] met een eveneens oranje plastic tas naar de Rabobank. Daarbij valt een stortingsbewijs op naam van Auto World Berlicum op de grond waarop een totaalbedrag van 21.700 Engelse ponden is gespecificeerd (bijlage 7, p. 363). Kort daarop ziet het OT dat [medeverdachte 3] de Rabobank uitkomt zonder tas.
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, en mede gelet op de korte tijdspanne waarin zich bovengenoemde gang van zaken heeft afgespeeld, acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is geweest die op 29 juli 2003 21.700 Engelse ponden bij Auto World Berlicum heeft gebracht en dat dit bedrag vervolgens diezelfde dag door verdachte [medeverdachte 3] is omgewisseld bij de Rabobank in Berlicum.
De raadsman heeft inzake storting 1 als verweer gevoerd dat leden van het OT niet hebben kunnen waarnemen dat de vrouw in de receptie van Auto World Berlicum Engelse ponden in haar hand nam. De passage in voormeld proces-verbaal van 31 juli 2003 waarin deze waarneming is beschreven kan dan ook niet tot het bewijs dienen, aldus de raadsman.
De rechtbank ziet geen aanleiding de betrouwbaarheid van de waarneming in twijfel te trekken. Het proces-verbaal van 31 juli 2003 is opgemaakt op ambtseed en vindt bovendien steun in de overige bewijsmiddelen. Om die reden wijst de rechtbank ook het verzoek van de raadsman af om ter plaatse nader onderzoek te laten verrichten naar de vraag of de observant heeft kunnen waarnemen dat de vrouw Engelse ponden in haar hand had.
Met betrekking tot het ten laste gelegde bedrag van 39.200 ponden (kortweg: storting 2) neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Blijkens het proces-verbaal van 9 december 2003 ziet het OT verdachte die dag om 10.49 uur vertrekken vanuit zijn woning met een donkerkleurige tas onder zijn arm (bijlage 7, p. 419). Om 11.02 uur loopt verdachte de werkplaats van Auto World Berlicum binnen. Om 11.11 uur vertrekt hij weer.
Om 11.20 uur vindt een doorzoeking van het bedrijfspand van Auto World Berlicum plaats. In een kluis wordt een zwarte plastic tas aangetroffen, met daarin een witte tas met 39.200 Engelse ponden. Op de zwarte zak worden twee dactyloscopische sporen van verdachte aangetroffen.
Voorts heeft een medewerkster van medeverdachte [medeverdachte 3], [medewerkster medeverdachte 3], verklaard dat zij op 9 december 2003 van [medeverdachte 3] een plastic tas heeft ontvangen. “[voornaam medeverdachte 3] [[medeverdachte 3]] kwam vanuit de buitendeur naar binnengelopen met een plastic tas. Hij heeft mij de tas direct overhandigd en ik heb direct de tas in de kluis gezet. Er is verder niets met die tas gebeurd. Dat weet ik 100% zeker. Direct daarna kwamen jullie binnenvallen.” (proces-verbaal 26 september 2004, bijlage 7, p. 857)
Gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte degene is geweest die op 9 december 2003 39.200 Engelse ponden bij Auto World Berlicum heeft gebracht.
Met betrekking tot het ten laste gelegde bedrag van 8.100 Engelse ponden (kortweg: storting 16) stelt de rechtbank het volgende vast.
In de bedrijfsadministratie van medeverdachte [medeverdachte 3] is vermeld dat door verdachte op 15 oktober 2003 een bedrag van € 10.000,-- is aanbetaald ten behoeve van een Audi A4 Cabriolet (p. 570, bijlage 7). Daarbij is een handgeschreven berekening gevoegd (p. 571, bijlage 7) waarop staat vermeld: “10.000 p”, daarboven “x 1.35 pond” en daaronder “13.500”. Uit een dagafschrift van de Rabobank van het rekeningnummer van Auto World Berlicum (p. 558, bijlage 7) blijkt dat op 15 oktober 2003 een bedrag van 8.100 Engelse ponden was gestort (tegenwaarde uitgaande van een koers van 1,35 euro per pond: € 10.935,--). [medewerker medeverdachte 3], medewerker van [medeverdachte 3] heeft hierover het volgende verklaard: “De aantekening 10000 p onderstreept 13500,- is mijn handschrift. Ik kan u vertellen dat de twee kladbriefjes bij elkaar horen en betrekking hebben op de huur van de Audi A4 voor [verdachte]. [voornaam medeverdachte 3] heeft tegen mij gezegd dat hij 10.000 euro aan ponden zou ontvangen of al had ontvangen van Wetzer”. (zaakdossier 8, bijlage 20.1a.2, p. 416).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aanbetaling van de Audi A4 op 15 oktober 2003 in Engelse ponden heeft gedaan.
De rechtbank acht ten aanzien van storting 1, 2 en 16 bewezen dat verdachte wist dat het om crimineel geld ging, aangezien niet is gebleken van legale inkomsten van verdachte in Engelse ponden.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de overige onder feit 3 ten laste gelegde feiten (kortweg storting 3 tot en met 15). Niet is waargenomen dat verdachte vlak voor deze stortingen bij [medeverdachte 3] in Berlicum is geweest. Het feit dat verdachte op of rondom de stortingsdata enkele malen telefonisch contact heeft gezocht met [medeverdachte 3] kan naar het oordeel van de rechtbank niet bijdragen tot het bewijs. Uit de transcripties van deze gesprekken kan niet worden opgemaakt dat daarin het afleveren/ storten van buitenlandse valuta werd besproken. Het enkele feit dat er op en rond de stortingsdata door verdachte meermalen telefonisch contact werd gezocht met [medeverdachte 3] kan ook niet tot het bewijs dienen, gelet op de verklaring van zowel [medeverdachte 3] als Wetzer dat zij ook buiten deze tijdvakken elkaar dagelijks meermalen belden. Van een voor verdachte belastend patroon van stortingen van buitenlandse valuta en daarmee samenhangende bezoeken aan en telefonische contacten met [medeverdachte 3] is naar het oordeel van de rechtbank dan ook in onvoldoende mate gebleken.
De raadsman heeft aangevoerd dat de taps van de telefonische contacten tussen verdachte en [medeverdachte 3] dienen te worden uitgesloten van het bewijs inzake de 16 stortingen, zoals ten laste gelegd onder feit 3.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Ten aanzien van stortingen 3 tot en met 15 gaat de rechtbank voorbij aan dit verweer nu verdachte hiervan is vrijgesproken. Voor het bewijs van storting 16 hebben telefoontaps niet tot het bewijs bijgedragen. Dat laatste geldt wel ten aanzien van stortingen 1 en 2. Bij deze stortingen heeft het bewijs echter niet betrekking op de frequentie of het patroon waarin telefonisch contact heeft plaatsgevonden, maar op de woordelijke inhoud van bepaalde telefoongesprekken. Niet gebleken is - en ook niet door de raadsman gesteld - dat deze gesprekken inhoudelijk onjuist zijn weergegeven in de transcripties van de telefoontaps.
(t.a.v. feit 4)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde witwassen met betrekking tot de Opel Corsa, maar acht het witwassen wel bewezen ten aanzien van de Audi A4.
Daartoe stelt de rechtbank allereerst vast dat uit de gegevens van de Belastingdienst niet blijkt dat verdachte beschikte over vermogensbestanddelen waaruit de auto’s konden worden gefinancierd. Daarmee is nog niet bewezen dat de door verdachte betaalde geldsommen voor beide auto’s zijn betaald met gelden welke afkomstig waren uit enig misdrijf. Gelet op de gegevens van de Belastingdienst moet het in ieder geval grotendeels zijn gegaan om zwart geld, maar verzwijging van deze gelden tegenover de Belastingdienst laat onverlet dat de herkomst ervan legaal kan zijn.
Verdachte heeft zelf in dit verband gewezen op zijn detentieperiode van 1992 tot 1999. Bij aanvang van die periode had hij naar eigen zeggen de beschikking over auto’s die hij toen heeft verkocht. Bovendien ontving hij tijdens zijn detentie een WAO-uitkering, waardoor hij bij zijn vrijlating in 1999 kon beschikken over een aanzienlijk bedrag aan uitkeringsgeld. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van 22 september 2004 heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij vrij kwam, in totaal de beschikking had over een bedrag van fl. 200.000,-. Uit de processtukken blijkt niet dat het aldus door verdachte geschetste beeld van zijn vermogenspositie niet strookt met de werkelijkheid.
Gelet op die vermogenspositie kan niet worden uitgesloten dat verdachte uit zijn tijdens de detentie opgebouwde vermogen voormelde Opel Corsa in 2002 heeft gefinancierd. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking de relatief lage koopprijs (€ 10.500,--).
Anders ligt dit bij de Audi A4. Bij feit 3 heeft de rechtbank bewezen verklaard dat het bedrag van
€ 10.000,-- dat op deze auto is aanbetaald op 15 oktober 2003 is betaald in Engelse ponden en dat deze ponden van misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop acht de rechtbank het ten laste gelegde ten aanzien van de Audi A4 wel bewezen.
(t.a.v. feit 5)
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die het witwassen tot oogmerk had. Gelet op het beperkte aantal onder feit 3 en 4 bewezenverklaarde handelingen kan ten aanzien van het witwassen niet gesproken worden van een duurzaam samenwerkingsverband tussen verdachte, [medeverdachte 3] en de overige in feit 5 genoemde personen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
1.
te ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, in perceel Ertveldweg [adres growshop] te ’s-Hertogenbosch
op 9 maart 2004,
3396 gram hennep
en
op 21 september 2004
640 gram hennep
en (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, in perceel Ertveldweg [adres growshop] te ’s-Hertogenbosch
op 9 maart 2004
97 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten,(hasjiesj),
en
op 21 september 2004
480 gram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van de afgescheiden hars verkregen van planten van het geslacht Cannabis (hennep), met plantaardige elementen van deze planten,(hasjiesj), zijnde hennep en hasjiesj (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
hij op tijdstip(pen) gelegen in de periode van 30 september 2003 tot en met 21 september 2004 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bewerkt en/of verwerkt, in de percelen:
- Anderlijnstraat 5 te ’s-Hertogenbosch in de periode van 13 oktober 2003 tot en met 14 maart 2004 te ’s-Hertogenbosch en
- Bedrijvenweg 8a te Sint Michielsgestel in de periode van 10 december 2003 tot en met 2 maart 2004
hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep
en
(telkens) opzettelijk heeft vervoerd
- 900 hennepstekken, op 8 juni 2004 en
- hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep (hennepstekken), in of omstreeks de periode van 1 juni 2004 tot en met 21 september 2004
en
heeft vervoerd en/of verstrekt aan
- [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2], 8.950 gram hennep, op 19 mei 2004 en
- [betrokkene 3], 260 hennepstekken, op 5 februari 2004 en
- [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6], 5.781 gram hennep, op 30 maart 2004,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bewerken en/of verwerken en/of verstrekken en/of vervoeren heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
3.
op tijdstip(pen) gelegen in de periode van 29 juli 2003 tot en met 9 december 2003, in de gemeente Sint-Michielsgestel en/of te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander, geld heeft voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) (telkens) wisten dat dat geld -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk op na te melden tijdstip(pen) na te melden hoeveelheden geld voorhanden gehad en omgezet, bestaande uit het bij (een) bank (doen of laten) omwisselen van vreemde valuta, terwijl verdachte en zijn mededader(s) wist(en) dat die valuta -onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf, hebbende hij, verdachte, en zijn mededader toen en daar een (aantal), wisseltransactie(s) verricht van Engelse ponden -voor enig totaalbedrag- waaronder
op 29 juli 2003 een bedrag van 21.700 Engelse ponden en
op 9 december 2003 een bedrag van 39.200 Engelse ponden en
op 15 oktober 2003 een bedrag van 8.100 Engelse ponden.
4.
in de periode van 14 december 2001 tot en met 21 september 2004, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, van een voorwerp, te weten het voertuig:
- Audi A4 cabriolet ([kenteken auto])
heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende van dat voertuig was
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat dat voorwerp-onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf.
5.
op 21 september 2004 te 's-Hertogenbosch een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Colt (model All American) kaliber 9 mm, en munitie van categorie III, te weten 52 kogelpatronen 9mm luger, voorhanden heeft gehad;
6.
In de periode van 1 mei 2003 tot en met 11 oktober 2004 te
's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie welke bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en
een of meer natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6],
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk,
- het telkens opzettelijk overtreden van artikel 3 lid 1 onder B (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) en/of C van de Opiumwet en/of
zulks terwijl hij, verdachte, leider van voormelde organisatie was.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 47, 57, 63, 91, 140, 420bis, 420ter
Opiumwet art. 1,3,11,13,14,
Wet wapens en munitie art. 1, 2, 26, 55, 56, 57.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
(voor feit 1, 2, 3, 4, 5 en 6:)
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- verdachte heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag;
- verdachte heeft de (mede) door hem gepleegde strafbare feiten gepleegd in georganiseerd verband en heeft willens en wetens zijn rol in die organisatie vervuld;
- verdachte werd terzake van strafbare feiten blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister reeds eerder veroordeeld;
- verdachte heeft ondanks een eerdere veroordeling tot doodslag een vuurwapen en munitie aangeschaft;
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat de redelijke termijn in de zin van het EVRM is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat dit moet leiden tot een compensatie in de hoogte van de straf.
De rechtbank acht voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden een passende straf. De rechtbank zal echter in verband met een compensatie voor de overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden opleggen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid
aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en
onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
medeplegen van in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk
handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid aanhef en onder B van de
Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 3:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 4:
medeplegen van witwassen
T.a.v. feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en
het feit begaat met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
T.a.v. feit 6:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven, zulks terwijl hij leider van die organisatie is
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6:
Gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P.J.H. van Dellen, voorzitter,
mr. E.C.M. de Klerk en mr. I. Rijnbout, leden,
in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier
en is uitgesproken op 8 mei 2007.
Parketnummer: 01/089065-03 pag. 14
[verdachte]