ECLI:NL:RBSHE:2007:BA5374

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1608
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.T. van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bestuurlijke boete wegens overtreding van de Wet Inburgering Nieuwkomers

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Turkse nieuwkomer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven. Eiseres had een administratieve boete van € 233,27 opgelegd gekregen omdat zij in strijd met artikel 9, eerste lid, van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) niet aanwezig was bij het educatief inburgeringsprogramma. Eiseres had zonder afmelding de lessen gestaakt en was niet ingegaan op uitnodigingen van de gemeente om haar situatie te bespreken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 11 januari 2005 zonder bericht van afwezigheid de lessen niet meer heeft gevolgd, wat een overtreding van de WIN opleverde. Eiseres had eerder een onderwijsovereenkomst met het ROC Eindhoven en was op de hoogte van haar verplichtingen. Ondanks de medische omstandigheden van haar dochter, die extra zorg nodig had, oordeelde de rechtbank dat dit niet voldoende reden was om van de boete af te zien. De gemeente had geprobeerd om met eiseres tot een oplossing te komen, maar zij had hier niet op gereageerd.

De rechtbank concludeerde dat de opgelegde boete in overeenstemming was met de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. Eiseres had ook aangevoerd dat de inburgeringsplicht in strijd was met internationale verdragen, maar de rechtbank oordeelde dat deze bezwaren niet relevant waren voor de zaak. Uiteindelijk werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en de rechtbank achtte geen termen aanwezig om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 06/1608
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2007
inzake
[eiseres],
te [woonplaats]
eiseres,
gemachtigde mr. M.A.E. Muurmans,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven, Dienst Werk, Zorg en Inkomen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2005 heeft verweerder eiseres een administratieve boete van € 233,27 opgelegd omdat zij in strijd met artikel 9, lid 1, van de Wet Inburgering Nieuwkomers niet heeft voldaan aan de plicht om aanwezig te zijn bij het educatief inburgeringsprogramma.
Het hiertegen namens eiseres gemaakte bezwaar van 18 oktober 2005 is bij besluit van 8 februari 2006 ongegrond verklaard waarbij de oplegging van de administratieve boete is gehandhaafd.
Het tegen dit besluit door eiseres ingestelde beroep is behandeld ter zitting van 7 februari 2007, waar partijen niet zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geding is aan de orde de vraag of het besluit van 8 februari 2006 in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
3. Eiseres bezit de Turkse nationaliteit en verblijft sedert 28 december 2003 in Nederland. Eiseres behoort gelet op haar leeftijd en het feit dat zij voor de eerste keer tot Nederland is toegelaten tot de doelgroep van Nieuwkomers waarop de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) van toepassing is. Eiseres is op 22 november 2004 met het ROC Eindhoven een onderwijsovereenkomst als bedoeld in artikel 8.1.3. van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs aangegaan in het kader van de WIN.
Bij beschikking van 23 december 2004 heeft het Bureau Inburgering van verweerders gemeente eiseres medegedeeld dat haar inburgeringsonderzoek is afgerond en dat voor haar een inburgeringsprogramma is samengesteld dat zij verplicht is te volgen.
Eiseres is na 11 januari 2005 zonder afmelding niet meer in de lessen verschenen. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd om zich op 28 januari 2005 bij Bureau Inburgering te melden. Eiseres heeft op 27 januari 2005 gebeld met de mededeling niet te kunnen komen en dat zij het inburgeringsprogramma liever op een later tijdstip wil afronden. Vervolgens heeft verweerder met eiseres afgesproken dat zij in week 4 contact op zou nemen om een nieuwe afspraak te maken. Een en ander om te bezien hoe het inburgeringstraject vervolgd zou kunnen worden. Eiseres is deze afspraak niet nagekomen. Bij brief van 4 maart 2005 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van zijn voornemen om haar een administratieve boete ingevolge artikel 18, lid 1, van de WIN op te leggen omdat zij heeft gehandeld in strijd met de artikelen 2, 4, vierde lid, 8 eerste volzin, 9 eerste lid, 10 derde lid, 12 eerste lid, van de WIN. Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld te reageren op zijn voornemen. Eiseres’ echtgenoot [echtgenoot] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en telefonisch medegedeeld dat hun dochtertje een bloedaandoening heeft en extra medische aandacht nodig heeft. Nadat hun dochtertje op het kinderdagverblijf, waar het verbleef gedurende de lessen van eiseres, telkens ziek werd hebben ze besloten zelf voor haar te zorgen. Verweerder heeft hierin echter geen reden gezien af te zien van het opleggen van de boete en heeft bij besluit van 8 september 2005 de bestuurlijke boete opgelegd. De boete is op grond van artikel 3 van de Verordening Boete Wet Inburgering Nieuwkomers van verweerders gemeente op 20% van de voor eiseres geldende bijstandsnorm vastgesteld.
4. De standpunten van partijen luiden als volgt.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het inburgeringstraject niet vrijblijvend is, hetgeen eiseres meerdere malen is medegedeeld. Verweerder heeft begrip voor de medische omstandigheden van het dochtertje van eiseres maar is evenwel van mening dat dit eiseres niet ontslaat van de verplichting het Bureau Inburgering en het opleidingsinstituut onmiddellijk te informeren omtrent de redenen van haar verzuim. Eiseres is bovendien in de gelegenheid gesteld om met haar trajectbegeleider tot een andere invulling te komen van het programma. Door hiervan geen gebruik te maken is het Bureau Inburgering niet in staat geweest om een adequate oplossing voor eiseres te realiseren, aldus verweerder. Het bezien van mogelijkheden zoals bijvoorbeeld wijziging van de lesuren naar de avond zodat de vader voor hun dochtertje kan zorgen heeft derhalve niet kunnen plaatsvinden. Verweerder is van mening dat tegen deze achtergrond bezien het verzuimen van de lessen boetewaardig is. De opgelegde boete ex artikel 3 van de Verordening juncto artikel 18, eerste en tweede lid van de WIN acht verweerder in overeenstemming met de mate van verwijtbaarheid en de ernst van het feit.
6. Eiseres heeft in beroep naar voren gebracht dat de bij wet opgelegde inburgeringsplicht in strijd is met internationale verdragen waaronder met name het Associatieverdrag tussen Turkije en de EU. Voort is bij de boeteoplegging geen rekening gehouden met de omstandigheden van eiseres. Daartoe is naar voren gebracht dat eiseres’ echtgenoot op staande voet is ontslagen en het gezin thans een WSNP-uitkering ontvangt. Verweerder heeft voorts geen rekening gehouden met de medische noodzaak voor eiseres om permanent bij haar kind aanwezig te zijn.
7. Het wettelijk kader luidt als volgt.
8. Artikel 1, eerste lid, van de WIN (Stb. 1998, 261) zoals deze wet luidde tot de invoering van de Wet Inburgering op 30 november 2006 - bepaalt:
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. nieuwkomer:
1°. De vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 en artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en die voor de eerste keer tot Nederland is toegelaten, (…)
9. Artikel 9, eerste lid, van de WIN luidt als volgt:
1. De deelnemer is aanwezig bij alle onderdelen van het voor hem vastgestelde educatieve programma.
Artikel 18 van de WIN luidt als volgt:
1. Indien een nieuwkomer in strijd met de artikelen , 4, vierde lid, 8, eerste volzin, 9, eerste lid, 10, derde lid, of 12, eerste lid, handelt, legt het college van burgemeester en wethouders ter zake van de overtreding aan de nieuwkomer bij beschikking een bestuurlijke boete op.
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van het feit, de omstandigheden waarin de nieuwkomer verkeert, en de mate van verwijtbaarheid.
3. De beschikking vermeldt in ieder geval:
a. de hoogte van de boete,
b. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald,
c. het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd alsmede het overtreden wettelijk voorschrift en
d. een aanduiding van de plaats waar en van het tijdstip waarop de overtreding is begaan.
4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college van burgemeester en wethouders besluiten van het opleggen van een boete af te zien.
5. Het opleggen van een boete blijft achterwege, indien voor dezelfde gedraging de bijstand is verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid,, van de Wet werk en bijstand.
6. De bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt twee jaar nadat de overtreding is begaan.
7. Bij gemeentelijke verordening worden nadere regels gesteld over de hoogte van de boete.
10. De raad van verweerders gemeente heeft op 1 januari 2005 de Verordening Boete Wet Inburgering (Verordening) vastgesteld teneinde te beschikken over een bestuurlijk instrument om het gedrag van personen, die niet (willen) voldoen aan hun inburgeringsplicht, middels een boete te kunnen corrigeren.
11. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Verordening wordt bij het opleggen van een boete deze verordening in acht genomen, onverminderd het bepaalde in artikel 18, tweede en vierde lid, van de WIN. Ingevolge het tweede lid van de verordening wordt geen boete opgelegd als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
12. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening bedraagt de boete 20 % van de bijstandsnorm die voor de nieuwkomer geldt.
13. De rechtbank overweegt als volgt.
14. De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat eiseres vanaf 11 januari 2005 zonder bericht van afwezigheid de lessen niet heeft gevolgd. Reeds op grond van het vorenstaande staat vast dat eiseres artikel 9, eerste lid, van de WIN heeft overtreden. Voorts is in de onderwijsovereenkomst met ROC Eindhoven van 19 september 2004 en in de beschikking van 23 december 2004 opgenomen dat eiseres verplicht is mee te werken aan het programma en wat de gevolgen zijn als eiseres haar verplichtingen niet nakomt. Zo is zij er op gewezen in de voornoemde beschikking dat op grond van artikel 18 van de WIN een boete opgelegd kan worden als zij haar verplichtingen niet zou nakomen. Verweerder is derhalve ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WIN bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen.
15. Gelet op hetgeen door partijen naar voren is gebracht ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of verweerder op grond van artikel 18, tweede en vierde lid, van de WIN had moeten afzien van de oplegging van de boete.
16. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit de gedingstukken is genoegzaam gebleken dat verweerder heeft getracht met eiseres, gezien de gezondheidstoestand van haar dochtertje, tot een andere invulling te komen van haar programma. Verweerder heeft hiermee blijk gegeven dat, ondanks dat het verzuim reeds had plaatsgevonden en dat gegeven op zichzelf genomen al boetewaardig is, rekening zou worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Tegen die achtergrond bezien zijn eiseres’ gedragingen verwijtbaar en heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid de boete kunnen opleggen.
17. In beroep heeft eiseres naar voren gebracht dat het gezin een WSNP-uitkering heeft. Voorzover eiseres hiermee heeft willen betogen niet in staat te zijn de boete te voldoen en dat verweerder had moeten afzien van de boete overweegt de rechtbank het volgende.
18. Blijkens de toelichting op de toepassing van artikel 2, eerste en tweede lid van de Verordening kunnen de dringende redenen geen verband houden met de omstandigheden waaronder een verplichting niet is nagekomen, maar uitsluitend gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een maatregel voor een belanghebbende heeft. De rechtbank begrijpt deze toelichting aldus dat de financiële situatie van eiseres en haar echtgenoot een dringende reden kan zijn om af te zien van de boeteoplegging. Nog afgezien van het feit dat eiseres haar financiële situatie pas in beroep naar voren heeft gebracht zodat verweerder hiermee redelijkerwijs bij de boeteoplegging geen rekening heeft kunnen houden, ontbreekt enig begin van aannemelijkheid dat de boete onaanvaardbare gevolgen heeft voor eiseres. Bovendien is eiseres bij de boeteoplegging een betalingsregeling aangeboden.
19. Eiseres’ stelling dat de bij de wet opgelegde inburgeringsplicht in strijd zou zijn met het Associatieverdrag tussen Turkije en de EU doet - wat overigens ook van deze stelling zij - in de onderhavige kwestie niet terzake. Voorzover eiseres principiële bezwaren zou hebben tegen de uitgangspunten van de WIN en van mening is dat de WIN onverbindend is wegens strijd met internationale regelgeving, had het op haar weg gelegen dit in een eerder stadium naar voren te brengen. Hiervan is echter niet gebleken. Wel is gebleken dat eiseres heeft ingestemd met het inburgeringsprogramma en dat zij tegen de beschikking van 23 december 2004 waarin haar programma is vastgesteld geen rechtsmiddelen heeft benut.
20. Nu ook anderszins niet is gebleken van feiten en omstandigheden die tot vernietiging van het besluit dienen te leiden zal het beroep ongegrond worden verklaard.
21. De rechtbank acht geen termen aanwezig één van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
22. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.T. van Vliet als rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Autar als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2007.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: