RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/1198
AWB 07/1059
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 mei 2007
Stichting Wijkraad Rosmalen Centrum en Hondsberg
te Rosmalen,
verzoekster,
gemachtigden F. Weber en W. Hoogenberk
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ‘s-Hertogenbosch,
verweerder,
gemachtigde mr. I. de Leeuw
Derde-belanghebbende:
Bouwbedrijf [vergunninghoudster] B.V.,
gemachtigde mr. Th.A.G. Vermeulen
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2006 heeft verweerder aan bouwbedrijf [vergunninghoudster] B.V. (vergunninghoudster) bouwvergunning en vrijstelling verleend voor het oprichten van een kantoorruimte, vijf appartementen en een parkeerkelder op het perceel plaatselijk bekend [adres] te [plaats].
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft verweerder het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Bij brief van 23 maart 2007 heeft verzoekster tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij brief van 5 april 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek en het beroep zijn behandeld ter zitting van 3 mei 2007, waar partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden. Namens vergunninghoudster is tevens verschenen J.W. Bordewijk.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep is ingesteld bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting als bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek niet meer kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak doen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat zich hier een situatie voordoet als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of verzoekster als belanghebbende kan worden aangemerkt bij de onderhavige procedure.
5. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid van voormeld artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
6. Ingevolge haar statuten heeft verzoekster ten doel het behartigen van de belangen van wijkbewoners in het werkgebied Rosmalen Centrum en Hondsberg in de gemeente ’s-Hertogenbosch, zulks in de ruimste zin des woords. Verzoekster tracht dit doel onder meer te verwezenlijken door:
• Een vertegenwoordigend wijkoverleg met burgemeester en wethouders, gemeentelijke commissie, werkgroepen en/of instellingen alsmede met andere (overheids)instanties;
• Het geven van gevraagd en ongevraagd advies aan burgemeester en wethouders, gemeentelijke commissies, werkgroepen en/of instellingen alsmede aan andere (overheids)instanties;
• Het fungeren als intermediair tussen het gemeentebestuur en de bewoners van de wijken met gebruikmaking van zo breed mogelijke middelen en instrumenten, waaronder begrepen het voeren van juridische procedures en het aangaan van samenwerkingsafspraken.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het belang van verzoekster, gelet op haar doelstellingen, rechtstreeks betrokken bij het besluit tot verlening van bouwvergunning en vrijstelling, zodat zij als belanghebbende bij onderhavig besluit kan worden aangemerkt.
8. Aan de orde is vervolgens de vraag of het besluit van 27 februari 2007, waarbij het besluit om bouwvergunning en vrijstelling te verlenen voor het oprichten van een kantoorruimte, vijf appartementen en een parkeerkelder op het perceel plaatselijk bekend [adres] te [plaats] is gehandhaafd, in rechte in stand kan blijven.
9. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
10. Ingevolge artikel 44, aanhef en onder c, van de Ww mag alleen en moet een bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
11. Onderhavig bouwplan voorziet in de oprichting van een kantoorruimte, vijf appartementen en een parkeerkelder op het perceel plaatselijk bekend [adres] te [plaats]. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Centrum 1994”, heeft het perceel waarop het bouwplan ziet, de bestemming “Centrumvoorzieningen C”, met de nadere aanduiding: C.V.C. Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden onder andere bestemd voor wonen, kantoren en parkeren. Ingevolge artikel 5, onder 2.1, van de planvoorschriften is wonen als hoofdfunctie op de verdieping toegestaan in de zones Cetrumvoorzieningen met de aanduiding C (C.V.C.).
12. Ingevolge artikel 5, lid A, onder 3.2 van de planvoorschriften mag de diepte van een hoofdgebouw niet meer dan 15 meter bedragen. Ingevolge artikel 5, lid A, onder 3.4 mag een hoofdgebouw in de zones C.V.C. niet breder zijn dan 15 m. Ingevolge artikel 5, lid A, onder 3.6 mag de nokhoogte niet meer bedragen dan 5 meter boven de toegestane goothoogte. Blijkens de plankaart is een maximale goothoogte van 6 meter toegestaan.
13. Ingevolge artikel 5, lid F, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid A van dit artikel mits:
• De stedebouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast;
• De aanwezige waarden van monumentale en/of beeldbepalende gebouwen niet onevenredig wordt aangetast.
Van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang is sprake als door een bebouwings- of gebruiksinitiatief:
- de bebouwingskarakteristiek (open, half-open of gesloten) wordt aangetast;
- de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;
- de diversiteit (qua verschijning, functie of tijdsbeeld) en de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.
14. Het bouwplan heeft een goothoogte van 6,6 meter, een nokhoogte van 11,5 meter, een breedte van ruim 41 meter en een bouwdiepte van 16,58 meter. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan op deze onderdelen in strijd is met het bestemmingsplan. Verweerder heeft echter met toepassing van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid zoals is neergelegd in artikel 5, lid F, aanhef en onder 3 vrijstelling verleend van voormelde bouwvoorschriften. Verzoekster heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat voor het bouwplan geen vrijstelling had mogen worden verleend.
15. De voorzieningenrechter stelt voorop dat door de rechter binnen de omvang van het geding ambtshalve dient te worden vastgesteld welk recht op het geding van toepassing is. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 mei 2006 (LJN: AW7323). Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter zich allereerst gesteld voor de vraag of artikel 5, lid F, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften verbindende kracht heeft.
16. Ingevolge artikel 15, eerste lid, en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen.
17. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling dienen de in het bestemmingsplan vervatte regelen, die de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling openen of nader regelen, uit een oogpunt van rechtszekerheid een voldoende objectieve (kwantitatieve en kwalitatieve) begrenzing van deze bevoegdheid in te houden.
18. Aan dit vereiste is ten aanzien van de hier aan de orde zijnde vrijstellingsbevoegdheid niet voldaan. In artikel 5, lid F, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften is immers geen begrenzing aangegeven tot welke omvang vrijstelling van de bebouwingsvoorschriften in lid A van artikel 5 kan worden verleend (kwantitatieve begrenzing). Het standpunt van verweerder ter zitting dat de aanduidingen op de plankaart in casu een voldoende kwantitatieve begrenzing bieden, wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. Daarbij is van belang dat ingevolge het bepaalde in artikel 5, lid F, aanhef en onder 3 van de planvoorschriften verweerder juist van de aanduidingen op de plankaart (zoals de goothoogte en de bebouwingsgrenzen) vrijstelling kan verlenen.
19. De voorzieningenrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat het in artikel 5, lid F, onder 3 van de planvoorschriften bepaalde wegens strijd met artikel 15, eerste lid van de WRO, verbindende kracht mist. Gelet hierop heeft verweerder ten onrechte met toepassing van artikel 5, lid F, onder 3 van de planvoorschriften vrijstelling en bouwvergunning verleend ten behoeve van de kantoorruimte, vijf appartementen en een parkeerkelder. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het besluit van 27 februari 2007 dient te worden vernietigd. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid van de Awb het primaire besluit van 9 november 2006 te schorsen tot zes weken na de nieuwe beslissing op bezwaar.
20. Gezien de beslissing in de hoofdzaak zal het verzoek om een voorlopige voorziening hangende de beroepsprocedure worden afgewezen.
21. Nu niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, acht de voorzieningenrechter geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. Wel bestaat aanleiding verweerders gemeente op te dragen het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 te vergoeden.
22. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 februari 2007;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- schorst het besluit van verweerder van 9 november 2006 tot zes weken na bekendmaking van de nieuwe beslissing op het bezwaarschrift;
- draagt de gemeente ‘s-Hertogenbosch op aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. L.C. Michon als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van
mr. M.C. Willemsen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007.
De griffier is buiten staat de uitspraak
te ondertekenen.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak - voor zover daarbij is beslist op het ingestelde beroep - binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.