ECLI:NL:RBSHE:2007:BA8458

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/849613-06
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, afpersing en poging tot afpersing met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 2 juli 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught. De verdachte is beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder doodslag, afpersing en poging tot afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 december 2006 in Boxtel opzettelijk het leven van slachtoffer 1 heeft beroofd door deze met een mes te steken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte op 1 december 2006 slachtoffer 2 onder bedreiging met geweld gedwongen tot de afgifte van een portemonnee en heeft hij op 3 december 2006 geprobeerd om slachtoffer 3 te dwingen tot de afgifte van geld en goederen bij een tankstation, waarbij hij ook een mes gebruikte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een verslaving aan meerdere middelen. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht voor de doodslag, maar volledig toerekeningsvatbaar voor de andere feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 jaar en terbeschikkingstelling met verpleging geëist. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, die aanvangt na ommekomst van twee derde van de gevangenisstraf. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de nabestaanden van slachtoffer 1.

Uitspraak

verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/849613-06 en 01/ 846626-06 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 02 juli 2007
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
(verdachte),
geboren te (geboorteplaats), op (geboortedatum) 1985,
wonende te (woonplaats), (straatnaam),
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Vught, “Vosseveld 2” te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juni 2007.
Op de terechtzitting van 29 maart 2007 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 19 februari 2007 (01/849613/06) en 22 december 2006 (01/846626/06).
Aan verdachte is onder parketnummer 01/849613/06 tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 december 2006 te Boxtel opzettelijk en met
voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die (slachtoffer 1)
(meermalen) met een mes in diens zij en/of buik, in elk geval in
diens lichaam, gestoken en/of gesneden, in elk geval (ernstig) geweld op die
[slachtoffer 1] toegepast, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is
overleden
(artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht);
2.
hij op of omstreeks 01 december 2006 te Boxtel, met het oogmerk om zich en/of
(een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging
met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een
portemonnee (met inhoud), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte,
en/of
hij op of omstreeks 01 december 2006 te Boxtel met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke
diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of
bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij
verdachte, een mes ter hand heeft genomen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2]
achterna heeft gerend en/of (vervolgens/daarbij) die [slachtoffer 2] de woorden
heeft toegevoegd: "portemonnee, portemonnee" althans woorden van gelijke aard
of strekking
(artikel 317/312 en 45 Wetboek van Strafrecht);
3.
hij op of omstreeks 3 december 2006 te Boxtel, in elk geval in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om
zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld en/of
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] en/of
Texaco, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s),
en/of
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of Texaco, in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te
doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], te plegen met het oogmerk om
die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij
betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de
vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
heeft gehandeld als volgt:
verdachte heeft
- zich naar het tankstation Texaco (gelegen aan de Baandervrouwenlaan) begeven
en/of (vervolgens)
- een mes ter hand genomen en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 3] (dreigend) de woorden toegevoegd: "Ik wil geld en
sigaretten" en/of (vervolgens)
- met die [slachtoffer 3] voornoemd tankstation betreden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(artikel 312/317 en 45 Wetboek van Strafrecht).
Aan verdachte is onder parketnummer 01/846626-06 tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2005 tot en met 15 februari
2006 te Boxtel, in elk geval in Nederland, een fiets heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets wist dat het (een) door
misdrijf verkregen goed(eren) betrof
(artikel 416 Wetboek van Strafrecht);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 23 november 2005 tot en met 15 februari
2006 te Boxtel, in elk geval in Nederland, een fiets heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets redelijkerwijs had moeten
vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof
(artikel 417bis Wetboek van Strafrecht).
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat:
in de zaak met parketnummer 01/849613/06:
1.
hij op 24 december 2006 te Boxtel opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in diens lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 01 december 2006 te Boxtel, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een portemonnee met inhoud, toebehorende aan voornoemde [slachtoffer 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, een mes ter hand heeft genomen en vervolgens die [slachtoffer 2] achterna is gerend en vervolgens/daarbij die [slachtoffer 2] de woorden heeft toegevoegd: “portemonnee, portemonnee”;
3.
hij op 3 december 2006 te Boxtel, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door
bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld en
enig goed, toebehorende aan Texaco, heeft gehandeld als volgt:
verdachte heeft:
- zich naar het tankstation Texaco gelegen aan de Baandervrouwenlaan begeven
en vervolgens
- een mes ter hand genomen en vervolgens
- die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik wil geld en sigaretten",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en onder parketnummer 01/846626-06:
hij in de periode van 23 november 2005 tot en met 15 februari 2006 te Boxtel, een fiets heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 317, 416.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert terzake het in de zaak met parketnummer 01/849613/06 onder feit 1, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde en terzake het in de zaak met parketnummer 01/846626/06 primair tenlastegelegde, een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest, en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Daarbij verzoekt hij op voet van artikel 37b, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht te bepalen dat een aanvang gemaakt wordt met de terbeschikkingstelling na ommekomst van tweederde van de op te leggen gevangenisstraf.
Voorts vordert hij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden ten bezware van verdachte:
- de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- verdachte heeft de nabestaanden van [slachtoffer 1] een onherstelbaar leed aangedaan;
- de mate van het leed dat aan het slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is aangedaan, te weten een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer;
- verdachte verkeerde tijdens het plegen van het feit op 24 december 2006 onder invloed van drugs, waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen en welke hij toch heeft gebruikt;
- verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten welke "ad informandum" zijn vermeld op de inleidende dagvaarding met parketnummer 01/849613/06, alsmede het feit dat onder parketnummer 01/846579/07 is vermeld in de brief van de officier van justitie aan verdachte, gedateerd 16 maart 2007, voor welke feiten verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid:
- verdachte werd terzake strafbare feiten soortgelijk aan de door hem gepleegde strafbare feiten niet eerder tot straf veroordeeld;
- uit het omtrent de geestvermogens van verdachte door mw. drs. S. Labrijn, psycholoog, op 21 maart 2007 uitgebracht rapport en het door dr. E.D.M. Masthoff, psychiater, op 14 juni 2007 uitgebrachte rapport blijkt, dat de door hem gepleegde doodslag in verminderde mate aan hem kunnen worden toegerekend.
De maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Op 21 maart 2007 heeft de psycholoog mw. drs. S. Labrijn een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusies en advies luiden, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast zijn er in elk geval trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Gezien de sterk externaliserende houding van betrokkene was niet goed mogelijk te onderzoeken of deze trekken de kwaliteit hebben van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van afhankelijkheid van meerdere middelen (heroïne, cocaïne, speed, alcohol, joints).
Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde levensdelict.
Betrokkene geeft aan dat hij niet planmatig handelde, maar dat hij impulsief reageerde op de gebeurtenissen waarbij hij zich liet leiden door zijn stemming en gevoelens van frustratie. Deze impulsiviteit maakt deel uit van de persoonlijkheidsstoornis.
Betrokkene acht personen en gebeurtenissen buiten hemzelf in grote mate verantwoordelijk voor zijn welbevinden. Dit draagt ertoe bij dat betrokkene de vader van zijn ex-vriendin verantwoordelijk achtte voor de gevoelens van malaise vanwege de breuk met zijn ex-vriendin.
De autonomie van betrokkene is gebrekkig ontwikkeld, waardoor hij afhankelijker is onder meer wat betreft zijn gevoel van eigenwaarde van zijn omgeving. Verlating en afwijzing zijn voor hem daarom moeilijker te verdragen. Er was sprake van onvoldoende remming vanuit empathisch vermogen en de lacunair ontwikkelde gewetensfunctie. Betrokkene kan negatieve emoties moeilijk hanteren. Betrokkene had de afgelopen jaren veel voor zijn kiezen gehad waardoor de verhouding tussen psychische draagkracht en draaglast overspannen was. Dergelijke negatieve emoties en spanning worden ofwel ontvlucht door middel van middelengebruik, ofwel door mogelijk agressieve acting out.
Ook indien betrokkene door heroïnegebruik was beïnvloed ten tijde van het tenlastegelegde levensdelict, werd hij primair beïnvloed door de persoonlijkheidsstoornis. De psychische problematiek werkte immers substantieel door in zijn handelen ten tijde van het delict. Onderzoekster adviseert een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Wat betreft de roofovervallen en diefstal liet betrokkene zich leiden door het perspectief op persoonlijk materieel gewin.
Het is vooral antisociale problematiek die hierbij een rol speelt. Betrokkene is in staat deze keuze te maken. Ten aanzien van de roofovervallen en diefstal adviseert onderzoekster een volledige toerekeningsvatbaarheid.
Er is sprake van een psychische problematiek en een hoge recidivekans. De antisociale problematiek staat voorop en is het duidelijkst zichtbaar. Op grond van het gegeven dat deze problematiek nagenoeg resistent is voor behandeling kan overwogen worden niet in te zetten op behandeling van de problematiek. Echter onderzoekster is van mening dat er naast de antisociale problematiek ook andere problemen zijn waarbij betrokkene mogelijk wel geholpen kan worden waardoor de kans op recidive kan afnemen (bijvoorbeeld borderlinetrekken en verslavingsproblematiek, mogelijk het gestagneerde rouwproces).
Een intensieve, langdurige, klinische behandeling is dan vereist.
Er zal voldoende en gestaag behandeldruk uitgeoefend moeten worden om door de sterke afweer van betrokkene te komen en beïnvloeding te doen slagen. Betrokkene wijst beïnvloeding in sterke mate af en zal naar verwachting fors uitageren. De behandelsetting zal hiertegen bestand moeten zijn. Onderzoekster adviseert een krachtig en slagvaardig kader, namelijk dat van de terbeschikkingstelling.
Op 14 juni 2007 heeft de psychiater dr. E.D.M. Masthoff een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusies en advies luiden, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een forse afhankelijkheid van verschillende soorten drugs. Voorts is bij hem sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, geclassificeerd als antisociaal met tevens narcistische en borderline kenmerken.
Deze persoonlijkheidsstoornis was tevens aanwezig bij betrokkene ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Deze stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene ten tijde van het tenlastegelegde, zodanig dat het tenlastegelegde daaruit deels verklaard kan worden.
Gelet op de aard en de ernst van de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene, op inschatting van onderzoeker dat de forse drugsverslaving van betrokkene grotendeels is voortgekomen uit deze persoonlijkheidsstoornis en op de sterke invloed van beide stoornissen op de gedragskeuzen en gedragingen van betrokkene tijdens het tenlastegelegde levensdelict, wordt geadviseerd betrokkene ten aanzien van dit feit als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Ten aanzien van de andere tenlastegelegde feiten wordt geadviseerd betrokkene toerekeningsvatbaar te beschouwen daar zijn motief voor deze feiten solitair geldelijk gewin was en hij deze feiten bewust en weloverwogen, wetende dat hij daarmee de wet overtrad, gepleegd lijkt te hebben, indien bewezen geacht.
Betrokkene idealiseerde zijn vriendin die een narcistische objectrelatie voor hem vormde, hem voorzag van identiteit. Betrokkene verdroeg de door zijn vriendin geïnitieerde relatiebreuk niet, reageerde narcistisch gekrenkt. Hij voelde zich ‘als een hond behandeld’ en had bij de confrontatie met zijn ex-vriendin en haar familie zijn agressie onvoldoende onder controle, hetgeen resulteerde in een vechtpartij met uiteindelijk dodelijke afloop. Het drugsgebruik van betrokkene voorafgaand aan het tenlastegelegde levensdelict zal zijn onverschilligheid over de eventuele consequenties van zijn gedragskeuzen hebben versterkt en zal de controle op zijn agressiehuishouding hebben verlaagd.
Voor de kans op recidive zijn van belang de aard en de ernst van de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene, zijn beperkte inzicht hierin en zijn poly drugsverslaving.
Voorts is van belang het door betrokkene diverse malen eerder gebezigd agressief gedrag richting derden en de inschatting dat betrokkene nog steeds haatgevoelens lijkt te koesteren
richting zijn ex-vriendin, haar vader, de zus van betrokkene en haar vriend.
De kans op recidive (gewelds- en vermogensdelicten) is naar inschatting van onderzoeker hoog tot zeer hoog. Een recidive kan plaatsvinden volgens een soortgelijke sequentie van gedragskeuzen en gedragingen van betrokkene als welke tot de huidige tenlastegelegde feiten leidden.
Ofschoon de aard en de ernst van de problematiek van betrokkene, zijn gebrekkige inzicht in deze problematiek en zijn afwezige motivatie voor behandeling eventuele behandelinterventies bij voorbaat bemoeilijken, is onderzoeker van mening dat teneinde het recidiverisico terug te dringen, middels een langdurig klinisch behandeltraject getracht dient te worden om zowel de persoonlijkheidsstoornis als de verslavingsproblematiek van betrokkene te behandelen. Gelet op de afwezigheid bij betrokkene van een duidelijke motivatie voor een dergelijk behandeltraject als ook gelet op de inschatting van onderzoeker dat een dergelijk traject zowel klinisch als langdurig dient te zijn wil het kans van slagen hebben, kan onderzoeker slechts één juridisch kader adviseren waarbinnen een dergelijke behandeling gerealiseerd kan worden, te weten een TBS-maatregel met verpleging van overheidswege.
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen en de gronden waarop zij berusten over en maakt deze tot de hare in die zin dat de rechtbank verdachte aanmerkt als verminderd toerekeningsvatbaar ten aanzien van de bewezenverklaarde doodslag,
De rechtbank is, op grond van het oordeel dat ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde en hiervoor bewezenverklaarde feiten bij de verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat er sprake is van een hoge tot zeer hoge kans op recidive van geweld en vermogensdelicten, van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling eist.
De rechtbank overweegt daarbij dat de hierna onder parketnummer 01/849613/06 onder 1, 2 en 3 te kwalificeren feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, terwijl het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Nu met betrekking tot deze feiten 2 en 3, als ook de ad informandum gevoegde feiten verdachte volledig toerekeningsvatbaar is beoordeeld, zal de rechtbank, gelet op de ernst van deze feiten, adviseren dat de terbeschikkingstelling met dwangverpleging eerst aanvangt na ommekomst van tweederde deel van de op te leggen gevangenisstraf.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het in de zaak met parketnummer 01/849613/06 onder 1 bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van
EUR 5634,94.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor wat betreft de gevorderde wettelijke rente, aangezien de vordering in die zin niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
DE UITSPRAAK
Verklaart het in de zaak met parketnummer 01/849613/06 onder feit 1 primair, 2 primair en 3 primair tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 01/846626/06 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. 01/849613-06 feit 1:
doodslag
T.a.v. 01/849613-06 feit 2:
afpersing
T.a.v. 01/849613-06 feit 3:
poging tot afpersing
T.a.v. 01/846626-06 primair:
opzetheling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
T.a.v. 01/849613-06 feit 1, feit 2, feit 3, 01/846626-06 primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
T.a.v. 01/849613-06 feit 1, feit 2, feit 3:
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging.
Adviseert de Minister van Justitie de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege te doen aanvangen na ommekomst van de tenuitvoerlegging van tweederde deel van de opgelegde gevangenisstraf.
T.a.v. 01/849613-06 feit 1:
Maatregel van schadevergoeding van EUR 5634,94 subsidiair 112 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van de erfgenamen van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 5634,94 (zegge: vijfduizend zeshonderd en vierendertig euro en vierennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 112 dagen hechtenis.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de ergenamen van [slachtoffer 1], van een bedrag van EUR 5634,94 (zegge: vijfduizend zeshonderd en vierendertig euro en vierennegentig eurocent).
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden
begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in de vordering terzake het overige niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A. van Biesbergen, voorzitter,
mr. I. Rijnbout en mr. E.W. van den Heuvel, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 2 juli 2007.