ECLI:NL:RBSHE:2007:BA8671

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
488358
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Kantonrechter te Eindhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en berekening van de vergoeding volgens de kantonrechtersformule

In deze zaak heeft de kantonrechter te Eindhoven uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de besloten vennootschap Philips Components B.V. en haar werknemer, de heer [verweerder]. De heer [verweerder], geboren op 13 januari 1959, was sinds 14 januari 1985 in dienst van Philips Components B.V. en bekleedde de functie van CEO van Philips Optical Storage. De ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd aangevraagd door de werkgever, die aangaf dat de functie van de heer [verweerder] zou komen te vervallen door een reorganisatie binnen het bedrijf. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen het erover eens waren dat er een billijke vergoeding aan de heer [verweerder] moest worden betaald, maar er was onenigheid over de hoogte van deze vergoeding.

De kantonrechter heeft de berekening van de vergoeding gebaseerd op de kantonrechtersformule, waarbij rekening werd gehouden met het jaarsalaris van de heer [verweerder], inclusief een gemiddelde jaarbonus van € 76.854. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het jaarsalaris € 389.550 bedroeg, wat leidde tot een totale vergoeding van € 844.025. De kantonrechter heeft de werkgever in de gelegenheid gesteld om het verzoek tot ontbinding in te trekken, maar als dit niet gebeurde, werd de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2007 ontbonden.

De beslissing van de kantonrechter omvatte ook bepalingen over de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten zou dragen, tenzij de werkgever het verzoek introk. De zaak illustreert de toepassing van de kantonrechtersformule en de overwegingen die de kantonrechter heeft gemaakt bij het vaststellen van de billijke vergoeding voor de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
DE KANTONRECHTER TE EINDHOVEN
BESCHIKKING INGEVOLGE ARTIKEL 7:685 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Philips Components B.V.,
statutair gevestigd te Eindhoven,
verzoekster,
gemachtigde: mr. E.J. Henrichs, advocaat en procureur te Amsterdam,
t e g e n :
[verweerder],
wonende te [adres],
verweerder,
gemachtigde: mr. R.H.J.G. Borger, advocaat en procureur te Maastricht.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
­ het verzoekschrift, met producties;
­ het verweerschrift, met producties;
­ de door de griffier gemaakte aantekeningen met betrekking tot het verhandelde op de zitting van 12 maart 2007 en de bij die gelegenheid door verzoekster overgelegde stukken en pleitaantekeningen;
­ de nadere toelichting op het verzoek, met producties, van de zijde van verzoekster;
­ de reactie op de nadere toelichting van verzoekster van de zijde van verweerder, met producties.
2. De beoordeling
2.1 Verweerder, geboren op 13 januari 1959, is sinds 14 januari 1985 in dienst van verzoekster. Hij heeft binnen de onderneming van verzoekster in de loop der jaren verschillende functies bekleed, waarvan een aantal op basis van “expatriate”-uitzending naar het buitenland. Sinds begin 2004 bekleedt verweerder de functie: “CEO Philips Optical Storage”.
Eind 2005 werd verweerder vervolgens door de Raad van Bestuur van verzoekster verzocht om dit onderdeel volledig te ontmantelen, door verkoop in delen aan derden. Begin 2006 heeft verzoekster verweerder te kennen gegeven dat zijn huidige functie eind 2006/2007 zou komen te vervallen en dat het niet waarschijnlijk was dat binnen de onderneming van verzoekster een andere passende functie voor hem kon worden gevonden. In de loop van het jaar 2006 is er vervolgens tussen partijen gesproken over een beëindigingsregeling. Er is geen overeenstemming bereikt. Hoewel verweerder van mening is dat verzoekster een andere passende functie voor hem had kunnen vinden en geen of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de uitkomsten van een assessmentonderzoek, dat was gehouden onder de ongeveer 100 functionarissen van het managementniveau van verweerder om te bezien welke 80 functionarissen uit deze groep het beste konden overblijven, verzet verweerder zich niet tegen de nu gevraagde ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter volgt partijen hierin.
Ook verschillen partijen er niet over van mening dat door verzoekster een vergoeding naar billijkheid aan verweerder moet worden betaald. Het geschil gaat uitsluitend over de hoogte daarvan. Partijen gaan beide uit van een berekening naar de zogeheten kantonrechtersformule en zijn het erover eens dat daarbij gerekend moet worden met een getal van 26 wegens gewogen dienstjaren. Zij verschillen van mening over de zogeheten B-factor en C-factor uit die formule.
2.2 Aangaande de B-factor stelt verweerder in de eerste plaats dat bij de functie van CEO Optical Storage de schaal: “EL3a” hoort. Hij stelt dat hij gehonoreerd is gebleven volgens de schaal “EL2b”, maar dat dit ten onrechte is gebeurd. Verweerder bepleit, zo begrijpt de kantonrechter, dat bij de berekening van de vergoeding naar billijkheid uitgegaan wordt van het hogere salaris van schaal “EL3a”.
De kantonrechter ziet hiertoe onvoldoende aanleiding. Bij het aanvaarden van de bovenvermelde functie is immers (een voortzetting van) het salaris volgens schaal “EL2b” afgesproken en verzoekster heeft onweersproken gesteld dat hier geen sprake is van een vergissing.
2.3 Verder verschillen partijen ten aanzien van de B-factor van mening over de vraag of het zogenoemde “shadow-salary” van € 219.000,-- per jaar moet worden aangehouden, dan wel het “actual-salary” van € 192.942,-- per jaar. Het verschil tussen de beide bedragen wordt veroorzaakt door de afspraak dat een belastingvoordeel voortvloeiend uit de zogeheten 30%-regeling voor de helft moest toekomen aan verzoekster en voor de andere helft aan verweerder.
Nu dit laatste aldus tussen partijen is afgesproken, oordeelt de kantonrechter dat het “actual-salary” het meest reële aanknopingspunt biedt voor de toepassing van de kantonrechtersformule.
2.4 Verweerder stelt in de derde plaats dat hij aanspraak had op een transfer incentive van € 1.715,60 per maand, als compensatie voor het feit dat de pensioenregeling bij verzoekster is veranderd door het invoeren van het middelloonsysteem en het verschuiven van de pensioendatum van 62 naar 65 jaar.
Tussen partijen is onweersproken dat het hier om een niet-bestemmingsgebonden maandelijkse toelage gaat, een normale looncomponent dus. Deze behoort wel voor de berekening van de B-factor in de kantonrechtersformule in aanmerking te worden genomen.
2.5 In de nadere toelichting en de reactie daarop blijken partijen het erover eens te zijn dat voor de berekening van de vergoeding naar billijkheid het jaarinkomen moet worden verhoogd met het bedrag van € 76.854,--, dat is de gemiddelde jaarbonus over de laatste drie jaren.
2.6 Verweerder had ook een aanspraak op voorwaardelijk toegekende aandelen in verzoekster. De in een bepaald jaar toegekende aandelen worden in het derde jaar daarna onvoorwaardelijk geleverd. Volgens verweerder ging het in de jaren 2004, 2005 en 2006 om gemiddeld 1.821 aandelen per jaar met een over die jaren gemiddelde koerswaarde van € 27,-- per aandeel. Het jaarinkomen zou op deze grond moeten worden verhoogd met 1.821 x € 27,-- = € 49.167,--.
In haar nadere toelichting stelt verzoekster, dat artikel 3.1 van het “Global Philips Restricted Share Rights Program” bepaalt dat de voorwaardelijk toegekende aandelen, die nog niet onvoorwaardelijk zijn geworden bij beëindiging van het dienstverband komen te vervallen.
2.7 De kantonrechter stelt vast dat de overgelegde regeling in punt 3.1 inderdaad voorziet in een verval van rechten bij een beëindiging van het dienstverband om welke reden dan ook, evenwel: “except as otherwise provided in article 3.2 en 3.3 hereof”. In 3.2 wordt dan geregeld dat de voorwaardelijk verkregen aanspraken in stand blijven indien het dienstverband wordt beëindigd door overlijden, door arbeidsongeschiktheid, door “legal incapacity”, door pensioen of door de afloop van een tijdelijk contract. In punt 3.3 wordt bepaald dat voorwaardelijk verkregen aanspraken ook in stand blijven indien het dienstverband wordt beëindigd doordat het betreffende bedrijfsonderdeel van de hand wordt gedaan en de betrokken werknemer bij het overgedragen bedrijfsonderdeel blijft werken.
Hoewel de situatie van verweerder niet letterlijk valt onder het bereik van de artikelen 3.2 en 3.3, vertoont zij er wel zoveel gelijkenis mee dat een analoge toepassing aangewezen is. De beeindigingsmodaliteiten van lid 2 hebben immers dit gemeenschappelijke kenmerk dat de beëindiging buiten de invloedsfeer van de werknemer valt en de beëindiging van het dienstverband tussen verzoekster en verweerder draagt ditzelfde kenmerk. Verder valt verweerder wel niet direct onder het bereik van lid 3 omdat hij zelf niet mee overgegaan is met het overgedragen bedrijfsonderdeel, maar zoals verweerder ter zitting desgevraagd en door verzoekster onweersproken heeft gesteld, was dit ook niet mogelijk omdat Optical Storage in kleinere delen is verkocht en omdat verweerder bij verzoekster in dienst moest blijven totdat de laatste transactie zijn beslag had gekregen, begin 2007.
2.8 De kantonrechter ziet in het voorgaande voldoende grond om voor verweerder diens nog niet onvoorwaardelijk geworden aanspraken in stand te laten.
Omdat een zodanige beslissing niet past in een procedure als de onderhavige en bovendien verweerster in haar nadere toelichting heeft aangegeven dat de in 2004 voorwaardelijk toegekende aandelen in april 2007 een onvoorwaardelijk karakter hebben gekregen of zullen verkrijgen, zal de kantonrechter de hier besproken aanspraak verdisconteren op de wijze zoals door verweerder bepleit. Nu verzoekster tegen de betreffende berekeningen van verweerder niets heeft ingebracht, dient het voor de B-factor in aanmerking te nemen jaarinkomen op grond van de aandelenaanspraak te worden verhoogd met € 49.167,--.
2.9 Voor de door verweerder verkregen optieaanspraken geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor de voorwaardelijk verkregen aandelen. In het door verzoekster eveneens overgelegde “Global Philips Stock Option Program 2006” is in artikel 4 een soortgelijke regeling over verval van aanspraken neergelegd als in het bovengenoemde artikel 3 van de aandelenregeling.
De kantonrechter zal ook voor wat betreft de opties de door verweerder bepleite methodiek volgen. Verweerder stelt dat 15.858 opties (de oogst van drie jaren) waardeloos dreigen te worden en dat bij een gemiddelde opbrengst van € 10,-- per optie. Dit brengt verweerder tot een jaarlijkse inkomenscomponent van € 50.000,--.
In haar nadere toelichting heeft verzoekster weliswaar aangevoerd dat de in 2004 toegekende opties door verweerder kunnen worden verzilverd vanaf 13 april 2007 en dat de waarde van de in 2005 en 2006 toegekende opties op dit moment gering is, maar tegenover het eerste punt staat dat er dan in 2007 waarschijnlijk opnieuw opties zijn toegekend en het tweede door verzoekster aangevoerde punt is te vaag, want te weinig cijfermatig onderbouwd, om voldoende tegenwicht te kunnen bieden tegen de door verweerder in diens verweerschrift gepresenteerde berekening.
Op dit punt dient dus een bovenwaartse correctie van het jaarinkomen te worden toegepast van € 50.000,--.
2.10 Voor de berekening van de B-factor dient dus rekening te worden gehouden met een jaarsalaris van € 389.550,--, dat is € 32.462,50 per maand. Vermenigvuldigd met 26 levert dit een bedrag op van € 844.025,--. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt dit een billijke vergoeding. Dat verweerder de enige werknemer is die zonder baan komt te zitten door het afstoten van Optical Storage, zoals verweerder heeft aangevoerd, en dat verzoekster waarschijnlijk onvoldoende zorgvuldig is omgegaan met de door haarzelf geïnstigeerde assessmentoperatie, behoort tot de inconveniënten die bij een beloningsniveau als waarom het hier gaat op de koop toe moeten worden genomen. Deze omstandigheden behoren daarom niet via een verhoging van de C-factor tot een nóg hogere vergoeding te leiden dan nu al uit het voorgaande resulteert.
2.11 Overeenkomstig de wet zal de kantonrechter verzoekster in de gelegenheid stellen haar verzoek in te trekken. Doet zij dit, dan zal over de proceskosten opnieuw worden beslist, en doet zij dit niet, dan zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.
3. De beslissing
De kantonrechter:
stelt verzoekster tot 15 mei 2007 in de gelegenheid het verzoek in te trekken;
indien verzoekster het verzoek niet intrekt:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 juni 2007 onder toekenning aan verweerder ten laste van verzoekster van een vergoeding van € 844.025,-- bruto, tot betaling waarvan verzoekster voor zoveel nodig wordt veroordeeld;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
indien verzoekster het verzoek intrekt:
bepaalt dat opnieuw zal worden beslist over de proceskosten.