ECLI:NL:RBSHE:2007:BA9370

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
160005 - KG ZA 07-370
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H.W. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over ontruiming bij verstekvonnis met zwangerschapsdementie als verweer

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een kort geding dat is aangespannen door NN tegen Stichting Woonmaatschappij [A]. De achtergrond van de zaak ligt in herhaaldelijke huurachterstanden aan de zijde van NN, die hebben geleid tot meerdere vonnissen van de kantonrechter te Boxmeer, waarbij NN telkens werd veroordeeld tot ontruiming van de woning. De meest recente uitspraak van de kantonrechter, gedateerd 1 mei 2007, was een verstekvonnis waarin de huurovereenkomst werd ontbonden en NN werd veroordeeld tot ontruiming. NN had echter niet kunnen verschijnen vanwege haar zwangerschapsdementie en ziekenhuisopnames, wat zij als overmacht aanvoerde.

NN vorderde in het kort geding schorsing van de executie van het verstekvonnis, met als argument dat haar niet-verschijnen niet volledig aan haar kon worden toegerekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat NN door de gedragingen van de deurwaarder op het verkeerde been was gezet, wat haar beslissing om niet te verschijnen beïnvloedde. De rechter concludeerde dat de Stichting Woonmaatschappij [A] onvoldoende belang had bij de executie van het verstekvonnis, gezien de omstandigheden van NN. De voorzieningenrechter schorste de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis, met de voorwaarde dat NN haar huurbetalingen tijdig zou voldoen.

De uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor en het recht op een eerlijke rechtsgang, vooral in gevallen waar de gedaagde niet in staat is om te verschijnen. De rechter gaf aan dat de omstandigheden van NN, waaronder haar zwangerschap en de communicatie van de deurwaarder, een significante rol speelden in de beslissing om de executie te schorsen. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de schorsing onmiddellijk van kracht is, tenzij NN opnieuw in gebreke blijft met haar huurbetalingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 160005 / KG ZA 07-370
Vonnis in kort geding van 10 juli 2007
in de zaak van
NN, wonende te B,
eiseres,
procureur mr. J.M. Jonkergouw,
tegen
de stichting STICHTING WOONMAATSCHAPPIJ A,
gevestigd te A,
gedaagde,
advocaat mr. C.G. Bunge te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna NN en Stichting Woonmaatschappij [A] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van NN,
- de pleitnota van Stichting Woonmaatschappij [A].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Met ingang van 1997 huurt NN van Stichting Woonmaatschappij [A] de woonruimte aan de Ganzenhorst 39 te Grave, laatstelijk voor een bedrag van EUR 420,08 per maand.
2.2. In verband met herhaaldelijke huurachterstanden aan de zijde van NN is reeds zesmaal bij vonnis van de kantonrechter te Boxmeer en wel op:
19 juni 2001 onder zaak/rolnummer 220930 / CV EXPL 01-380;
18 juni 2002 onder zaak/rolnummer 257274 / CV EXPL 02-281;
3 december 2002 onder zaak/rolnummer 275771 / CV EXPL 02-680;
16 september 2003 onder zaak/rolnummer 309677 / CV EXPL 06-608;
21 december 2004 onder zaak/rolnummer 373021 / CV EXPL 04-1162;
20 september 2005 onder zaak/rolnummer 416325 / CV EXPL 05-860 (bij verstek);
de onderhavige overeenkomst ontbonden en NN veroordeeld tot ontruiming van de woning. De naar aanleiding van deze uitspraken daadwerkelijk aangezegde ontruimingen hebben uiteindelijk nimmer doorgang gevonden.
2.3. Bij vonnis d.d. 25 oktober 2005 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank ’s Hertogenbosch (zaak/rolnummer 133585 / KG ZA 05-714) op vordering van NN de executie van het verstekvonnis d.d. 20 september 2005 opgeschort in afwachting van de beslissing op het verzet.
Bij vonnis in verzet d.d. 16 mei 2006 heeft de kantonrechter te Boxmeer NN “nog een allerlaatste kans gegeven” en het verzet tegen het vonnis d.d. 20 september 2005 gegrond verklaard.
2.4. Niettemin heeft NN wederom een huurachterstand laten ontstaan. Bij brief d.d. 20 maart 2007 heeft “XX” (hierna: de deurwaarder) haar tot betaling van drie maanden achterstand gesommeerd, met mededeling dat bij tijdige betaling geen vordering tot ontruiming zou volgen. Op 22 maart 2007 betaalde NN ten kantore van Stichting Woonmaatschappij [A] € 420,08. Vervolgens sommeerde de deurwaarder bij brief d.d. 28 maart 2007 onder gelijke mededeling tot betaling van:
twee maanden huur € 840,60
rente € 1,66
buitengerechtelijke kosten, incl btw. € 357,00
€ 1.199,26
2.5. Op 30 maart 2007 is NN bevallen van een tweeling. De zwangerschap verliep niet zonder problemen: NN is in het ziekenhuis opgenomen geweest van 10 februari tot en met 13 februari 2007 en voor de bevalling van 28 maart tot met 9 april 2007; één van de tweeling woog bij de geboorte slechts 1925 gram.
Blijkens overgelegde verklaring van de gynaecoloog, mevrouw BB, was NN bij de eerste opname zeer overstuur en gedurende de gehele zwangerschap had zij veel last van extreme vergeetachtigheid.
2.6. Op 13 april 2007 heeft Stichting Woonmaatschappij [A] NN gedagvaard voor de rechtbank te ’s Hertogenbosch, sector Kanton, locatie Boxmeer tegen de zitting van dinsdag 1 mei 2007, met vordering tot betaling van achterstallige huur, ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming. De vordering wegens achterstallige huur luidde:
achterstallig t/m maart € 1.260,24
buitenrechtelijke kosten, incl. btw € 357,00
subtotaal € 1.617,24
betaling op 22 maart 2007-07-06 € 420,08
vordering € 1.197,16
Deze dagvaarding is NN in persoon betekend. Daaraan zat een notitie waarin op betaling van de achterstand werd aangedrongen, zonder de uitdrukkelijke toezegging dat bij betaling vóór de zitting de vordering tot ontruiming zou worden ingetrokken.
2.7. Op 26 april 2007 heeft NN aan de deurwaarder de openstaande huurpenningen, alsook de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.197,16 betaald.
2.8. Op 1 mei 2007 rond 08:00 uur heeft mevrouw XXa, medewerkster van de deurwaarder, aan NN medegedeeld dat NN nog de kosten van de dagvaarding ter grootte van € 195,38 moest voldoen en wel vóór 09.00 uur diezelfde dag. NN heeft dat bedrag die ochtend rond 08:20 uur overgemaakt en vervolgens bij e-mail terstond om 08.22 uur een kopie van de door de Rabobank goedgekeurde transactie aan mevrouw XXa verstuurd.
2.9. Bij verstekvonnis d.d. 1 mei 2007 heeft de kantonrechter te Boxmeer (zaak/rolnummer 502036 / CV EXPL 07-375) de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden en NN veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. Stichting Woonmaatschappij [A] had de vordering van € 1.197,16 ingetrokken, omdat die was betaald.
De kantonrechter heeft dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. NN is tegen dat vonnis in verzet gekomen.
2.10. Stichting Woonmaatschappij [A] wenst thans tot executie van het vonnis van de kantonrechter d.d. 1 mei 2007 over te gaan.
3. Het geschil
3.1. NN vordert, zakelijk weergegeven: schorsing van de executie, een verbod op verdere executiemaatregelen en betaling van dwangsommen bij handelen in strijd met die schorsing en dat verbod.
NN legt aan haar vordering ten grondslag:
3.1.1. De kantonrechter te Boxmeer heeft geen kennis gehad van de noodsituatie (overmacht), te weten de zwangerschapsdementie, waarin NN was komen te verkeren en haar ziekenhuisopnames in februari en maart 2007, als gevolg waarvan haar tekortkoming haar niet, althans niet ten volle kan worden toegerekend. Indien hij daarvan wel op de hoogte was geweest, had hij de ontruiming mogelijk niet uitgesproken, mede ook omdat NN voor de zitting (1 mei 2007 te 11:00 uur) alle gevorderde huurpenningen en zelfs nog de kosten van dagvaarding had voldaan.
3.1.2. Dat NN niet is verschenen, is omdat mevrouw XXa, werkzaam ten kantore van de deurwaarder, had toegezegd dat, indien NN de huurpenningen zou voldoen, de dagvaarding niet zou worden aangebracht.
3.1.3. Voorts heeft mevrouw XXa op 1 mei 2007 rond 08:00 uur op eigen initiatief, telefonisch contact gezocht met NN en haar medegedeeld dat zij de door Stichting Woonmaatschappij [A] gemaakte dagvaardingskosten nog moest overmaken. NN heeft dat direct gedaan. Op basis daarvan mocht NN er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de dagvaarding niet zou worden aangebracht door Stichting Woonmaatschappij [A]. Dat later is gebleken dat mevrouw XXa over het hoofd had gezien dat Stichting Woonmaatschappij [A] de dagvaarding toch niet wilde intrekken, ook al was er voor de zittingsdatum betaald, doet niets af aan het gerechtvaardigd vertrouwen dat bij NN is gewekt.
3.1.4. Tenslotte heeft de kantonrechter geen rekening kunnen houden met de omstandigheid dat NN inmiddels is gehuwd, met gunstig effect op haar zakelijk functioneren en kredietwaardigheid.
3.2. Op het verweer van de Stichting Woonmaatschappij [A] wordt, waar nodig, bij de beoordeling ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Gezien de maar liefst zes eerdere huurachterstanden, die tot even zovele ontruimingsvonnissen hebben geleid (ook al zijn die nimmer ten uitvoer gelegd), moet vooropgesteld worden dat NN het in haar betalingsgedrag wel erg bont heeft gemaakt en ieder krediet bij verhuurder en bij rechters die over de gevolgen van nieuwe huurachterstanden heeft te oordelen, verregaand heeft verspeeld.
Dat neemt niet weg dat zich ook bij deze stand van zaken feiten en omstandigheden kunnen voordoen die maken dat de tenuitvoerlegging van het voorliggende, bij voorraad uitvoerbaar verklaarde vonnis behoort te worden opgeschort.
4.2. Hierbij speelt in de eerste plaats een rol dat het gaat om een verstekvonnis. Het daarin neergelegde oordeel berust niet op gevoerd debat en op een op grond daarvan afgewogen oordeel.
De in de rechtspraak (HR 22 april 1983, NJ 1984/145, Ritzen/Hoekstra) ontwikkelde zeer strikte norm had betrekking op een geval waarin het ging om de executie van een op tegenspraak gewezen vonnis. Die norm komt neer op slechts: ofwel een juridische misslag ofwel een noodsituatie als novum, en kan onder omstandigheden in verstekzaken niet altijd onverkort worden gehandhaafd. Aangehaald arrest laat ook ruimte voor andere gevallen, waar de Hoge Raad overweegt:
Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de ontruiming op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
Meer in het bijzonder kan grond voor verdere nuancering bestaan als de niet-verschijning van gedaagde en het niet gevoerd hebben van een mogelijk gegrond verweer niet, of niet ten volle, aan de veroordeelde kan worden toegerekend en zulks eens temeer als de tot tenuitvoerlegging gerechtigde de veroordeelde heeft bewogen, bewust of onbewust, om niet te verschijnen.
4.3. De door NN aangevoerde zwangerschapsdementie en ziekenhuisopnames vinden steun in een medische verklaring. Haar daarop gebaseerde verweer dat haar nieuwe tekortkomingen haar niet kunnen worden toegerekend of verweten, is dan niet bij voorbaat ongegrond. Het vergt een onderzoek door de kantonrechter die daarover heeft te oordelen.
4.4. Die mogelijke gegrondheid van het verweer noopt tot een onderzoek naar de vraag of de door NN aangevoerde reden waarom zij niet in de kantonzaak is verschenen om dat verweer te voeren, voor haar rekening en risico dient te blijven. De rechter beantwoordt die vraag ontkennend.
4.4.1. De gang van zaken was als volgt:
a. Eerst ontving NN twee sommaties van de deurwaarder met uitdrukkelijke mededeling dat als de achterstand betaald was, de zaak van de baan was.
b. Daarna ontving zij een dagvaarding, met wederom betalingsinstructies echter zonder mededeling dat betaling tot intrekking van de zaak zou leiden. Dat hoefde ook niet: het staat een verhuurder vrij om na dagvaarding en betaling na uitbrengen van de dagvaarding het oordeel of nog altijd ontruiming moet volgen, aan de rechter voor te leggen en over te laten. Maar het is dan wel gepast zeker voor een openbaar ambtenaar als deurwaarders zijn, om na ontvangst van de betaling de huurder er opmerkzaam op te maken dat de vordering tot ontruiming wordt gehandhaafd en dat de huurder maar moet zien of hij verweer moet voeren.
c. Meer bedenkelijk is dat zijdens het deurwaarderskantoor nog op de ochtend van de zitting contact met NN is gezocht om haar te bewegen om ook de € 195,38 kosten van de dagvaarding te voldoen, wat zij op uiterst slagvaardige wijze deed door per E-mail een “print-screen” van de betaling naar de deurwaarder op te sturen. Niet valt aan te nemen dat de medewerkster er daarbij voor heeft gewaarschuwd (bij voorbeeld in antwoord op de E-mail waarin NN de “print-screen” had toegezonden) dat ondanks de inspanningen van NN om ook nog die betaling te effectueren, de ontruimingsvordering gewoon zou worden gehandhaafd en, als zij niet verscheen, bij verstek zou worden toegewezen
Deze gedragingen van de medewerkers van de deurwaarder heeft NN overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht toekennen, opgevat (en ook kunnen en mogen opvatten) als een verklaring van de strekking dat, als zij die laatste verlangde € 195,38 onverwijld zou betalen, de zaak zou worden ingetrokken.
4.4.2. Deze omstandigheden brengen de rechter tot het oordeel dat NN vanwege Stichting Woonmaatschappij [A], hoezeer wellicht ook onbedoeld, “op het verkeerde been is gezet” en dat zulks heeft bijgedragen aan de beslissing van NN om op 1 mei 2007 niet ter zitting van de kantonrechter te verschijnen om verweer te voeren. Dan is op mede aan Stichting Woonmaatschappij [A] toerekenbare wijze het beginsel van hoor en wederhoor in gevaar gebracht.
4.4.3. Bij het voorgaande kan hier in het midden blijven of daadwerkelijk uitdrukkelijk, zoals NN stelde, een toezegging tot intrekking na betaling werd gedaan. Reeds de hiervoor beschreven gedraging en het daardoor opgewekte vertrouwen zijn in dit kort geding voldoende.
4.4.4. De slotsom is dat het niet-verschenen zijn van NN om het overmachtsverweer te voeren, in relevante mate aan Stichting Woonmaatschappij [A] moet worden toegerekend, waarbij Stichting Woonmaatschappij [A] het beginsel van hoor en wederhoor en het recht van NN op een “fair trial” in gevaar heeft gebracht.
Die omstandigheden leiden (andermaal in de woorden van ’s Hogen Raads arrest) tot het oordeel dat de Stichting Woonmaatschappij [A], mede gelet op de belangen aan de zijde van NN die door de ontruiming zullen worden geschaad, een onvoldoende in redelijkheid te respecteren belang heeft om gebruik te maken van het door misplaatst opwekken van vertrouwen verkregen verstekvonnis en van de daarin gegeven bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het ingesteld verzet tot tenuitvoerlegging over te gaan.
4.5. Daarbij krijgt de kantonrechter dan tevens de gelegenheid om rekening te houden met de juridische, zakelijke en financiële effecten van haar huwelijk met een echtgenoot die als freelancer een goed inkomen heeft. Nu is dat een novum, dat op zich niet tot een noodtoestand lijdt; maar als NN niet de indruk had gekregen dat zij geen verweer hoefde te voeren en wel verweer had gevoerd, dan had die omstandigheid inmiddels door de kantonrechter kunnen worden meegewogen.
4.6. Op grond van het voorgaande kan de vordering van NN in beginsel worden toegewezen, met dien verstande dat de toegewezen schorsing reeds een verbod tot verdere executiemaatregelen omvat.
Wel wil de rechter aan deze uitspraak de voorwaarde verbinden dat de schorsing vervalt in geval NN weer een achterstand laat ontstaan. Zij doet er daarbij wijs aan om betaling middels periodieke overboekingen te verzekeren, en wel enkele dagen vóór de vervaldatum der huren om moeilijkheden over de ontvangst te voorkomen. Dat is, nu zij “Internet-bankiert”, tamelijk eenvoudig te bewerkstelligen.
Uit de gedingstukken is niet duidelijk of alle reeds vervallen huurbetalingen tot en met de datum van dit vonnis inmiddels zijn voldaan. In de rede lijkt te liggen dat dat wel gebeurd is, omdat Stichting Woonmaatschappij [A] over het uitblijven daarvan niet heeft geklaagd. Voor alle zekerheid zal een eventuele achterstand daarom in de voorwaarde worden meegenomen. Ook is niet geheel duidelijk op welke dag van de maand de huurpenningen vervallen. Daarom zal in het dictum gesproken worden van de “vervaldatum”zonder deze nader aan te geven.
4.7. De gevorderde dwangsom wordt, gerelateerd aan de kosten om daden van tenuitvoerlegging in strijd met dit vonnis in kort geding weer ongedaan te maken, gematigd als na te melden.
4.8. In de omstandigheden dat de vordering slechts gekwalificeerd, te weten: voorwaardelijk kan worden toegewezen en NN in zoverre deels in het ongelijk wordt gesteld, vindt de rechter grond om de proceskosten te compenseren.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van de kantonrechter te Boxmeer (zaak/rolnummer 502036 / CV EXPL 07-375) op 1 mei 2007 tussen Stichting Woonmaatschappij [A] als eiseres en NN als gedaagde gewezen, totdat op het daartegen door NN ingestelde verzet door de kantonrechter zal zijn beslist of die verzetprocedure op andere wijze zal zijn geëindigd, zulks echter onder de ontbindende voorwaarde dat dit vonnis en de daarin vervatte schorsing vervallen indien:
a. NN niet uiterlijk op 20 juli 2007 alle alsdan reeds vervallen huurpenningen daadwerkelijk zal hebben betaald;
b. zij alle daarna vervallende huren niet uiterlijk stipt op de vervaldata volledig zal hebben betaald;
5.2. veroordeelt Stichting Woonmaatschappij [A] om voor iedere daad van tenuitvoerlegging in strijd met de hiervoor in 5.1 uitgesproken schorsing aan NN een dwangsom te betalen van EUR 5.000,00;
5.3. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H.W. Rullmann, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2007.