ECLI:NL:RBSHE:2007:BB1679

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
93175 - HA ZA 03-638
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.M. Callemeijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij ongeval op vuilstortdepot door instructie van depothouder

In deze zaak gaat het om een ongeval dat plaatsvond op 30 augustus 2000 op een vuilstortdepot geëxploiteerd door Bowie Recycling B.V. Een chauffeur van Van de Vrande, die puin moest storten, reed met zijn vrachtwagen naar de rand van een puinberg. Tijdens het kiepen van het puin viel de vrachtwagen naar beneden, wat leidde tot aanzienlijke schade. Van de Vrande stelt dat de depothouder van Bowie hem had geïnstrueerd om het puin vanaf de rand te storten, terwijl Bowie betwist dat deze instructie is gegeven en stelt dat het ongeval het gevolg was van het te ver achteruit rijden door de chauffeur.

De rechtbank heeft in eerdere vonnissen bewijs opgedragen aan Van de Vrande om aan te tonen dat de instructie daadwerkelijk was gegeven. Dit bewijs werd geleverd, en de rechtbank oordeelde dat Bowie aansprakelijk was voor de schade, omdat de instructie een gevaarlijke situatie creëerde. De deskundige in de zaak concludeerde dat de chauffeur van Van de Vrande niet veilig had gehandeld door zo dicht bij de rand te rijden, maar de rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor de instructie bij Bowie lag.

De rechtbank oordeelde dat Bowie aansprakelijk was voor 95% van de schade, rekening houdend met de eigen schuld van Van de Vrande, die 5% van de schade zelf moest dragen. De totale schadevergoeding die Bowie aan Van de Vrande moest betalen, werd vastgesteld op EUR 40.642,42, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten aan de zijde van Van de Vrande werden begroot op EUR 7.141,20. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. W.M. Callemeijn op 15 augustus 2007.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 93175 / HA ZA 03-638
Vonnis van 15 augustus 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLOPERSBEDRIJF VAN DE VRANDE B.V.,
gevestigd te Helmond,
eiseres,
procureur mr. K.C.A. van der Meijden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOWIE RECYCLING B.V.,
gevestigd te Wanrooij,
gedaagde,
procureur mr. P.C.M. van der Ven.
Partijen zullen hierna Van de Vrande en Bowie genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 februari 2006
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van Bowie
- de conclusie na deskundigenbericht van Van de Vrande.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De onderhavige zaak betreft een ongeval dat op 30 augustus 2000 heeft plaatsgevonden op het door Bowie in Helmond geëxploiteerde vuilstortdepot. Op die dag is een chauffeur van Van de Vrande met zijn vrachtwagen de puinberg opgereden, waarna hij zijn vrachtwagen naar achteren heeft gereden richting de rand van de puinberg, met de bedoeling om daar puin te storten. De vrachtwagen is echter naar beneden gevallen en daarbij zodanig beschadigd dat deze total loss is verklaard. Van de Vrande stelt dat haar chauffeur gevolg heeft gegeven aan een instructie van de depothouder/beheerder van Bowie om het puin niet bovenop de afvalberg te storten, maar het puin vanaf de rand van de afvalberg naar beneden te storten. Volgens Van de Vrande vond het ongeval vervolgens plaats omdat de rand van de afvalberg instabiel was als gevolg van afgravingen onderaan de afvalberg. Bowie betwist dat haar depothouder de door Van de Vrande gestelde opdracht heeft gegeven. Subsidiair betwist zij het causaal verband tussen de opdracht en het ongeval. Volgens Bowie is het ongeval niet het gevolg van haar instructie, maar van het te ver achteruit rijden door de chauffeur van Van de Vrande.
2.2. Bij tussenvonnis van 5 maart 2004 heeft de rechtbank Van de Vrande bewijs opgedragen van de door haar gestelde instructie door de depothouder van Bowie. In dat vonnis heeft de rechtbank verder overwogen dat, indien Van de Vrande in die bewijslevering zou slagen, Bowie zou moeten bewijzen dat niet de opdracht om vanaf de rand te storten, maar het (zelfs in verband met die wijze van storten) te ver doorrijden door de chauffeur de oorzaak van het ongeval was. Bij tussenvonnis van 28 september 2005 heeft de rechtbank beslist dat Van de Vrande in die bewijslevering geslaagd is en heeft zij Bowie in de gelegenheid gesteld bij akte kenbaar te maken of, en zo ja, op welke wijze zij het bewijs omtrent het te ver doorrijden wilde leveren. Nadat Bowie had aangegeven het aan haar opgedragen bewijs te willen leveren door middel van deskundigenonderzoek, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 15 februari 2006 een deskundigenbericht bevolen en daartoe de heer B. Koman van het door Bowie voorgestelde Bureau H.A. van Ameyde B.V. tot deskundige benoemd.
2.3. De deskundige heeft zijn rapport op 8 december 2006 ter griffie gedeponeerd. De deskundige is - samengevat - van mening:
- dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam vrachtwagenchauffeur op een stortplaats zoals die van Bowie tijdens het manoeuvreren en kiepen zelf volledig verantwoordelijk is voor het beoordelen van de directe omgeving, zichzelf en het gebruikte voertuig; dat betekent dat de vrachtwagenchauffeur zich altijd op de hoogte moet stellen van de directe omgeving en de ondergrond waarop het voertuig rijdt, en daarna aan de hand van de omstandigheden en de geïnventariseerde risico’s moet beslissen of veilig manoeuvreren en/of kiepen mogelijk is;
- dat dit ook geldt indien de vrachtwagenchauffeur van de beheerder van de stortplaats opdracht krijgt om te kiepen vanaf de rand;
- dat er situaties denkbaar zijn waarbij de rand van de afvalberg zo stabiel is dat doorrijden tot aan de rand mogelijk is, maar dat een redelijk handelend en redelijk bekwaam chauffeur een dergelijk risico niet zal nemen;
- dat de chauffeur van Van de Vrande tegenover de deskundige heeft verklaard dat hij bij het ongeval achteruit is gereden tot een afstand van circa anderhalve meter van de rand zonder daarbij acht te slaan op de ondergrond, maar dat hij sinds het ongeval een afstand van circa twee tot drie meter hanteert;
- dat het doorrijden tot op anderhalve meter van de rand ten tijde van het bezoek van de deskundige aan het depot (toen ook sprake was van afgravingen onderaan de afvalberg) onverantwoord was en dat de chauffeur van Van de Vrande niet juist heeft gehandeld door niet op de ondergrond te letten en bij enige twijfel niet verder te rijden.
2.4. Bowie is van mening dat het deskundigenbericht het van haar verlangde bewijs oplevert. Van de Vrande heeft kritiek op de inhoud van het rapport en stelt zich bovendien op het standpunt dat uit het deskundigenrapport niet kan worden afgeleid dat haar chauffeur in het licht van de instructie van de depothouder te ver is doorgereden.
2.5. De deskundige is uitgegaan van de door de chauffeur van Van de Vrande zelf genoemde afstand van anderhalve meter tot de rand van de afvalberg. Nu geen van partijen daartegen bezwaar heeft gemaakt (en Bowie in ieder geval geen bewijs heeft geleverd waaruit volgt dat de chauffeur een kortere afstand heeft gehanteerd), zal ook de rechtbank er vanuit gaan dat de chauffeur van Van de Vrande tot op een afstand van anderhalve meter van de rand van de afvalberg heeft gereden.
2.6. Op zich blijkt al uit het enkele feit van het ongeval dat die afstand van anderhalve meter in de gegeven omstandigheden onveilig was. De bewijsopdracht aan Bowie diende ertoe om vast te stellen of het aanhouden van die afstand inherent was aan de stortinstructie (in welk geval er causaal verband bestaat tussen die instructie en het ongeval), dan wel die stortinstructie ook vanaf een grotere en dus veiligere afstand had kunnen worden uitgevoerd en de chauffeur van Van de Vrande onnodig ver is doorgereden (in welk geval dat causaal verband ontbreekt).
2.7. De deskundige heeft verwezen naar de eigen verklaring van de chauffeur van Van de Vrande, dat hij sinds het ongeval een afstand van twee à drie meter hanteert. Dat zegt echter weinig, omdat de chauffeur gelet op zijn ervaring bij het ongeval extra voorzichtig zal zijn geworden. De deskundige heeft niet aangegeven of hij die afstand wel verantwoord acht. Evenmin is de deskundige ingegaan op de maximale afstand tot de rand die een chauffeur moet aanhouden om het puin nog over de rand (en niet op de afvalberg zelf) te kunnen storten. De eerder in deze procedure afgelegde getuigenverklaringen wijzen er juist op dat bij kiepen op een afstand van twee à drie meter van de rand het puin niet over die rand naar beneden valt maar op de afvalberg zelf. De getuige Weert heeft immers verklaard dat bij een afstand van anderhalve meter driekwart van de vracht voor de rand kwam te liggen en daarom met de loader van de afvalberg afgeduwd moest worden. Dat wordt min of meer bevestigd door de getuige van Veghel, die bij het kiepen een afstand van een halve meter hanteerde, en de getuige Brouwer, die een afstand van één tot anderhalve meter hanteerde.
2.8. Het standpunt van de deskundige komt er daarom in feite op neer, dat de chauffeur van Van de Vrande in de gegeven omstandigheden de door de depothouder van Bowie gegeven stortinstructie nooit had mogen uitvoeren, maar het puin gewoon op de afvalberg zelf had moeten storten. Kennelijk hecht de deskundige zoveel waarde aan de eigen verantwoordelijkheid van de chauffeur, dat hij meent dat het ongeval geheel aan de chauffeur moet worden toegerekend. Dat standpunt deelt de rechtbank niet. Na het door Van de Vrande geleverde bewijs staat tussen partijen vast dat de depothouder van Bowie met zijn stortinstructie een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd, omdat het voor het storten vanaf de rand nodig is om de vrachtwagen gevaarlijk dicht bij de rand van de afvalberg te rijden. Uit het deskundigenbericht blijkt niet dat de chauffeur van Van de Vrande het puin ook vanaf de rand naar beneden had kunnen storten indien hij een grotere afstand tot de rand zou hebben aangehouden. Dat betekent dat het door Bowie gecreëerde gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, hetgeen Bowie aansprakelijk maakt voor de schadelijke gevolgen van het ongeval. Zij kan zich niet verschuilen achter het standpunt, dat de chauffeur van Van de Vrande maar had moeten weigeren om haar gevaarlijke instructie op te volgen. De eigen verantwoordelijkheid van de chauffeur heeft slechts tot gevolg dat Van de Vrande vanwege “eigen schuld” in de zin van art. 6:101 BW een gedeelte van de schade zelf moet dragen, zoals al in het tussenvonnis van 5 maart 2004 is overwogen.
2.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Bowie niet geslaagd is in het haar opgedragen bewijs. Zij is derhalve aansprakelijk voor de schade van Van de Vrande. Vanwege de “eigen schuld” van Van de Vrande vermindert de rechtbank de vergoedingsplicht van Bowie met 5%, daarbij rekening houdend met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen en met de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten. De rechtbank acht de door de depothouder van Bowie gemaakte fout veel ernstiger omdat die vanuit zijn machtige positie veilige stortinstructies had kunnen geven maar voorrang heeft gegeven aan zijn persoonlijke belang van minder werk, terwijl de chauffeur van Van de Vrande het ongeval alleen had kunnen voorkomen indien hij opzettelijk de stortinstructie zou hebben genegeerd, met wellicht schadelijke gevolgen voor de chauffeur en/of diens werkgever.
2.10. Bowie heeft niet betwist dat de schade van Van de Vrande EUR 42.781,49 bedraagt. Daarvan dient Bowie 95% derhalve EUR 40.642,42 te vergoeden.
2.11. De (niet betwiste) rente kan worden toegewezen zoals gevorderd.
2.12. Van de Vrande vordert een vergoeding van 10% voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu niet (voldoende onderbouwd) gesteld is dat ten behoeve van Van de Vrande werkzaamheden zijn verricht die een hogere vergoeding rechtvaardigen dan is aanbevolen in het rapport Voor-werk II, zal de gevorderde vergoeding slechts worden toegewezen tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde EUR 1.788,00.
2.13. Bowie zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige die al door Bowie zelf zijn voorgeschoten. De kosten aan de zijde van Van de Vrande worden begroot op:
- dagvaarding EUR 68,20
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 815,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 6.258,00 (7,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 7.141,20
2.14. De rechters, ten overstaan van wie de getuigenverhoren zijn gehouden, hebben dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Bowie om aan Van de Vrande te betalen een bedrag van EUR 40.642,42 (veertig duizendzeshonderdtweeënveertig euro en tweeënveertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf 30 augustus 2000 tot de dag van betaling, en vermeerderd met buitengerechtelijke kosten van EUR 1.788,00,
3.2. veroordeelt Bowie in de proceskosten, aan de zijde van Van de Vrande tot op heden begroot op EUR 7.141,20,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2007.