ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1376

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3860
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.H.B.M. Potters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake indicatiestelling voor huishoudelijke hulp onder de WMO

In deze zaak heeft verzoekster, een 84-jarige vrouw, op 24 augustus 2007 een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO). De klantmanager van de gemeente Sint-Oedenrode heeft na een gesprek met verzoekster op 25 oktober 2007 besloten dat zij recht heeft op 2 uur huishoudelijke hulp per week, wat verzoekster als onvoldoende beschouwt. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 10 december 2007 geoordeeld dat het besluit van de gemeente niet voldoet aan de zorgvuldigheidseisen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de indicatiestelling niet recent was en dat er geen medische informatie was opgevraagd. Hierdoor was het besluit niet goed gemotiveerd en voldeed het niet aan de eisen van de WMO. De voorzieningenrechter heeft besloten dat de werking van het besluit wordt opgeschort en dat verzoekster recht heeft op 3,9 uur huishoudelijke hulp per week, tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens is de gemeente Sint-Oedenrode veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 39,00 aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/3860
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 december 2007
inzake
[verzoekster,
te [woonplaats],
verzoekster,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Oedenrode,
verweerder,
gemachtigde mr. M.H.J. van Els.
Procesverloop
Verzoekster heeft op 24 augustus 2007 een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Bij besluit van 25 oktober 2007 heeft verweerder verzoekster met ingang van 21 september 2007 in aanmerking gebracht voor een voorziening ingevolge de WMO, bestaande uit huishoudelijke verzorging gedurende 2 uur per week.
Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 13 november 2007 heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 6 december 2007, waar verzoekster is verschenen in persoon, vergezeld van haar zoon [zoon]. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien het in de bodemprocedure bestreden besluit naar voorlopig oordeel onrechtmatig is te achten en om die reden zal worden vernietigd, terwijl tevens voldoende spoedeisend belang aanwezig is.
3. Bij twijfel omtrent de rechtmatigheid van het in geding zijnde besluit zal dienen te worden bezien of na afweging van de betrokken belangen grond bestaat voor het treffen van een voorziening. Daarbij dient het belang van de indiener van het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewogen tegen het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4. Aangezien tegen verweerders besluit van 25 oktober 2007 tijdig bezwaar is gemaakt, deze rechtbank in een eventuele bodemprocedure bevoegd zal zijn en ook overigens geen beletselen bestaan, kan verzoekster in haar verzoek worden ontvangen.
5. De voorzieningenrechter acht de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
Verzoekster is 84 jaar en was vanwege haar beperkingen door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tot 21 september 2007 geïndiceerd voor huishoudelijke hulp klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week), bestaande uit zwaar huishoudelijk werk (1,5 uur per week) en licht huishoudelijk werk (1 uur per week). Op 24 augustus 2007 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om voortzetting van deze voorziening, bestaande uit hulp bij het huishouden, en wel voor zwaar en licht huishoudelijk werk en verschoning van het beddengoed. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft tussen de klantmanager WMO van verweerders gemeente en verzoekster een gesprek plaatsgevonden. Op grond van dit gesprek heeft de klantmanager volgens zijn rapport van 25 oktober 2007 geconcludeerd dat verzoekster hulp nodig heeft voor de zware huishoudelijke werkzaamheden gedurende 90 minuten per week en voor wat betreft de lichte huishoudelijke werkzaamheden alleen voor het afstoffen gedurende 30 minuten per week. De klantmanager heeft daarbij in aanmerking genomen dat aan verzoekster voorheen 60 minuten was toegekend voor lichte huishoudelijke werkzaamheden, maar omdat verzoekster zelf een aantal van die lichte werkzaamheden verricht en het alleen om afstoffen gaat kan volgens de kantmanager thans – anders dan voorheen - slechts 30 minuten toegekend. Daarbij is doorslaggevend dat verzoekster heeft aangegeven dat zij zelf de afwas doet.
6. Bij het primaire besluit van 25 oktober 2007 heeft verweerder verzoekster in aanmerking gebracht voor een voorziening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die haar in staat stelt een huishouden te voeren, te weten hulp bij het huishouden gedurende in totaal 2 uur per week voor zware schoonmaakwerkzaamheden en afstoffen.
7. Verzoekster heeft, kort samengevat, aangevoerd dat 2 uur huishoudelijke hulp per week, gelet op haar medische situatie, volstrekt onvoldoende is. Zij had voorheen 4 uur per week hulp bij het huishouden en heeft die ook echt nodig. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld, nu er geen medische informatie is opgevraagd bij de behandelend artsen.
8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
9. In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de WMO is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
10. In het tweede lid is vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
11. Ingevolge artikel 5, eerste lid, WMO stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. In het tweede lid onder b is bepaald dat de verordening tenminste de bepaling bevat op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd op de situatie van de aanvrager worden bepaald.
12. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de WMO vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
13. Hoewel het in bezwaar voorliggende primaire besluit van 25 oktober 2007 dit niet expliciet vermeld, blijkt uit het verweerschrift dat dit besluit gebaseerd is op het hiervoor reeds vermelde rapport van 25 oktober 2007 van de klantmanager van verweerders gemeente.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat er voorheen sprake was van een indicatie voor in totaal 2,5 uur huishoudelijke hulp per week. Het betrof daarbij 1,5 uur voor zwaar huishoudelijk werk, vermeerderd met 1 uur voor licht huishoudelijk werk. Verzoekster heeft echter aangegeven dat zij in de praktijk meer hulp ontving. Blijkens het verweerschrift wordt door verweerder erkend dat onder de oude uitvoeringspraktijk door de zorgaanbieder/thuiszorgorganisatie meer zorg kon worden geleverd dan geïndiceerd, indien dit naar inschatting van de zorgaanbieder, bijvoorbeeld wegens tussentijds toegenomen beperkingen, noodzakelijk was. Daarbij diende het maximaal aantal te leveren aantal uren binnen de bandbreedte van de geldende klasse te blijven, hetgeen voor verzoekster betekende dat er sprake was van een maximaal aantal uren van 3,9 per week. Desondanks heeft verweerder thans het aantal geïndiceerde uren met een half uur verlaagd naar 2 uur per week, dit uitsluitend in verband met de omstandigheid dat verzoekster heeft aangegeven dat zij zelf in staat is om af te wassen.
15. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het primaire besluit niet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid te stellen eisen. Nu de laatste indicatiestelling meer dan twee jaar geleden is geweest en de zorgaanbieder in de praktijk kennelijk aanleiding heeft gezien om structureel binnen de bandbreedte van de geldende klasse meer uren huishoudelijke hulp per week te bieden, had het op de weg van verweerder gelegen om zich aan de hand van recente informatie op de hoogte te stellen van de medische toestand van verzoekster. Eerst op basis daarvan kan een zorgvuldige inschatting worden gemaakt van het aantal uren huishoudelijke hulp per week dat noodzakelijk is ter compensatie van de in artikel 4 van de WMO bedoelde beperkingen van verzoekster. Dit klemt temeer nu er – mede gelet op de hoge leeftijd van verzoekster- geen aanleiding is om aan te nemen dat haar medische toestand wezenlijk is verbeterd.
16. De voorzieningenrechter is gelet op het vorenoverwogene van oordeel dat het primaire besluit zich niet verdraagt met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
17. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat in het primaire besluit een motivering, zoals deze op grond van artikel 26 van de WMO is vereist, ontbreekt.
18. Het vorenstaande brengt met zich dat het primaire besluit naar verwachting in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
19. Het is niet aan de voorzieningenrechter om de vraag of het besluit op bezwaar inhoudelijk tot een voor verzoekster gunstig resultaat zal leiden, te beantwoorden. De belangen van verzoekster afwegende tegen die van verweerder zal de voorzieningenrechter bepalen dat verzoekster hangende de bezwaarschriftprocedure in aanmerking wordt gebracht voor een voorziening ingevolge de WMO bestaande uit hulp bij het huishouden in natura gedurende 3,9 uur per week, zulks tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Voor de omvang van het aantal uren sluit de voorzieningenrechter daarmee aan bij de bandbreedte van de oude indicatie, waarbij doorslaggevend wordt geacht dat verzoekster onweersproken heeft gesteld dat dit de omvang was van de huishoudelijke hulp, zoals die door de zorgaanbieder in de praktijk noodzakelijk werd geacht.
20. Nu niet gebleken is van proceskosten zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
21. Wel zal de voorzieningenrechter bepalen dat door de gemeente Sint-Oedenrode aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 dient te worden vergoed.
22. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- bepaalt dat de werking van het besluit van 25 oktober 2007 wordt opgeschort, zulks tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat verzoekster in aanmerking wordt gebracht voor een voorziening ingevolge de WMO, bestaande uit huishoudelijke hulp in natura gedurende 3,9 uur per week, eveneens tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- gelast de gemeente Sint-Oedenrode aan verzoekster te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 december 2007.