RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2007.
[verzoekster],
te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde [gemachtigde],
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schijndel,
verweerder,
gemachtigde K.G.M. van Delft.
Procesverloop
Verzoekster heeft op 18 september 2007 een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO).
Bij besluit van 21 september 2007 heeft verweerder verzoekster in aanmerking gebracht voor een voorziening ingevolge de WMO, bestaande uit huishoudelijke verzorging gedurende 3 uur en 30 minuten per week over de periode van 29 oktober 2007 tot en met 25 oktober 2009.
Tegen dit besluit heeft verzoekster een bezwaarschrift ingediend.
Bij brief van 17 oktober 2007 heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 november 2007, waar verzoekster noch in persoon, noch bij gemachtigde is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan, indien het in de bodemprocedure bestreden besluit naar voorlopig oordeel onrechtmatig is te achten en om die reden zal worden vernietigd, terwijl tevens voldoende spoedeisend belang aanwezig is.
3. Bij twijfel omtrent de rechtmatigheid van het in geding zijnde besluit zal dienen te worden bezien of na afweging van de betrokken belangen grond bestaat voor het treffen van een voorziening. Daarbij dient het belang van de indiener van het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewogen tegen het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Voorzover deze toetsing meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4. Aangezien tegen verweerders besluit van 21 september 2007 tijdig bezwaar is gemaakt, deze rechtbank in een eventuele bodemprocedure bevoegd zal zijn en ook overigens geen beletselen bestaan, kan verzoekster in haar verzoek worden ontvangen.
5. Voorts is de voorzieningenrechter, anders dan verweerder, van oordeel dat er in casu voldoende spoedeisend belang aanwezig is bij een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking de hoge leeftijd van verzoekster, die 89 jaar is, alsmede de aard en ernst van de bij verzoekster bestaande medische beperkingen, zoals deze blijken uit de dossierstukken. Gelet hierop kan niet zonder meer worden staande gehouden dat de door verzoekster gewenste huishoudelijke hulp als uitstelbare zorg kan worden aangemerkt.
6. De voorzieningenrechter acht de navolgende feiten en omstandigheden van belang.
7. Verzoekster was vanwege haar beperkingen geïndiceerd door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor huishoudelijke hulp klasse 3 (4 tot 6,9 uur). Deze indicatie liep tot en met 27 oktober 2007. Op 17 september 2007 heeft verzoekster verzocht om voortzetting van deze indicatie. Naar aanleiding van dit verzoek heeft CIZ een verkorte adviesprocedure gevolgd. Dit onderzoek heeft bestaan uit dossierstudie en een telefoongesprek tussen de indicatiesteller en verzoekster. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport van het CIZ van 18 september 2007. Volgens dit advies van het CIZ bestaan de activiteiten waarvoor hulp geïndiceerd is uit
1.4 licht poetswerk in huis;kamers opruimen
1.5 huis schoonmaken, stofzuigen, wc/badkamer reinigen
1.6 kleding/linnengoed wassen (“de was doen”)
De geïndiceerde omvang bedraagt in totaal 03:30 uren per week, hetgeen valt in de klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week).
8. Bij het primaire besluit van 21 september 2007 heeft verweerder verzoekster in aanmerking gebracht voor een voorziening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die haar in staat stelt een huishouden te voeren, te weten hulp bij het huishouden gedurende 3 uur en 30 minuten per week voor de zware en enkele lichte huishoudelijke werkzaamheden en de verzorging van kleding/linnengoed. De gevraagde voorziening is verleend voor de periode van 29 oktober 2007 tot en met 25 oktober 2009.
9. Namens verzoekster is aangevoerd dat hulp bij het huishouden gedurende 3 uur en 30 minuten per week volstrekt onvoldoende is voor haar. Zij had recht op 7 uur per week en heeft die uren nu echt nodig. Verzoekster kan steeds minder zelf. Zij loopt voortaan met een stok in huis en is al een paar keer gevallen. Er moet voorkomen worden dat verzoekster huishoudelijke taken op zich neemt omdat ze daarbij dreigt te vallen.
10. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
11. In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de WMO is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
12. In het tweede lid is vastgelegd dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
13. Ingevolge artikel 5, eerste lid, WMO stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. In het tweede lid onder b is bepaald dat de verordening tenminste de bepaling bevat op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd op de situatie van de aanvrager worden bepaald.
14. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de WMO vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
15. Hoewel dit niet expliciet blijkt uit het primaire besluit van 21 september 2007, leidt de voorzieningenrechter uit de gedingstukken af dat dit besluit is gebaseerd op het advies van het CIZ van 18 september 2007. Dit is in het door verweerder ingezonden verweerschrift en ter zitting expliciet bevestigd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming dit advies niet zonder meer aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen en overweegt dienaangaande als volgt.
16. Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
17. Artikel 3:9 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
18. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (waaronder de uitspraak van 3 juli 2007, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer LJN: BA8673) kan van een deugdelijke advisering, die het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt daarop af te gaan, slechts sprake zijn indien uit dat advies ten minste blijkt op basis van welke gegevens dit tot stand is gebracht en welke procedure daarbij is gevolgd.
19. De voorzieningenrechter stelt vast dat het advies van het CIZ op zodanige wijze is geformuleerd dat onduidelijk is op welke wijze de indicatiesteller tot dit advies is gekomen. Zo vermeldt het advies dat het onderzoek heeft bestaan uit dossierstudie en uit een telefonisch onderzoek. Daaruit blijkt niet op grond van welke feiten en omstandigheden de indicatiesteller tot zijn conclusie is gekomen, en of de indicatiesteller de beschikking heeft gehad over recente (medische) gegevens. Gelet hierop heeft verweerder zich er niet van kunnen vergewissen dat het door de indicatiesteller verrichte onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en heeft verweerder evenmin kunnen nagaan of uit de onderzoeksbevindingen door de indicatiesteller de juiste conclusies zijn getrokken.
Voorts is niet duidelijk op welke gronden thans in het advies wordt geconcludeerd dat er thans nog slechts aanleiding is voor een indicatie voor huishoudelijk werk in klasse 2, te weten 2 tot 3,9 uur per week, terwijl er voorheen sprake was van een indicatie voor huishoudelijke hulp in klasse 3, te weten 4 tot 6,9 uur per week. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat niet is gebleken dat de bij verzoekster bestaande beperkingen zouden zijn verminderd.
20. Nu het advies aldus niet voldoet aan de daaraan uit een oogpunt van zorgvuldigheid te stellen eisen, kan ook het op basis van dit advies genomen besluit de toetsing in rechte niet doorstaan.
21. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat in het primaire besluit een motivering, zoals deze op grond van artikel 26 van de WMO is vereist, geheel ontbreekt.
22. Het vorenstaande brengt met zich dat het primaire besluit naar verwachting in bezwaar geen stand zal kunnen houden.
23. Het is niet aan de voorzieningenrechter om de vraag of het besluit op bezwaar inhoudelijk tot een voor verzoekster gunstig resultaat zal leiden, te beantwoorden. De belangen van verzoekster afwegende tegen die van verweerder zal de voorzieningenrechter bepalen dat verzoekster hangende de bezwaarschriftprocedure in aanmerking wordt gebracht voor een voorziening ingevolgde WMO bestaande uit hulp bij het huishouden in natura gedurende 6,9 uur per week, zulks tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist. Voor de omvang van het aantal uren sluit de voorzieningenrechter daarmee aan bij de voorheen voor verzoekster geldende indicatie.
24. Nu niet gebleken is van proceskosten zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
25. Wel zal de voorzieningenrechter bepalen dat door de gemeente Schijndel aan verzoekster het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00 dient te worden vergoed.
26. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- Bepaalt dat de werking van het besluit van 21 september 2007 wordt opgeschort, zulks tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, in dier voege dat verzoekster in aanmerking wordt gebracht voor een voorziening ingevolge de WMO, bestaande uit huishoudelijke hulp in natura gedurende 6,9 uur per week, eveneens tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist;
- gelast de gemeente Schijndel aan verzoekster te vergoeden het door haar gestorte griffierecht ten bedrage van € 39,00.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van J.H. van Wordragen-van Kampen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 november 2007.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.