ECLI:NL:RBSHE:2008:BC4347

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-428
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kapvergunning voor velling van bomen in verband met aanleg Randweg ’s-Hertogenbosch-Vught

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 14 februari 2008 uitspraak gedaan over de verlening van een kapvergunning voor het vellen van 51 bomen in het kader van de aanleg van de Randweg ’s-Hertogenbosch-Vught. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, had eerder besloten dat voor het vellen van 179 bomen geen kapvergunning nodig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende zekerheid bestond over de realisatie van de Randweg en dat de kap van de bomen niet voorbarig was, rekening houdend met het broedseizoen van vogels. De voorzieningenrechter heeft de getroffen voorlopige voorziening opgeheven, omdat de belangen van de aanleg van de weg zwaarder wogen dan de belangen van het behoud van de bomen.

De zaak kwam voort uit een bezwaar van de verzoeker, die stelde dat een aantal van de bomen ouder was dan 50 jaar en dus kapvergunningplichtig zou moeten zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat, zelfs als bij heroverweging zou blijken dat sommige bomen toch vergunningplichtig zijn, de afweging van verweerder niet anders zou zijn dan voor de reeds vergunde bomen. De voorzieningenrechter benadrukte dat de herplantplicht en de zorgvuldigheid van de kapvergunning in de heroverweging in bezwaar aan de orde kunnen komen.

De uitspraak concludeert dat de voorzieningenrechter geen aanleiding zag om de voorlopige voorziening te handhaven, en dat de kapvergunning voor de 51 bomen terecht was verleend. De uitspraak is definitief en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/428
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 februari 2008
inzake
[verzoeker]
te ’s-Hertogenbosch,
verzoeker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch,
verweerder,
[gemachtigde]
Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2008 heeft verweerder aan de gemeente ’s-Hertogenbosch, afdeling SB/Ingenieursbureau (hierna: vergunninghoudster), op grond van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: APV) kapvergunning verleend voor het vellen van 51 bomen (43 te kappen en 8 te verplanten) aan de Vughterweg, Isabellalaan en Drongelenskanaal te ‘s-Hertogenbosch. Bij besluit van 31 januari 2008 heeft verweerder bepaald dat voor het vellen van 179 bomen in voormeld gebied geen kapvergunning nodig is.
Tegen deze besluiten heeft verzoeker bij brief van 31 januari 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van eveneens 31 januari 2008 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht terzake een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij uitspraak van 1 februari 2008 heeft de voorzieningenrechter het besluit van 28 januari 2008 geschorst en verweerder opgedragen alle kapwerkzaamheden met onmiddellijke ingang te doen staken.
De vraag of de getroffen voorlopige voorziening dient te worden opgeheven is behandeld ter zitting van 7 februari 2008, waar verzoeker is verschenen in persoon. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ter beoordeling ligt thans voor de vraag of aanleiding bestaat de bij uitspraak van 1 februari 2008 getroffen voorlopige voorziening te handhaven totdat verweerder op het bezwaar van verzoeker beslist. Krachtens artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve een voorlopige voorziening opheffen. Daartoe moet worden beoordeeld of het nadeel dat verzoekers zullen ondervinden als gevolg van de uitvoering van de bestreden besluiten onevenredig is in verhouding tot de met deze besluiten te dienen belangen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Ontvankelijkheid
2. Tegen besluiten als de onderhavige kan slechts door een belanghebbende bezwaar worden gemaakt. Onder belanghebbende wordt ingevolge artikel 1:2 van de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Hierbij is van belang dat het belang van betrokkene zich op enigerlei wijze onderscheidt ten opzichte van belangen van andere personen.
3. Naar voorlopig oordeel kan verzoeker worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb bij het onderhavige besluit nu door verzoeker is gesteld dat hij vanuit zijn woning en tuin direct zicht heeft op een groot aantal van de te kappen bomen. Verweerder zal het door hem ingediende bezwaar naar verwachting ontvankelijk verklaren en derhalve is voldaan aan de in deze vereiste (processuele) connexiteit.
Feiten
4. De aanvraag om kapvergunning, welke dateert van 26 september 2007 en op 3 december 2007 is aangevuld, ziet op het kappen van bomen in het gebied Vughterweg, Isabellalaan en Drongelenskanaal te ’s-Hertogenbosch in verband met de aanleg van de Randweg
’s-Hertogenbosch -Vught. Op 16 december 2007 is de aanvraag om kapvergunning gepubliceerd, waarbij belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze kenbaar te maken. Van deze mogelijkheid is door verzoeker bij brief van 28 december 2007 gebruik gemaakt. Naar aanleiding hiervan heeft vergunninghoudster het kappen van de bomen tijdelijk gestaakt.
5. Op 1 februari 2008 is het kappen van de bomen hervat. Omdat vergunninghoudster niet bereid was het kappen van de bomen te staken in afwachting van de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 1 februari 2008 verweerders besluit van 28 januari 2008 geschorst en verweerder opgedragen alle kapwerkzaamheden met onmiddellijke ingang te doen staken.
Standpunten van partijen
6. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd dat alle te vellen bomen door een boomdeskundige beoordeeld zijn op de in de APV opgenomen criteria. Gebleken is dat voor 51 bomen kapvergunning vereist is omdat deze ouder zijn dan 50 jaar en dat voor 179 bomen geen kapvergunning benodigd is omdat deze niet ouder zijn dan 50 jaar. Van de 51 kapvergunningplichtige bomen worden er 8 verplaatst en van de 179 niet kapvergunning-plichtige bomen worden er 21 verplaatst. Volgens verweerder dient bij afweging van de betrokken belangen het (maatschappelijk) belang dat is gediend bij de aanleg van de Randweg zwaarder te wegen dan het belang dat is gediend bij het behoud van de bomen. In dit verband heeft verweerder er op gewezen dat de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bij uitspraak van 26 oktober 2007 (zaaknummer 200705543/2; LJN: BB6801, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) het verzoek tot schorsing van het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan heeft afgewezen, waardoor de weg vrij is om met de aanleg van de weg te beginnen. Verweerder heeft voorts aangegeven dat naast de terugplaatsing van genoemde 29 bomen is voorzien in een ruime natuurcompensatie in het gebied ten westen en ten oosten van de spoorlijn ’s-Hertogenbosch-Eindhoven. Voor de locatie hiervan heeft verweerder verwezen naar het rapport van Tauw met de titel “Ecologische Verbindingszone Bossche Broek-Gement” van 24 januari 2008.
7. Verzoeker heeft, zakelijk weergegeven, gesteld dat van de door verweerder als kapvergunningvrij aangemerkte bomen er ongeveer 20-25 bomen (wellicht meer) zijn die naar alle waarschijnlijkheid ouder zijn dan 50 jaar en derhalve kapvergunningplichtig zijn. Volgens verzoeker is door verweerder verzuimd een zorgvuldige inventarisatie te maken welke bomen wel en niet kapvergunningplichtig zijn. Verzoeker heeft hierbij verwezen naar het rapport van de Vereniging Spoorzicht met de titel “Randweg Bomen” van februari 2008, waaruit blijkt dat de omvang van de door haar gemeten bomen vele malen groter is dan in de aanvraag om kapvergunning is vermeld. Voorts heeft verzoeker gesteld dat de bomen die staan aan de Isabellalaan 5 en 6 vallen binnen het gebied waarvoor op grond van de APV kapvergunning benodigd is. Volgens verzoeker is de kapvergunning onzorgvuldig voorbereid omdat het aantal bomen in de aanvraag en de kapvergunning niet met elkaar corresponderen en is de verlening ervan voorbarig, nu door de AbRS nog geen uitspraak is gedaan in de beroepsprocedure over het goedkeuringsbesluit. Verzoeker heeft tot slot gesteld dat een te beperkte herplant van bomen plaatsvindt en dat de noodzaak voor een snelle kap niet is gemotiveerd.
Wettelijk kader
8. In artikel 102, eerste lid, onder a, van de APV is bepaald dat onder houtopstand wordt verstaan: hakhout, een houtwal of een of meer bomen.
9. In artikel 103, eerste lid, van de APV is bepaald dat het verboden is zonder vergunning van burgemeester en wethouders te vellen of te doen vellen:
a. houtopstand, in door de burgemeester en wethouders aangewezen gebieden;
b. houtopstand ouder dan 50 jaar.
10. In artikel 105, eerste lid, van de APV is bepaald dat tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door burgemeester en wethouders te geven aanwijzingen moet worden herplant.
Oordeel van de voorzieningenrechter
11. Vooropgesteld wordt dat het verlenen van een kapvergunning een discretionaire bevoegdheid is van verweerder. Gelet hierop dient de rechtbank het besluit tot het verlenen van een kapvergunning terughoudend te toetsen. Getoetst dient te worden of naar voorlopig oordeel verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid tot verlening van de kapvergunning heeft kunnen besluiten en voorts of verweerder op goede gronden heeft gesteld dat 179 bomen niet kapvergunningplichtig zijn.
12. Vastgesteld wordt dat het vellen van onderhavige bomen noodzakelijk is in verband met de aanleg van de Randweg ’s-Hertogenbosch-Vught. Het bestemmingsplan dat de aanleg van deze weg mogelijk maakt is, voor zover betrekking hebbende op het plangebied binnen het grondgebied van de gemeente ’s-Hertogenbosch, op 22 februari 2005 door de gemeenteraad van ’s-Hertogenbosch vastgesteld. Nu de voorzitter van de AbRS bij uitspraak van 26 oktober 2007 het verzoek tot schorsing van het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan heeft afgewezen, is dit bestemmingsplan in werking getreden. Verweerder heeft op 11 december 2007 besloten te starten met de aanleg van de Randweg. Op 22 januari 2008 heeft de gemeenteraad financiële middelen ter beschikking gesteld om door te gaan met de werkzaamheden ten behoeve van de Randweg. Onder deze omstandigheden is van een situatie dat onvoldoende zekerheid bestaat of de Randweg zal worden gerealiseerd, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Dat door de AbRS nog geen uitspraak is gedaan in de beroepsprocedure tegen het goedkeuringsbesluit maakt het vorenstaande niet anders. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting toegelicht dat vóór het najaar een aanvang zal worden gemaakt met de voorbereiding en het grondwerk ten behoeve van de aanleg van de weg. Tegen die achtergrond kan, rekening houdend met het broedseizoen van vogels, niet met vrucht worden staande gehouden dat de kap van de bomen voorbarig is.
13. Met betrekking tot hetgeen door verzoeker is gesteld over de herplantplicht wordt overwogen dat, ook in het geval dat verzoeker kan worden gevolgd in zijn standpunt dat onvoldoende compensatie plaatsvindt, dit in het kader van de heroverweging in bezwaar uitvoerig aan de orde kan komen. Hierbij kan tevens worden ingegaan op de verklaring van verweerders gemachtigde ter zitting dat het gebruikelijk is dat een één-op-één herplantplicht wordt opgelegd. Nu de omstandigheid dat wellicht onvoldoende compensatie plaatsvindt niet leidt tot het ontstaan van een onomkeerbare situatie, geeft dit thans geen aanleiding voor het handhaven van de getroffen voorlopige voorziening.
14. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder met juistheid heeft gesteld dat 179 bomen niet kapvergunningplichtig zijn omdat deze niet ouder zijn dan 50 jaar en niet vallen binnen een aangewezen gebied. Verweerder heeft gesteld dat door een bomendeskundige ter plaatse aan de hand van onder meer de omvang, soort en groeiplaats de leeftijden van de bomen zijn bepaald. Daar staat tegenover dat verzoeker onder verwijzing naar het rapport van de Vereniging Spoorzicht van februari 2008 heeft gesteld dat bij een indicatieve inventarisatie gericht op leeftijd gebleken is dat een aantal bomen waarschijnlijk ouder is dan 50 jaar. Voorts heeft verweerder, onder verwijzing naar de tekening behorende bij het aangewezen gebied 1 (de Binnenstad), gesteld dat de percelen Isabellalaan 5 en 6 niet tot dat aangewezen gebied behoren, en voor de kap van de bomen op die percelen niet op grond van artikel 103, eerste lid, aanhef en onder a, van de APV een vergunning is vereist. Verzoeker heeft daar tegen ingebracht dat in de lijst van aangewezen gebieden is aangegeven dat gebied 1 wordt omsloten door onder meer de Isabellalaan, zodat aangenomen mag worden dat de percelen aan de Isabellalaan tot dat gebied behoren en de kap van de bomen op die percelen dus vergunning-plichtig is. Dienaangaande wordt overwogen dat ter zitting is gebleken dat, ook al mocht bij de heroverweging in bezwaar blijken dat de kap van een aantal bomen toch vergunningplichtig is, verweerders afweging of tot het vellen van die bomen kan worden overgegaan niet anders zal zijn dan ten aanzien van de bomen voor het kappen waarvan reeds kapvergunning is verleend. Derhalve zal ook voor die bomen hoogstwaarschijnlijk kapvergunning worden verleend. Nu niet gebleken is dat er op de bij de besluiten behorende tekeningen bomen zijn aangeduid als te kappen, die buiten het tracé van de aan te leggen weg staan, bestaat gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van de verleende kapvergunning is overwogen geen aanleiding de getroffen voorlopige voorziening te handhaven. De stelling van verzoeker dat hij van ambtelijke zijde te horen heeft gekregen dat er meer bomen worden gekapt dan in de besluiten zijn genoemd, maakt dat niet anders, nu in deze procedure uitsluitend verweerders besluiten ter toetsing voorliggen. Voor zover de feitelijke uitvoering van de kap daarvan afwijkt, waarvoor overigens vooralsnog geen aanwijzingen zijn, gaat dit het onderhavige geschil te buiten.
Conclusie
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat aanleiding bestaat de bij de uitspraak van 1 februari 2008 getroffen voorlopige voorziening op te heffen.
16. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
17. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
heft op de bij uitspraak van 1 februari 2008 getroffen voorlopige voorziening.
Aldus gedaan door mr. L.C. Michon als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van A.J.H. van der Donk als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2008.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschriften verzonden: