ECLI:NL:RBSHE:2008:BC4804

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845260-07
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot afpersing en vrijspraak van medeplichtigheid aan handel in drugs

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 25 februari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot afpersing en medeplichtigheid aan handel in drugs. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de medeplichtigheid aan de handel in drugs, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de verkoop of levering van verdovende middelen. De rechtbank concludeerde dat, hoewel er aanwijzingen waren voor handel in verdovende middelen, het niet met zekerheid kon worden vastgesteld of deze handel betrekking had op middelen van lijst I of II van de Opiumwet.

De rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan de poging tot afpersing. De feiten wezen uit dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] een slachtoffer had bedreigd met geweld om een geldbedrag van € 3.000,- te verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de dreigende communicatie en dat hij actief betrokken was bij het creëren van een situatie waarin het slachtoffer onder druk werd gezet om te betalen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 102 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De uitspraak is gedaan na een grondige beoordeling van de bewijsvoering en de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging.

Uitspraak

verkort vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845260-07
Datum uitspraak: 25 februari 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ([land]),
wonende te [woonplaats] [adres]
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 juli 2007, 14 september 2007, 14 november 2007 en 11 februari 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 19 juni 2007.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 14 september 2007 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
Aan verdachte is, na voornoemde wijziging, tenlastegelegd dat:
1.
[medeverdachte 1] en/of een of meer (onbekend gebleven) mededader(s) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 23 april 2007 te Rotterdam en/of 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft/hebben verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I en/of lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij/tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 23 april 2007 te Rotterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door zijn, verdachtes, garage ter beschikking te stellen voor de opslag en/of overdracht van verdovende middelen;
(artikel 2 onder B en C Opiumwet juncto 48 en/of artikel 3 onder B en C juncto
48 Opiumwet)
(Gemini-01)
2.
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 23 april 2007 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 3000 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) gehandeld als volgt:
- [medeverdachte 1] heeft op 17 april 2007 (meermalen) telefonisch contact gehad met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] (al dan niet in de Arabische taal) de woorden toegevoegd: "Of je hebt het geld van [medeverdachte 4] beschikbaar en het brengen of we zullen grote problemen hebben" en/of "Als je mij ziet dan ga je dood" en/of "Jij gaat mij vanavond zien, in jouw huis, nummer 57a" en/of "Je gaat mij zien. Ga je het geld brengen?" en/of "Je moet naar buiten lopen richting het
café en daar zal je een busje zien staan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- [medeverdachte 4] heeft op of rond 19 april 2007 telefonisch contact gehad met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] (al dan niet in de Arabische taal) de woorden toegevoegd: "die gasten zijn Algerijnen en er is niet met hen te praten" en/of "Als je niet rechtlijnig doet gaan ze je vermoorden" en/of "Wil je dood?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 317/47/45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 23 april 2007 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) gehandeld als volgt:
- [medeverdachte 1] heeft op 17 april 2007 (meermalen) telefonisch contact gehad met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] (al dan niet in de Arabische taal) de woorden toegevoegd: "Of je hebt het geld van [medeverdachte 4] beschikbaar en het brengen of we zullen grote problemen hebben" en/of "Als je mij ziet dan ga je dood" en/of "Jij gaat mij vanavond zien, in jouw huis, nummer 57a" en/of "Je gaat mij zien. Ga je het geld brengen?" en/of "Je moet naar buiten lopen richting het
café en daar zal je een busje zien staan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- [medeverdachte 4] heeft op of rond 19 april 2007 telefonisch contact gehad met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] (al dan niet in de Arabische taal) de woorden toegevoegd: "die gasten zijn Algerijnen en er is niet met hen te praten" en/of "Als je niet rechtlijnig doet gaan ze je vermoorden" en/of "Wil je dood?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
(artikel 284 Wetboek van Strafrecht)
(Gemini-02)
Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan, staat in feit 1, feit 2 primair en feit 2 subsidiair steeds vermeld de naam [van medeverdachte 1 (verkeerd)] in plaats van [medeverdachte 1] De rechtbank herstelt deze schrijffout in de bewezenverklaring en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De geldigheid van de dagvaarding.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen.
De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
Bewijsoverweging.
ten aanzien van feit 1
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde feit. Zij is van mening dat verdachte in de tenlastegelegde periode wel degelijk medeplichtig is geweest aan handel in verdovende middelen door zijn garage ter beschikking te stellen, maar uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid in welk soort drugs dan gehandeld werd.
De rechtbank overweegt het volgende. In het onderliggende dossier bevindt zich een groot aantal telefoontapverslagen en observatieverslagen over een periode van enkele weken. Uit de tapverslagen blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] onderling en deze [medeverdachte 1] met medeverdachten [medeverdachte ] en [medeverdachte ] in wisselende combinaties onderling veelvuldig en met versluierd taalgebruik praten over handel in bepaalde zaken, die niet expliciet worden genoemd, maar waarvoor zij wisselende termen gebruiken. Zo wordt onder andere gesproken over spul dat moet worden betaald en gebracht, hoeveelheden en monsters. Een en ander rechtvaardigt het vermoeden dat [medeverdachte 1] zich samen met anderen bezig hield met handel in verdovende middelen en dat verdachte hierbij behulpzaam was. Dit vermoeden wordt verstrekt door de frequentie van de telefonische contacten. Daarnaast blijkt uit observatieverslagen dat verdachten [medeverdachte], [medeverdachte ] en [medeverdachte ] elkaar geregeld troffen.
Hoewel het dossier aldus wel aanwijzingen bevat dat er sprake is van handel in verdovende middelen, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet met zekerheid worden vastgesteld. Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld of deze handel betrekking had op middelen van lijst I of van lijst II, hetgeen kwalificatie van het feit onmogelijk maakt. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde feit.
ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft verzocht zijn cliënt vrij te spreken van het onder 2 primair tenlastegelegde feit.
In de eerste plaats heeft de raadsman opgemerkt dat hij betwijfelt of er sprake is van bedreigend taalgebruik.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [medeverdachte 4] aan [slachtoffer 1] de woorden als tenlastegelegd heeft toegevoegd. Immers, de gesprekken tussen [medeverdachte 4] en [slachtoffer 1] zijn niet via de telefoontap gehoord. In een telefoongesprek dat [medeverdachte 4] voert met verdachte zegt zij dat ze deze woorden heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1], maar of dit gesprek werkelijk heeft plaatsgevonden kan niet worden vastgesteld. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van medeplegen, nu zijn cliënt niet aanwezig is geweest bij de telefoongesprekken die [medeverdachte 1] met [slachtoffer 1] heeft gevoerd.
De rechtbank overweegt het volgende. Tijdens een grootschalig onderzoek naar Opiumwetdelicten, waarin ook telefoontaps zijn uitgezet, zijn gesprekken opgevangen waarin aan een persoon duidelijk wordt gemaakt dat hij een geldbedrag van € 3.000,00 aan ene [medeverdachte 4] moet betalen.
Ten aanzien van het tweede punt dat de raadsman naar voren heeft gebracht wijst de rechtbank er op dat [medeverdachte 4] zelf in een telefoongesprek dat zij voert met verdachte in de tenlastegelegde bewoordingen vertelt wat zij een dag eerder tegen [slachtoffer 1] zou hebben gezegd. Dat [medeverdachte 4] deze [slachtoffer 1] ook werkelijk heeft gesproken wordt door laatstgenoemde zelf ten overstaan van de politie bevestigd. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 4] de woorden zoals in de tenlastelegging staan vermeld, of woorden van gelijke aard of strekking, aan [slachtoffer 1] heeft toegevoegd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze woorden wel degelijk een bedreiging inhouden en dat dergelijk taalgebruik niet valt onder normale incassopraktijken, zoals de raadsman heeft aangevoerd.
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van medeplegen. Op een enig moment heeft verdachte van [medeverdachte 4] gehoord dat [slachtoffer 1] een schuld bij haar zou hebben. Verdachte heeft tegen [medeverdachte 4] gezegd dat hij het wel voor haar zou regelen. Op initiatief van verdachte is vervolgens [medeverdachte 1] ingeschakeld. In dit kader heeft [medeverdachte 1] vervolgens meerdere keren gebeld met [slachtoffer 1] en hem op niet mis te verstane wijze duidelijk gemaakt dat hij het geld maar beter kon betalen. Uit de taps blijkt vervolgens dat verdachte telefonisch op de hoogte werd gehouden van de vorderingen van [medeverdachte 1] en dat hij dit vervolgens weer besprak met [medeverdachte 4]. Derhalve kan naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk gesproken worden van een bewuste en nauwe samenwerking. Dat verdachte niet lijfelijk aanwezig was bij de telefoongesprekken doet hier niet aan af. De rechtbank verwerpt het verweer.
De bewijsbeslissing.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, ten aanzien van verdachte, wettig en overtuigend bewezen dat
2. (primair)
hij in de periode van 1 april 2007 tot en met 23 april 2007 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld,
[slachtoffer 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 3000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1], hebbende verdachte en/of zijn mededaders gehandeld als volgt:
- [medeverdachte 1] heeft op 17 april 2007 meermalen telefonisch contact gehad met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] (al dan niet in de Arabische taal) de woorden toegevoegd: "Of je hebt het geld van [medeverdachte 4] beschikbaar en het brengen of we zullen grote problemen hebben" en "Als je mij ziet dan ga je dood" en "Jij gaat mij vanavond zien, in jouw huis, nummer 57a" en "Je gaat mij zien. Ga je het geld brengen?" en "Je moet naar buiten lopen richting het café en daar zal je een busje zien staan", en
- [medeverdachte 4] heeft op 19 april 2007 contact gehad met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] (al dan niet in de Arabische taal) de woorden toegevoegd: "die gasten zijn Algerijnen en er is niet met hen te praten" en "Als je niet rechtlijnig doet gaan ze je vermoorden" en "Wil je dood?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht artikel 10, 14a, 14b, 14c, 27, 45, 47 en 317
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit en dat verdachte ter zake van het onder 2 primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot 180 dagen gevangenisstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De op te leggen straf(fen) en/of maatregel(en).
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op:
a. de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan,
b. de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank enerzijds ten bezware van verdachte in het bijzonder rekening houden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit - te weten medeplegen van poging tot afpersing, een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer - in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anderzijds zal de rechtbank in het bijzonder rekening houden met de omstandigheid dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan een deel voorwaardelijk zal zijn. Met betrekking tot het voorwaardelijk op te leggen deel van deze straf zal de rechtbank bepalen dat dit niet zal worden ten uitvoer gelegd mits verdachte zich gedurende een hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan.
De rechtbank zal ten aanzien van parketnummer 01/845260-07 het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
DE UITSPRAAK
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
ten aanzien van feit 2 (primair):
medeplegen van poging tot afpersing
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
BESLISSING:
ten aanzien van feit 1:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
ten aanzien van feit 2, primair:
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht, waarvan 102 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2
jaren
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met
ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 18 juli 2007 reeds geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. drs. W.A.F. Damen, voorzitter,
mr. K. Visser en mr. M. Lammers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Bijl, griffier,
en is uitgesproken op 25 februari 2008.