ECLI:NL:RBSHE:2008:BD2910

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
166338 / FA RK 07-4465
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • O.T. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en huurrecht in internationaal perspectief

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 11 april 2008 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man met de Britse nationaliteit en een vrouw met de Thaise nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de stelling van de man dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, waardoor de rechtbank het verzoek tot echtscheiding heeft toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over het verzoek van de man om het huurrecht van de echtelijke woning toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 1993 de woning huurt, terwijl de vrouw pas sinds 2005 als medehuurster kan worden beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de duur van het huurcontract een doorslaggevende factor is en heeft het huurrecht toegewezen aan de man. De vrouw had verzocht om voortgezet gebruik van de woning, wat door de rechtbank is toegewezen, mits zij de woning op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bewoont.

Ten aanzien van het huwelijksgoederenregime heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen uitdrukkelijke rechtskeuze is gemaakt door partijen. Aangezien partijen hun eerste gezamenlijke woonplaats na het huwelijk in Nederland hebben gehad, is Nederlands recht van toepassing. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een gemeenschap van goederen, tenzij anders blijkt. Het verzoek van de man om de inboedelzaken aan hem toe te wijzen is afgewezen, terwijl het verzoek van de vrouw om de verdeling van de gemeenschap te bevelen is toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Zaaknummer: 166338 / FA RK 07-4465
Uitspraak: 11 april 2008
Beschikking betreffende echtscheiding in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats],
procureur mr. L.A.M. van den Eeden,
tegen:
[verweerster]
wonende te [woonplaats],
procureur mr. B.W.M. Toemen,
partijen, ook wel aan te duiden als respectievelijk de man en de vrouw.
De procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen ter griffie op 10 oktober 2007;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek van de vrouw.
De zaak is behandeld ter zitting van 29 februari 2008. Verschenen zijn partijen, vergezeld van hun procureurs. Voor de vrouw is een tolk in de Thaise taal verschenen. Van het verhandelde ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.
De beoordeling
Bewijsstukken
Uit de overgelegde bewijsstukken blijkt de nationaliteit en de woonplaats van partijen, alsmede waar en wanneer zij met elkaar zijn gehuwd.
De rechtsmacht
Blijkens de overgelegde bescheiden heeft de man de Britse nationaliteit en de vrouw de Thaise nationaliteit. Omdat partijen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen (artikel 3 lid 1 sub a “Brussel II bis”-Verordening, nr. 2201/2003).
De Nederlandse rechter heeft ook ten aanzien van de nevenvoorzieningen rechtsmacht gelet op de woonplaats van partijen.
Echtscheiding
Op het verzoek tot echtscheiding wordt Nederlands recht toegepast omdat de keuze van de vrouw voor dat recht niet is weersproken (artikel 1 lid 4 Wet van 25 maart 1981, Stb. 1981, 166, Wet conflictenrecht inzake ontbinding van het huwelijk en scheiding van tafel en bed).
Het verzoek tot echtscheiding is gegrond op de stelling dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De duurzame ontwrichting is door de vrouw niet betwist, zodat deze vaststaat.
Het verzoek kan derhalve worden toegewezen.
Huurrecht
Op het verzoek tot toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning wordt Nederlands recht toegepast omdat deze woning in Nederland is gelegen.
De man verzoekt te bepalen dat hij conform artikel 7:266 lid 5 Burgerlijk Wetboek (BW) huurder zal zijn van de echtelijke woning staande en gelegen aan [adres]. De man legt aan zijn verzoek ten grondslag dat hij sinds 1991 huurder is van deze woning. De man verblijft nu in een opvanghuis, doch aan zijn verblijf daar is een tijdslimiet verbonden.
De vrouw voert verweer. Zij verzoekt zelfstandig toekenning van het huurrecht van de echtelijke woning. De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij huurster is gebleven van de woning gedurende de tijd dat de man gedetineerd was en dat zij heeft getracht andere woonruimte te vinden, doch daarin niet is geslaagd. Volgens de vrouw heeft de man op dit moment kennelijk wel andere woonruimte. Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat zij gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de vraag aan wie van partijen het huurrecht wordt toebedeeld spelen zowel belangen van financiële aard als van immateriële of subjectieve aard een rol. Uit hetgeen partijen hebben gesteld is de rechtbank niet gebleken dat één van hen een zodanig doorslaggevend financieel belang heeft bij de toedeling dat op grond daarvan het huurrecht aan hem of haar moet worden toebedeeld.
Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank eveneens voor de immateriële of subjectieve factoren. Het feit dat de vrouw een [salon aan huis] heeft is niet van doorslaggevende betekenis, nu niet gesteld of gebleken is dat deze [salon] niet elders kan worden ondergebracht. Ook het feit dat de vrouw de woning alleen heeft bewoond gedurende een periode dat de man in detentie heeft doorgebracht is niet van doorslaggevende betekenis, nu door een tijdelijk vertrek van de man uit de woning hij zijn huurrecht niet prijs geeft. Op grond van het voorgaande en hetgeen partijen gesteld hebben is enkel de duur gedurende welke ieder van partijen huurder is van de woning een doorslaggevende maatstaf om te komen tot toewijzing van het huurrecht. De rechtbank neemt aldus in aanmerking dat de man onweersproken al sinds 1993 de woning huurt en de vrouw pas sinds 2005 als medehuurster van de woning is te beschouwen, hetgeen relatief kort is in vergelijking met de periode dat de man de woning huurt.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het huurrecht van de woning kan worden toegewezen aan de man. Zulks impliceert dat het primaire verzoek van de vrouw wordt afgewezen en dat de rechtbank toekomt aan een beoordeling van het subsidiaire verzoek van de vrouw tot voortgezet gebruik van de woning.
De man heeft tegen dit verzoek geen verweer gevoerd, zodat dit verzoek van de vrouw kan worden toegewezen.
Huwelijksgoederenregime
De man is van mening dat geen sprake is van een gemeenschap van goederen. Hij verzoekt te bepalen dat alle zich in de echtelijke woning bevindende (in)boedelzaken toekomen aan hem, alsmede de vrouw te bevelen tot afgifte van deze zaken aan hem.
De vrouw voert verweer. Zij stelt dat nu de man uitdrukkelijk kiest voor toepassing van Nederlands recht en niet aangeeft welk ander recht zou gelden, de goederen moeten worden verdeeld alsof er sprake was van een gemeenschap van goederen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Niet is gebleken van een uitdrukkelijke rechtskeuze van partijen tezamen voorafgaande aan hun huwelijk of daarna. Uit de verklaring van partijen ter zitting blijkt dat partijen na de huwelijksvoltrekking in [het buitenland], een korte vakantie hebben genoten in [het buitenland]. Vervolgens zijn partijen naar Nederland gegaan en hebben zij zich tezamen gevestigd in de woning van de man.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat partijen hun eerste gezamenlijke woonplaats na het huwelijk in Nederland hebben gehad en dat op die grond Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen. Naar Nederlands recht is sprake van een gemeenschap van goederen, tenzij blijkt dat partijen een ander huwelijksgoederenregime hebben gekozen. Daarvan is niet gebleken.
Het voorgaande brengt met zich dat het verzoek van de man moet worden afgewezen en dat het verzoek van de vrouw kan worden toegewezen.
De rechtbank zal de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bevelen ten overstaan van een notaris en met benoeming van onzijdige personen.
Proceskosten
De proceskosten zullen worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De rechtbank:
spreekt tussen partijen, die op 21 februari 2005 te [plaats en land] met elkaar zijn gehuwd, de echtscheiding uit;
beveelt, na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, de verdeling van de gemeenschap waarin partijen zijn gehuwd ten overstaan van een notaris en benoemt, zo partijen het over de keuze van een zodanige ambtenaar niet eens zijn, als zodanig mr. M.W. van de Zanden, notaris te Geldrop, of diens waarnemer of opvolger;
benoemt voor het geval de man niet meewerkt aan de verdeling mr. J.J.J.M. van Ruth, advocaat te Eindhoven, tot onzijdig persoon om hem bij de verdeling te vertegenwoordigen en daarbij zijn belangen naar eigen beste inzicht te behartigen;
benoemt voor het geval de vrouw niet meewerkt aan de verdeling mr. A.H.A.C. Waals, advocaat te Uden, tot onzijdig persoon om haar bij de verdeling te vertegenwoordigen en daarbij haar belangen naar eigen beste inzicht te behartigen;
bepaalt dat de man vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand huurder zal zijn van de woning aan het adres[ ...];
bepaalt dat de vrouw, als zij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand de woning op adres [...] bewoont, tegenover de man bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende zes maanden na voormelde inschrijving voort te zetten;
verklaart de beslissing inzake het huurrecht uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. O.T. Brouwer, vice-president,
en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2008 in aanwezigheid van de griffier.