ECLI:NL:RBSHE:2008:BD2910
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- O.T. Brouwer
- Rechtspraak.nl
Echtscheiding en huurrecht in internationaal perspectief
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 11 april 2008 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man met de Britse nationaliteit en een vrouw met de Thaise nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen ten tijde van de indiening van het verzoekschrift hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over het verzoek tot echtscheiding te oordelen. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de stelling van de man dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, waardoor de rechtbank het verzoek tot echtscheiding heeft toegewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over het verzoek van de man om het huurrecht van de echtelijke woning toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man sinds 1993 de woning huurt, terwijl de vrouw pas sinds 2005 als medehuurster kan worden beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de duur van het huurcontract een doorslaggevende factor is en heeft het huurrecht toegewezen aan de man. De vrouw had verzocht om voortgezet gebruik van de woning, wat door de rechtbank is toegewezen, mits zij de woning op het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking bewoont.
Ten aanzien van het huwelijksgoederenregime heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen uitdrukkelijke rechtskeuze is gemaakt door partijen. Aangezien partijen hun eerste gezamenlijke woonplaats na het huwelijk in Nederland hebben gehad, is Nederlands recht van toepassing. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een gemeenschap van goederen, tenzij anders blijkt. Het verzoek van de man om de inboedelzaken aan hem toe te wijzen is afgewezen, terwijl het verzoek van de vrouw om de verdeling van de gemeenschap te bevelen is toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.