RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 07/2731 en AWB 07/2699
Uitspraak van de meervoudige kamer van 26 juni 2008
[eisers 1 A en A-B] ,
wonende te [woonplaats],
eisers sub 1,
gemachtigde mr. C.J. Driessen,
[eisers 2 C D en E,
wonende te [woonplaats],
eisers sub 2,
gemachtigde mr. D. Wintraecken,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint Anthonis,
verweerder,
gemachtigden mr. R.H.E. Partouns, S.C.P. Selten, J.M.A. van der Burgt-Willems, M.P. Beurskens-Voermans en P.J.A. van Laarhoven.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen Voetbalvereniging DSV (hierna te noemen: DSV), gemachtigde J.J.W. van Raaij.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2006 heeft verweerder aan DSV, met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (verder: WRO), vrijstelling verleend voor het uitbreiden van het sportcomplex "De Laan", Ledeackerstraat 25 te Ledeacker, kadastraal bekend gemeente Oploo, sectie K, nr. 118. Tevens heeft verweerder aan DSV een bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee dug-outs, twee doelen, twee ballenvangers en zes lichtmasten op dit perceel.
Bij besluiten van 7 november 2006 heeft verweerder de door eisers tegen dat besluit gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 april 2007 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) de daartegen door eisers ingestelde beroepen gegrond verklaard, de bestreden beslissingen op bezwaar vernietigd en het besluit van 11 juli 2006 geschorst (AWB 06/4918 en AWB 06/4983).
Op 3 juli 2007 heeft verweerder nieuwe besluiten op bezwaar genomen, wederom strekkende tot ongegrondverklaring van de bezwaren van eisers.
Tegen deze besluiten hebben eisers bij brieven van respectievelijk 12 juli 2007 en 13 augustus 2007 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Op verzoek van eisers sub 1 heeft de voorzieningenrechter op 6 september 2007 bij wege van voorlopige voorziening het besluit van 11 juli 2006 geschorst, voor zover daarbij vrijstelling is verleend van de gebruiksvoorschriften van het geldende bestemmingsplan en op het oprichten van twee dug-outs (AWB07/2327). Verweerders verzoek deze schorsing op te heffen is door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 25 januari 2008 afgewezen (AWB 07/4313).
De zaken zijn, gelijktijdig met de zaken AWB 07/3595, AWB 07/3564 en AWB 07/1673, behandeld op de zitting van 9 april 2008, waar namens eisers sub 1 is verschenen [eiser 1 A-B], bijgestaan door de gemachtigde van eisers sub 1 en eisers sub 2 zijn verschenen bij gemachtigde. Verweerder en DSV zijn eveneens verschenen bij gemachtigde. Verweerders gemachtigden hebben zich doen vergezellen door ing. J.J. van den Borne van de Milieudienst van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE).
Overwegingen
1. Aan de orde is of verweerders besluiten van 3 juli 2007 in rechte stand kunnen houden.
Feiten en omstandigheden.
2. De vrijstelling en bouwvergunning die zijn verleend, zien op de uitbreiding van het gemeentelijk sportpark "De Laan" in zuidwestelijke richting achter de bebouwing aan de Ledeackersestraat in Ledeacker, op gronden die voorheen als paardenwei in gebruik waren. Met de uitbreiding is een oppervlakte gemoeid van 1,8 ha. Globaal de helft hiervan is bestemd voor gebruik als vierde voetbalveld, inclusief uitloopruimte, ruimte voor toeschouwers en dergelijke. De andere helft is bestemd voor de aanleg van groenvoorzieningen. Eisers zijn woonachtig op percelen die aan weerszijden van dit nieuwe zogeheten ‘vierde veld’ zijn gelegen.
Op dit perceel rust ingevolge het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied 2000’ de bestemming ‘Agrarisch gebied met landschappelijke en/of abiotische waarden’.
Wettelijk kader.
3. Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
4. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
5. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten (GS) de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Omvang van het geding.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik als voetbalveld en het bouwplan in strijd zijn met de planvoorschriften. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling.
7. De rechtbank zal eerst onderzoeken of voldaan is aan de formele vereisten van artikel 19, eerste lid, van de WRO.
Blijkens besluit van 10 maart 2003 heeft de raad van verweerders gemeente de vrijstellingsbevoegdheid aan verweerder gedelegeerd.
Voorts wordt vastgesteld dat namens GS op 30 mei 2006 - na de inspecteur van de ruimtelijke ordening te hebben gehoord - de vereiste verklaring van geen bezwaar is afgegeven.
8. Uit de Memorie van Toelichting bij artikel 19 van de WRO blijkt dat het vrijstellingsbesluit de visie moet bevatten op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied waarbinnen het project moet passen en de ruimtelijke effecten van het project op de omgeving. De ruimtelijke onderbouwing hoeft niet in alle gevallen even omvangrijk te zijn. Deze zal in algemene zin onder meer afhankelijk zijn van de mate van ingrijpendheid van het voorgenomen gebruik en het betreffende bouwplan.
9. Het verlenen van vrijstelling is een discretionaire bevoegdheid van verweerder, hetgeen betekent dat aan verweerder zekere vrijheid toekomt. Bij het uitoefenen van deze bevoegdheid dient verweerder de bij het besluit betrokken belangen af te wegen.
10. Bij uitspraak van 19 april 2007 (AWB 06/4918 en AWB 06/4983) heeft de rechtbank een aantal door eisers aangevoerde beroepsgronden onvoorwaardelijk en zonder voorbehoud verworpen. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: ABRS) heeft naar aanleiding van het door verweerder ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 21 juni 2007 (LJN-nummer: BA8112) de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover de rechtbank het besluit van 11 juli 2006 heeft geschorst. Daarmee staat de verwerping van de desbetreffende door eisers in beroep aangevoerde gronden in rechte vast.
11. Een en ander brengt met zich dat het geschil zich in deze stand van de procedure in de eerste plaats beperkt tot de motivering van verweerder op het punt van de door eisers gestelde geluidsoverlast. Zoals gesteld dient verweerder met het thans bestreden besluit door middel van een objectief onderzoek te motiveren dat, gelet op de situering van de woning van eisers sub 1, vrijstelling van het bestemmingsplan kon worden verleend. Ten tweede staat ter discussie de door verweerder gegeven aanvullende motivering waarom de vrijstelling, wat betreft de openheid van het landschap ter plaatse, in lijn is met de uitgangspunten vermeld in het provinciale uitwerkingsplan Land van Cuijk.
Geluidhinder.
12. Verweerder heeft ten behoeve van het thans bestreden nieuwe besluit op bezwaar een geluidsonderzoek laten uitvoeren door [bureau] Consult B.V. (hierna te noemen: [bureau]), neergelegd in het rapport van 13 juni 2007. Uit dit onderzoek komt naar voren dat ook na de uitbreiding van het sportpark met het vierde veld de geluidsbelasting op de woning van eisers sub 1 aan de normen voldoet die zijn opgenomen in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit). Tevens is de woning van eisers sub 1 aan [adres 1], gezien de afstand van deze woning tot de kernen van Ledeacker en Sint Anthonis en de afstand tot een drukke weg, niet te karakteriseren als gelegen in een landelijke omgeving zoals bedoeld in de Handreiking meten en rekenen industrielawaai, maar zijn de omstandigheden behorende bij een rustige woonwijk meer van toepassing. Dit, bezien in samenhang met de resultaten van het [bureau]-onderzoek, betekent dat ter plaatse nog steeds een goed leef- en woonklimaat heerst. Een afwijking van de norm van minimaal 50 meter, genoemd in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure), is in deze specifieke situatie derhalve redelijk en aanvaardbaar, aldus verweerder in het bestreden besluit.
13. Zoals boven vermeld hebben eisers sub 1 de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht ten aanzien van genoemd besluit van 3 juli 2007 een voorlopige voorziening te treffen.
In diens uitspraak van 6 september 2007 (AWB 07/2327) is onder meer geoordeeld dat dit besluit, voor zover het de geluidsoverlast aan de woning van eisers sub 1 betreft, nog steeds onvoldoende is gemotiveerd, met name in verband met de omstandigheid dat de uitgangspunten in het [bureau]-rapport onjuist bleken te zijn, terwijl bovendien de contouren van het vierde veld in het - ter zitting aangereikte - aanvullende rapport niet correct waren weergegeven. Voorts is gebleken dat op basis van de nieuwe contouren in het geheel geen berekeningen waren gemaakt met betrekking tot de eventuele geluidsoverlast in de avonduren en kon ten slotte niet zonder meer worden uitgegaan van de onpartijdigheid van [bureau], omdat het aan dit bureau gelieerde [naam] sponsor was van DSV en [bureau] ook voor DSV een (deels gelijkluidend) geluidsrapport had opgesteld.
14. Naar aanleiding van de uitspraak van 6 september 2007 heeft verweerder een aanvullend onderzoek door [bureau] laten verrichten, waarvan de resultaten in het rapport van 14 november 2007 zijn neergelegd. Voorts heeft verweerder dit aanvullend geluidsonderzoek van [bureau] laten beoordelen door de Milieudienst van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (hierna: SRE), welke beoordeling is vastgelegd in het rapport van SRE van 19 november 2007.
15. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het rapport van [bureau] van 14 november 2007, dat akkoord is bevonden door SRE, voldoende motiveert dat afgeweken kan worden van de in de VNG-brochure vastgestelde minimale afstand en dat voor eisers een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd.
Uit genoemd rapport van [bureau] komt naar voren dat ook na de uitbreiding van het sportpark met het vierde veld de geluidsbelasting op de woning van eisers sub 1 voldoet aan de normen opgenomen in het Besluit. Het rapport vermeldt onder ‘conclusies’ - samengevat - dat kan worden geconcludeerd dat de nieuwe situatie voor Sportpark DSV "De Laan", gelet op de in het Besluit opgenomen geluidsvoorschriften, geaccepteerd kan worden. Het SRE komt in zijn beoordeling van het rapport van [bureau] van 14 november 2007 tot de conclusie dat hij zich in dit rapport kan vinden. Het SRE meent dat de gemeente voor het toepassen van de 50 dB(A) etmaalwaarde in onderhavige omgeving argumenten van planologische aard dient te hanteren. In het [bureau]-rapport wordt daartoe volgens SRE een aanzet gegeven. Voorts zijn de door [bureau] gehanteerde uitgangspunten - gebaseerd op het Besluit - volgens SRE reëel en wordt voldoende aangetoond dat voldaan kan worden aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. SRE geeft tot slot aan dat, door verplaatsing van de buitenspeakers, in de nieuwe situatie ten opzichte van de oude situatie een verbetering optreedt ter plaatse van enkele woningen van derden.
16. Eisers hebben op hun beurt vraagtekens gezet bij het nieuwe rapport van [bureau] en hebben ter onderbouwing daarvan verwezen naar het door Tauw milieu en civieltechnisch ingenieurs adviesbureau (hierna: Tauw) opgestelde rapport van 22 februari 2007. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van een door Tauw uitgevoerd geluidhinderonderzoek ter hoogte van [adres]. In dit rapport wordt geconcludeerd dat, objectief gezien, grond bestaat voor de klachten van geluidhinder aan de [adres]. Voorts hebben eisers een notitie van Tauw van 10 januari 2008 overgelegd waarin - onder meer - vraagtekens worden gezet bij de omgevingstypering, de door [bureau] gehanteerde norm van 50 dB(A), de ligging van de puntbronnen, het aantal voertuigbewegingen en de resultaten van de geluidsmetingen die significant afwijken van de resultaten uit het onderzoek van Tauw.
17. In zijn uitspraak van 25 januari 2008 (07/4313) heeft de voorzieningenrechter ten aanzien van deze rapporten aldus overwogen:
<i>"12. Vooropgesteld wordt dat de woning van verzoekers zich bevindt binnen de volgens de VNG-brochure ter voorkoming van geluidhinder aanbevolen afstand van 50 meter tussen een rustige woonwijk en een veldsportcomplex (met verlichting). Uit het feit dat in de VNG-brochure in de categorie “cultuur, sport en recreatie” diverse inrichtingen zijn genoemd waarvoor bij de bepaling van de afstand voor het geluid is uitgegaan van een continu in werking zijnde inrichting (zoals onder meer bioscopen, theaters, dansscholen, overdekte zwembaden en tennisbanen met verlichting) en het bij dergelijke inrichtingen niet gaat om een 24-uurs openstelling, leidt de voorzieningenrechter af dat met de aanduiding “continu” in deze categorie van de brochure wordt gedoeld op openstelling in de dag- en in de avondperiode tot 23.00 uur en mogelijk in enkele gevallen ook nog enige uren na 23.00 uur. Het enkele feit dat bij het vierde veld geen sprake is van een volwaardig continu karakter kan dan ook niet op zichzelf leiden tot de conclusie dat een afstand van minder dan 50 meter toereikend is. Voor zover verweerder heeft bedoeld te stellen dat niet uitgegaan moet worden van een indicatieve afstand van 50 meter, maar van een kleinere richtafstand, kan dat niet opgaan. De voorzieningenrechter stelt in dat kader vast dat de VNG-brochure een indicatief en globaal karakter heeft en als hulpmiddel dient bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. De in de VNG-brochure genoemde indicatieve afstand van 50 meter is dan ook geen harde regel. Zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) van 13 mei 1997 met nummer E01940433 (LJN: AP7235), dient een afwijking van deze indicatieve afstand wel te worden gemotiveerd.
13 .De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat door het inschakelen van SRE en de conclusie van SRE dat het rapport van [bureau] akkoord is, de objectiviteit van het deskundigenonderzoek van [bureau], voldoende is gewaarborgd. SRE ondersteunt weliswaar gemeenten en andere overheidsinstellingen in Zuidoost-Nederland bij werkzaamheden en projecten op het gebied van milieu en leefomgeving, maar blijkens de ter zitting gegeven toelichting, die bevestigd wordt door de informatie op de website van SRE (www.sre.nl), valt verweerders gemeente niet onder dat samenwerkingsverband. Nu verder geen enkele aanleiding bestaat de onafhankelijkheid en deskundigheid van SRE in twijfel te trekken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder met het inschakelen van SRE heeft voldaan aan het in artikel 8:34 van de Awb gestelde vereiste dat de deskundige verplicht is zijn opdracht onpartijdig en naar beste weten te vervullen.
14. Voorts heeft verweerder, anders dan verzoekers hebben betoogd, de omgeving terecht aangemerkt als omgevingstype ‘gemengd gebied’. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de omgeving voldoet aan de definitie van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure, aangezien het een gebied betreft met een functiemenging. Verzoekers woning is immers dichtbij een provinciale weg gelegen, is ook in de huidige situatie naast voetbalvelden gelegen en wordt verder omgeven door landelijke omgeving. Daarmee is in elk geval voldoende aannemelijk dat niet het algemeen referentieniveau voor een landelijke omgeving moet worden gehanteerd. [bureau] is, op basis van het gegeven dat sprake is van een gemengde omgeving, uitgegaan van een richtwaarde van 50 dB(A) en heeft daar het door haar verrichte onderzoek op gebaseerd. Verzoekers wijzen op de in de Handreiking Industrielawaai (hierna: Handreiking) gestelde normen voor landelijke omgeving, dan wel op de normen voor een rustige woonwijk met weinig verkeer en gaan uit van een richtwaarde (geldend voor de dagperiode) van maximaal 45 dB(A). De voorzieningenrechter stelt in dat kader voorop dat verweerder niet dwingendrechtelijk gebonden is aan de in de Handreiking vastgestelde grenswaarden, waaraan verzoekers refereren. In de toelichting bij die grenswaarden staat immers nadrukkelijk vermeld dat de in de Handreiking opgenomen tabel 2 met gebiedstyperingen en grenswaarden voor industrielawaai, geen bindend overzicht biedt omdat daarvoor de beschrijving van de gebieden te beperkt is. Blijkens de tekst uit de Handreiking zal de gemeente tabel 2 moeten toesnijden op de specifieke omstandigheden in haar gebied. Gelet daarop is de door verweerder gestelde norm van 50 dB(A) naar voorlopig oordeel niet bij voorbaat onredelijk.
15. Uit het rapport van [bureau] van 14 november 2007 blijkt voorts dat, in tegenstelling tot het in de vorige procedure overgelegde rapport van [bureau], representatieve geluidsmetingen hebben plaatsgevonden om het heersende referentieniveau wat betreft geluid gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode te bepalen. Voorts bevat het rapport van [bureau] in bijlage 3 een lijst van puntbronnen voor rekenvariant 1, in bijlage 4 een lijst van puntbronnen voor rekenvariant 2, in bijlage 5 een lijst van puntbronnen voor rekenvariant 3 en in bijlage 6 een lijst van puntbronnen voor rekenvariant 4. Het argument van verzoekers dat in de bijlagen van het aanvullend rapport van [bureau] geen overzichten van de ligging van de puntbronnen zijn opgenomen, snijdt dan ook geen hout.
16. Ten aanzien van het aantal voertuigbewegingen dat als uitgangspunt dient te worden genomen, staat vast dat [bureau] is uitgegaan van een significant lager aantal voertuigbewegingen dan Tauw. Ter zitting is gebleken dat Tauw is uitgegaan van gegevens uit het luchtkwaliteitonderzoek ‘verplaatsing voetbalveld St. Anthonis’ van 8 februari 2006, die blijkens de door verweerder ter zitting gegeven - en onweersproken - toelichting inmiddels achterhaald zijn. Ten tijde van het luchtkwaliteitonderzoek is namelijk van het meest ongunstige geval, in de zin van het grootste aantal voertuigbewegingen, uitgegaan, terwijl dit aantal in werkelijkheid, blijkens de cijfers van DSV, veel lager ligt. Daarmee wordt het grote verschil tussen de uitkomst van het onderzoek van [bureau] en het onderzoek van Tauw verklaard, hetgeen de door verzoekers geplaatste kanttekeningen wegneemt.
17. Het staat voorts vast dat het sportcomplex valt onder het Besluit. Ingevolge artikel 1.1.1 van de bijlage bij het Besluit (thans verwoord in artikel 2.17 van het Besluit algemene regels) bedraagt het equivalente geluidsniveau op de gevel van omliggende woningen niet meer dan 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond-, en nachtperiode. Het maximale geluidsniveau bedraagt niet meer dan 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Ingevolge artikel 1.2.2, aanhef en onder b, van de bijlage bij het Besluit (thans verwoord in artikel 2.18 van het Besluit algemene regels) blijft bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in artikel 1.1.1., het stemgeluid van bezoekers op het open terrein van een sportinrichting of recreatie-inrichting buiten beschouwing. Blijkens het rapport van [bureau] voldoet het sportcomplex aan de in het Besluit gestelde vereisten. Tussen partijen is niet in geschil dat het enkele feit dat voldaan wordt aan de vereisten zoals neergelegd in het Besluit, niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van een aanvaardbare woon- en leefsituatie voor verzoekers. Er moet immers sprake zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing, waarbij alle ruimtelijke belangen moeten worden afgewogen. Blijkens voormelde bepalingen uit het Besluit is één van de ruimtelijke belangen, het menselijk stemgeluid, geen object van onderzoek in het kader van het Besluit. Het woon- en leefklimaat kan echter bijzonder beïnvloed worden door de aanwezigheid van menselijk stemgeluid. Uit de ter zitting gegeven toelichting en uitleg van het rapport van 14 november 2007 van verweerder blijkt dat [bureau] wel onderzoek heeft gedaan naar de geluidsoverlast veroorzaakt door menselijk stemgeluid. Dat blijkt onder meer uit de lijst met puntbronnen, zoals weergegeven in bijlage 3 tot en met 6 onder “training” en de daarbij gegeven toelichting in dat rapport op - onder meer - pagina 9. Ook in het rapport van Tauw wordt uitdrukkelijk vermeld dat rekening gehouden is met de overlast van menselijk stemgeluid. In het rapport van Tauw wordt voorts melding gemaakt van het feit dat met name door het menselijk stemgeluid overlast veroorzaakt kan worden voor de woon- en leefomgeving van verzoekers. Uit de rapporten van beide onderzoeken blijkt echter dat zowel [bureau] als Tauw de te veroorzaken geluidsbelasting, inclusief de geluidsbelasting veroorzaakt door menselijk stemgeluid, enkel hebben getoetst aan geluidsbelasting uitgedrukt in het aantal dB(A). De vraag is echter wel of een dB(A)-norm ook als uitgangspunt dient te gelden voor de toetsing van geluidsbelasting veroorzaakt door menselijk stemgeluid.(...)Er is namelijk geen duidelijk verband bekend tussen het geluidsniveau en de hinderbeleving van stemgeluid. Zoals gezegd blijkt uit zowel het onderzoek van [bureau] als het onderzoek van Tauw dat de mogelijke geluidsbelasting - waaronder het menselijk stemgeluid - enkel uitgedrukt in het aantal dB(A) is onderzocht. Daarmee staat niet bij voorbaat vast of door deze onderzoeken inzicht verschaft wordt in de hinderlijkheid van de geluidsbelasting door stemgeluid of dat deze onderzoeken slechts een indicatie geven van de geluidsniveaus die kunnen optreden nabij de maatgevende woning. Het is derhalve niet uitgesloten dat met de thans overgelegde onderzoeken te weinig gezegd wordt over de hinderbeleving vanwege deze specifieke geluidsbron, dit mede gelet op de zeer korte afstand tussen de sportvelden en de woning. (..)
19. Vorenoverwogene in ogenschouw nemend zijn weliswaar vrijwel alle door verzoekers, middels verwijzing naar de notitie van Tauw van 10 januari 2008, geplaatste vraagtekens weggenomen, maar is daarmee nog niet aangegeven dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op basis van de thans overgelegde onderzoeken bestaat nog te veel twijfel over de consequentie(s) die de door menselijk stemgeluid veroorzaakte geluidsbelasting in verband met de bouw van het vierde veld heeft op het woon- en leefklimaat van verzoekers. Ook is onzeker of, indien het menselijk stemgeluid een dusdanig effect heeft op de woon- en leefomgeving van verzoekers dat sprake is van een onaanvaardbare situatie, dit kan worden opgeheven door het stellen van nadere eisen door verweerder. (..) Kortom, ten aanzien van de overgelegde rapporten blijft onzeker of het vierde veld past binnen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van verzoekers. (..)".</i>
18. De rechtbank maakt deze overwegingen tot de hare.
Oordeel van de rechtbank.
19. Samenvattend gaat de rechtbank bij de beoordeling van de vraag of de huidige ligging van het vierde veld een voor eisers acceptabel woon- en leefklimaat oplevert, uit van de volgende feiten en omstandigheden:
- de woning van eisers sub 1 bevindt zich binnen de volgens de VNG-brochure ter voorkoming van geluidhinder aanbevolen afstand van minimaal 50 meter tussen een rustige woonwijk en een veldsportcomplex (met verlichting);
- tussen partijen is niet in geschil dat deze afstand ongeveer 26 meter bedraagt;
- een afwijking van de aanbevolen afstand dient te worden gemotiveerd (zie ABRS d.d. 13 mei 1997, LJN-nummer AP7235);
- de omgeving van het sportcomplex is aan te merken als het type “gemengd gebied”, zodat het niet onredelijk is uit te gaan van een richtwaarde van 50 dB(A);
- ingevolge de toepasselijke regelgeving (ten tijde van het bestreden besluit het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, thans vervangen door het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) is het menselijk stemgeluid géén object van onderzoek in het kader van het Besluit. Het woon- en leefklimaat kan bijzonder worden beïnvloed door de aanwezigheid van menselijk stemgeluid;
- niet in geschil is dat de hinderbeleving door eisers met name is gelegen in de geluidsbelasting door stemgeluid;
- nu op grond van de geldende regelgeving geen algemene regels met betrekking tot stemgeluid mogen worden gesteld, is het beheersen daarvan slechts mogelijk door het voeren van een juist ruimtelijk beleid. De rechtbank verwijst mede naar de uitspraak van de ABRS d.d. 8 november 2006, (LJN-nummer AZ1767);
- gebleken is dat het vierde veld op werkdagen vrijwel dagelijks wordt gebruikt en in de weekenden ook voor wedstrijden, welk feitelijk gebruik ruimer is dan ingevolge de vrijstelling is toegestaan.
20. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven niet te hebben gezocht naar andere oplossingen om de geluidsoverlast voor eisers te beperken. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in de thans bestreden besluiten, bezien in samenhang met de diverse geluidsrapportages, onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij afwijking van de als richtsnoer gehanteerde afstand van minimaal 50 meter bij de huidige ligging van het vierde veld voor eisers een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De rechtbank vermag overigens, gelet op de bestaande - geringe - afstand tussen voetbalveld en de woning van eisers sub 1, gezien in samenhang met de aard van het gebruik/de overlast (trappen tegen bal, schreeuwen), de zeer beperkte praktische handhaafbaarheid van eventueel aan de vrijstelling te verbinden voorschriften en de omstandigheid dat maatregelen ter afscherming van het geluid tussen bron en ontvanger praktisch niet mogelijk zijn, niet in te zien dat aan het gebruik van het veld zodanige voorwaarden kunnen worden verbonden dat ter plekke een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal kunnen worden gegarandeerd.
Aan eisers dient te worden toegegeven dat de ruimtelijke onderbouwing op dit onderdeel niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen.
Uitwerkingsplan Land van Cuijk
21. Vervolgens staat ter beoordeling of de door verweerder in de bestreden besluiten gegeven aanvullende motivering, wat de openheid van het landschap ter plaatse betreft, past binnen de in het provinciale uitwerkingsplan Land van Cuijk d.d. 21 december 2004 neergelegde uitgangspunten.
22. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat het betrokken gebied is aangeduid als “landschappelijk raamwerk” en dat het bij het onderhavige project niet gaat om de aanleg van nieuwe sportvoorzieningen maar om uitbreiding van een bestaand sportcomplex, waarbij rekening is gehouden met gebieds- en locatiekenmerken. In het uitwerkingsplan is volgens verweerder voorts opgenomen dat er rondom de kern Sint Anthonis nauwelijks uitbreidingsmogelijkheden zijn, omdat de kern wordt begrensd door landschappelijk raamwerk maar dat het streven er toch op is gericht het bestaande voorzieningenniveau in stand te houden.
23. Eisers zijn daarentegen van mening dat verweerder daarmee onvoldoende heeft gemotiveerd dat de uitbreiding valt te rijmen met het open karaker van het gebied.
Oordeel van de rechtbank.
24. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt nog nader toegelicht in die zin dat de huidige landschappelijke structuur het uitgangspunt vormt voor de uitbreidingsrichting en dat de karakteristieke doorzichten worden gewaarborgd door deze lijnen vrij te houden van obstakels.
25. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat het in casu gaat om de uitbreiding van een bestaande sportvoorziening en niet om de aanleg van een (geheel) nieuw sportcomplex. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat met zich dat de op pagina 66 van het uitwerkingsplan voorgeschreven “afwijkingsprocedure”, gelezen in samenhang met hetgeen in voetnoot 28 op genoemde pagina is opgenomen ten aanzien van bestaande sportvoorzieningen, in het onderhavige geval niet van toepassing is. De rechtbank merkt daarbij op dat de beroepsgronden van eisers niet zijn gericht tegen het niet nakomen van de afwijkingsprocedure en evenmin een inhoudelijke onderbouwing bevatten.
26. Bovenstaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verweerder bij het thans bestreden besluit voldoende heeft onderbouwd dat het plan past binnen de planologische uitgangspunten, zoals neergelegd in het uitwerkingsplan Land van Cuijk .
Overige beroepsgronden.
27. In het kader van een effectieve geschillenbeslechting zal de rechtbank tevens de overige door eisers aangevoerde gronden bespreken. Deze gronden betreffen de volgende aspecten van de ruimtelijke onderbouwing: er is geen bodemonderzoek uitgevoerd, watertoets, luchtkwaliteit, parkeren c.q. verkeersoverlast, archeologisch onderzoek, flora en fauna alsmede de externe veiligheid.
28. De rechtbank stelt op grond van de stukken vast dat de gronden die zien op bodemonderzoek, watertoets, luchtkwaliteit, parkeren/verkeersoverlast en externe veiligheid eerst in de huidige beroepsprocedure naar voren worden gebracht. Nu de eerdere beroepsprocedure, eindigend met de uitspraak van de rechtbank d.d. 19 april 2007 de procedure heeft verengd tot de geluidhinder en het uitwerkingsplan Land van Cuijk, gaat het thans alsnog aanvoeren van deze gronden de aldus vaststaande omvang van het geding te buiten. De rechtbank zal deze gronden derhalve buiten beschouwing laten.
Flora en fauna.
29. In de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank d.d. 19 april 2007 hebben eisers aangevoerd dat in de ruimtelijke onderbouwing sprake is van onvoldoende onderzoek naar de op het perceel voorkomende flora en fauna, met name toegespitst op vlinders. In genoemde uitspraak heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud deze grond verworpen. Het in de onderhavige procedure wederom aanvoeren van een beroepsgrond betreffende de flora en fauna, doch thans toegespitst op weidevogels en fauna, valt naar het oordeel van de rechtbank eveneens buiten de omvang van het geding, zodat de rechtbank deze grond buiten beschouwing laat.
Archeologisch onderzoek.
30. In het beroepschrift tegen het eerste besluit op bezwaar van 7 november 2006 hebben eisers aangevoerd dat in de ruimtelijke onderbouwing geen dan wel onvoldoende aandacht is besteed aan de archeologie. In haar uitspraak van 19 april 2007 heeft de rechtbank deze grond niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen.
31. De rechtbank overweegt daaromtrent thans het volgende.
32. In het huidige beroepschrift hebben eisers sub 2 gesteld dat, ingevolge de cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Noord-Brabant, voor het plangebied een hoge of middelhoge verwachtingswaarde geldt, zodat met het oprichten van de doelen, ballenvangers en lichtmasten nader archeologisch onderzoek noodzakelijk was.
33. Verweerder daarentegen is in de ruimtelijke onderbouwing op grond van de CHW-kaart uitgegaan van een lage verwachtingswaarde en slechts voor een klein deel van het perceel van een middelhoge verwachtingswaarde. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet nader onderbouwd dat er grondwerkzaamheden - dieper dan oppervlakkig graven -noodzakelijk zijn op dat deel van het perceel waarvoor een middelhoge verwachtingswaarde geldt. Reeds hierom treft deze grond geen doel.
Conclusie en voorlopige voorziening.
34. Bovenstaande overwegingen leiden de rechtbank tot de conclusie dat het beroep gegrond is voor zover het ziet op de geluidhinder. De rechtbank zal daarom de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Gelet op al hetgeen in de diverse procedures rondom dit vierde veld is voorgevallen alsmede gelet op verweerders houding ten aanzien van eerdere uitspraken van de voorlopige voorzieningenrechter en het belang van eisers bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, acht de rechtbank termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening te treffen, in dier voege dat de rechtbank het primaire besluit van 11 juli 2006 zal schorsen tot zes weken na de datum van verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar.
35. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers sub 1 gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 1.120,00. Dit bedrag is als volgt samengesteld.
De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn vastgesteld op € 644,00 met inachtneming van de volgende factoren:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
De kosten van een deskundige die aan eisers verslag heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb, zijn vastgesteld op € 476,00. De rechtbank merkt daarbij op dat de vergoeding van de door eisers sub 1 bij de staat van kosten ingediende nota d.d. 2 maart 2007 van Tauw bv reeds in de uitspraak van de rechtbank van 19 april 2007 aan eisers is toegekend, alsmede dat de ingediende nota d.d. 27 maart 2008 van Tauw BV geen nota betreft doch een opdrachtaanvaarding. Nu onvoldoende vast is komen staan welke kosten eisers sub 1 voor deze deskundige hebben moeten maken zal de rechtbank het verzoek om vergoeding van deze kosten afwijzen.
36. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eisers sub 2 gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
37. Tevens zal de rechtbank bepalen dat door de gemeente Sint Anthonis aan eisers sub 2 het door hen betaalde griffierecht ad € 143,00 dient te worden vergoed.
Wat betreft het griffierecht van eisers sub 1 heeft onderzoek in de administratieve gegevens uitgewezen dat de rechtbank per abuis geen griffierecht van eisers sub 1 heeft geheven, zodat er thans geen veroordeling van verweerder tot vergoeding van deze kosten hoeft plaats te vinden.
38. Beslist wordt als volgt.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 3 juli 2007;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- treft met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening, inhoudende dat het primaire besluit van 11 juli 2006 zal worden geschorst tot zes weken na de datum van verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar;
- gelast de gemeente Sint Anthonis aan eisers sub 2 te vergoeden het door hen betaalde griffierecht ad € 143,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers sub 1 gemaakte proceskosten vastgesteld op € 1.120,00;
- veroordeelt verweerder in de door eisers sub 2 gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de gemeente Sint Anthonis aan als de rechtspersoon die het bedrag van de proceskosten dient te vergoeden;
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange als voorzitter en mr. N.H.J.M. Veldman-Gielen en mr. F.P.J.M. Otten als leden in tegenwoordigheid van mr.drs. J.J.M. Goosen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2008.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 20019, 2500 EA Den Haag.