RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECOPARKS BEHEER B.V.,
gevestigd te Noordwelle, gemeente Schouwen-Duiveland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WESTERLICHT B.V.,
gevestigd te Noordwelle, gemeente Schouwen-Duiveland,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WELLAND BEHEER B.V.,
gevestigd te Noordwelle, gemeente Schouwen-Duiveland,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECOPARKS BOUW- EN PROJECTONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Noordwelle, gemeente Schouwen-Duiveland,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECOPARKS VASTGOED B.V.,
gevestigd te Noordwelle, gemeente Schouwen-Duiveland,
6. [X],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. P.C.M. van der Ven,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IBC B.V.,
gevestigd te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
gedaagde,
procureur mr. J.P.F.W. van Eijck.
Partijen zullen hierna [eisers] (afzonderlijk Ecoparks [Z], Welland Beheer, Ecoparks B&P, Ecoparks Vastgoed en [X]) en IBC genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens akte wijziging van eis
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [X] is (middellijk) aandeelhouder van Ecoparks [Z], Welland Beheer, Ecoparks B&P en Ecoparks Vastgoed. Welland Beheer is aandeelhouder van [B.V.] (hierna [Y]). [eisers] hield zich in de provincie Zeeland onder meer bezig met aannemingswerk via [Y] en met projectontwikkeling op het gebied van recreatieparken via de Ecoparks vennootschappen. IBC exploiteert een groot landelijk opererend aannemingsbedrijf. Omdat IBC haar marktpositie in Zeeland wilde versterken, onderhandelden partijen in 1999 met elkaar over de indiensttreding van [X] bij IBC als commercieel directeur, met daaraan gekoppeld de overdracht van zijn activiteiten als aannemer en projectontwikkelaar. Nadat op 8 oktober 1999 op hoofdlijnen overeenstemming was bereikt, werden die onderhandelingen op 17 januari 2000 door IBC afgebroken.
2.2. Na een vergeefse poging van [eisers] in het voorjaar van 2000 om de aandelen in [Y] aan een derde te verkopen, z[ette eisers] zijn bedrijfsactiviteiten zelf voort. De omzet van het aannemingsbedrijf daalde en uiteindelijk draaide [Y] met verlies. In 2000 ontstond bij [X] een reactieve vitale depressie (aldus het rapport van medisch adviseur/verzekeringsarts mevr. A.D.C. Huijsmans, prod. 5 repliek, waarvan de inhoud onvoldoende door IBC is betwist). [X] ontving in de periode vanaf augustus 2001 tot en met mei 2003 een uitkering uit hoofde van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Per 1 januari 2003 werden de activa van [Y] deels verkocht en deels verhuurd aan De Bouwkombinatie v.o.f. en haar vennoten [A] en [B] (voormalige werknemers van [Y]). Ook (het merendeel van) het onderhanden werk van [Y] werd aan De Bouwkombinatie v.o.f. overgedragen. [X] trad op 1 januari 2003 voor twee dagen per week bij De Bouwkombinatie v.o.f. in dienst als bedrijfsleider voor een nettoloon van EUR 973,74 per vier weken.
2.3. Bij vonnis van deze rechtbank van 10 september 2003 werd voor recht verklaard dat de onderhandelingen tussen partijen in een zodanig stadium waren gekomen dat [eisers] erop mocht vertrouwen dat een overeenkomst tot stand zou komen behelzende samengevat de volgende elementen:
- overdracht van de aandelen in [Y] aan IBC voor 1 mei 2000 voor een koopprijs van NLG 1.125.000,--;
- verkoop en levering door [Z] aan IBC van het perceel grond te [woonplaats], gemeente Schouwen-Duiveland, kadastraal bekend gemeente Middenschouwen, sectie A nummer 497, voor 1 mei 2000 voor een koopprijs ad NLG 250.000,--;
- verkoop en levering door Ecoparks Vastgoed aan IBC van het perceel grond met loods aan de Ring nr 32 te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland, kadastraal bekend gemeente Westerschouwen, sectie C nummer 3882, voor 1 mei 2000 voor een koopprijs van NLG 500.000,--;
- het aangaan van een arbeidsovereenkomst met [X] tegen een nettoloon behorend bij een brutoloon van NLG 14.000,-- per maand, vermeerderd met een 13e maand, een bedrag ad NLG 400,-- ter zake vergoedingen en de daarbij behorende emolumenten waaronder het ter beschikking stellen van een representatieve auto;
- het betalen van een bruto-fee op de wijze als is aangegeven en blijkt uit de brieven van Hak & Baak accountants en belastingadviseurs d.d. 5 oktober 1999 en IBC d.d. 6 (rb: 8) oktober 1999.
Daarnaast werd IBC veroordeeld de door [eisers] geleden schade te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
2.4. Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 mei 2005 werd IBC veroordeeld om bij wijze van voorschot aan [eisers] een bedrag van EUR 150.000,-- te betalen.
2.5. Het vonnis van de rechtbank van 10 september 2003 werd bekrachtigd bij arrest van het gerechtshof te ’s Hertogenbosch van 27 september 2005. Tegen dat arrest werd geen cassatie ingesteld.
2 [eisers] liet zijn schade berekenen door A. Hak RA. In zijn rapport van 21 april 2004 (prod. 4 dagvaarding) nam Hak de volgende schadeposten op:
1) Schade aandelenwa[Y] EUR 460.833,--
2) Schade perceel [woonplaats] 99.285,--
3) Schade perceel Burgh-Haamstede 190.460,--
4) Inkomensschade 3.074.300,--
5) Schade bruto fee 2.953.542,--
6) Schade kosten adviseurs en juridische bijstand 62.756,--
7) Vervolgschade huur (keukenstudio) 125.927,--
8) Vervolgschade immaterieel 50.000,--
------------------------
Subtotaal EUR 7.017.103,--
Wettelijke rente tot en met ultimo 2003 1.020.035,--
Rentekorting wegens contant maken toekomstige schade -888.626,--
------------------------
Totaal inclusief renteverrekening EUR 7.148.512,--
2.7. In zijn rapport van 31 januari 2005 (prod. 5 dagvaarding) maakte Hak een nieuwe renteberekening, dit keer tot en met eind 2004. In dit rapport splitste Hak de schadeposten in tot 31 december 2004 geleden schade en toekomstige schade, en berekende hij de wettelijke rente op EUR 1.340.096,-- (waarbij ook rente over rente is berekend). In zijn rapport van 16 augustus 2007 (prod. 7 dagvaarding) lichtte Hak de berekening van de schadeposten nader toe. In zijn rapport van 12 februari 2007 (prod. 1 repliek) maakte Hak een nieuwe berekening van schadepost 1 ter zake de aandelen in [Y], die nu uitkwam op EUR 519.803,--. In het bij gelegenheid van de pleidooien nog overgelegde rapport van 15 oktober 2007 reageerde Hak op de stellingen in de conclusie van dupliek.
3.1[eisers] heeft een schadestaat aan IBC betekend. Bij dagvaarding heeft [eisers] samengevat - gevorderd dat IBC wordt veroordeeld omaan [eisers], ieder in hun in de dagvaarding genoemde hoedanigheid, te voldoen een bedrag van EUR 7.017.103,--, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2000 (dan wel vier in de dagvaarding genoemde alternatieve ingangsdata) tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van IBC in de proceskosten ten aanzien van alle eisers tezamen en ieder voor zich. Bij conclusie van repliek heeft [eisers] schadepost 3 ter zake het perceel in Burgh-Haamstede ingetrokken en heeft hij schadepost 1 ter zake de aandelen in [Y] verhoogd tot EUR 519.803,--
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Positief of negatief contractsbelang?
4.1[eisers] maakt aanspraak op het zgn. positieve contractsbelang. IBC meent dat de omstandigheid, dat [eisers] gedurende een slechts korte periode in de veronderstelling heeft verkeerd dat een overeenkomst tot stand zou komen, niet tot een schade van enige miljoenen kan leiden.
4.2. Vergoeding van schade ter zake van het feit dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen (aangeduid als het positieve contractsbelang) is alleen mogelijk indien is voldaan aan een strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf. Uit het vonnis van 10 september 2003 volgt dat aan die maatstaf is voldaan. In dat vonnis is immers beslist dat het afbreken van de onderhandelingen door IBC onaanvaardbaar was op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van [eisers] in het tot stand komen van de overeenkomst.. Bij de begroting van de schade dient daarom de huidige situatie van [eisers] te worden vergeleken met de situatie waarin [eisers] zou hebben verkeerd indien de overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Het verschil betreft de schade die in beginsel door IBC moet worden vergoed.
Schadepost 1: aandelen [Y] (EUR 519.803,--)
4.3. Schadepost 1 betreft de schade van Welland Beheer als aandeelhouder van [Y]. De rechtbank merkt hierbij op dat er in het vonnis van 10 september 2003 (r.o. 3.1) bij gebreke van verweer nog vanuit werd gegaan dat ieder der eisers gerechtigd was in verband met deze schade. Omdat eisers inmiddels zelf hebben aangegeven dat alleen Welland Beheer aandeelhoudster is en derhalve als enige van de eisers schade heeft geleden in verband met de aandelenoverdracht, zal de rechtbank van de feitelijke situatie uitgaan.
4.4. De onderhandelingen zijn gevoerd aan de hand van een notitie van Hak & Baak accountants en belastingadviseurs van 20 augustus 1999 (prod. 1 antwoord). In die notitie zijn de volgende financiële gegevens van [Y] vermeld:
* in 1996 een omzet van NLG 9.061.000,--, waarvan NLG 7.503.000,-- betrekking had op de recreatiesector (waarvan een groot deel betrekking had op projecten van Ecoparks B&P), en een winst van NLG 119.000,-- voor belastingen;
* in 1997 een omzet van NLG 6.017.000,--, waarvan NLG 4.620.000,-- betrekking had op de recreatiesector, en een winst van NLG 349.000,-- voor belastingen;
* in 1998 een omzet van NLG 4.066.000,--,, waarvan NLG 2.272.000,-- betrekking had op de recreatiesector, en een winst van NLG 175.000,-- voor belastingen;
* in het eerste half jaar van 1999 een omzet van circa NLG 2.500.000,--, met een orderportefeuille per eind juli 1999 van NLG 3.024.600,-- en een bedrag van NLG 1.587.339,-- aan lopende offertes en dergelijke; over het hele jaar 1999 werd een winst verwacht die vergelijkbaar was met vorige jaren.
In deze notitie werd een vraagprijs voor de aandelen in [Y] genoemd van NLG 1.950.000,--, waarbij de tussentijdse resultaten van het jaar 1999 voor de koper waren,
stille reserves zouden worden hergewaardeerd en de balans zou worden geschoond van de kruisverbanden met de andere vennootschappen van [X]. Tijdens de onderhandelingen bereikten partijen overeenstemming over een koopprijs van NLG 1.125.000, --.
4.5. Uit de jaarrekeningen 1999 tot en met 2002 (bijlagen bij prod. 1 repliek) en 2003 (overgelegd tijdens de pleidooien) blijken de volgende financiële gegevens:
* in 1999 een omzet van NLG 3.399.353,-- en een winst voor belastingen van NLG 39.300,--;
* in 2000 een omzet van NLG 2.371.481,-- ofwel EUR 849.468,-- en een winst voor belastingen van NLG 34.600,-- ofwel EUR 15.700,--;
* in 2001 een omzet van EUR 974.482,-- en een winst voor belastingen van EUR 21.800,--;
* in 2002 een omzet van EUR 838.108,-- en een verlies voor belastingen van EUR 111.200,--;
* in 2003 een omzet van EUR 427.829,-- en een verlies voor belastingen van EUR 31.500,--; eind 2003 was nog sprake van een post onderhanden werk van EUR 340.500,--, die vol[gens (eisers] betrekking heeft op nog te verzenden facturen.
Het eigen vermogen bestond aanvankelijk uit geplaatste en volgestorte aandelen van NLG 40.000,-- ofwel EUR 18.15,--. Tot en met 2001 werd de behaalde netto winst elk jaar als dividend uitgekeerd. Het dividend bedroeg in 1999 EUR 13.528,10 (NLG 29.812,00), in 2000 EUR 12.015,-- en in 2001 EUR 17.830,--. In 2002 en 2003 werd het verlies toegevoegd aan de algemene reserves, zodat eind 2002 sprake was van een negatief eigen vermogen van EUR 55.380,-- en eind 2003 van een negatief eigen vermogen van EUR 77.390,--.
Daarnaast was er sprake van voorzieningen, waaronder een garantievoorziening voor de duur van 7 jaar in verband met eventuele aanspraken door opdrachtgevers, waarop volgens de notitie van Hak & Baak uit 1999 in de praktijk nauwelijks een beroep werd gedaan. Die voorziening was in de jaren 1998 tot en met 2000 ongeveer gelijk gebleven, maar in 2001 viel een aanzienlijk bedrag van EUR 83.850,- vrij. Die bijzondere baat voorkwam dat in 2001 verlies werd geleden. Nadat in 2002 nog een bedrag van EUR 34.727,-- was vrijgevallen, was deze garantievoorziening geslonken tot EUR 29.757,--.
4.6. Omtrent de overdracht aan De Bouwkombinatie v.o.f. zijn de volgende gegevens bekend:
- voor de overgenomen bedrijfs- en kantoorinventaris werden bedragen van EUR 19.705, EUR 1.466,86 en EUR 43.500, excl. btw betaald (bijlage 1 bij prod. 1 repliek);
- in de jaarrekening 2003 werd een boekwinst verwerkt van EUR 8.703,-- voor de overgenomen bedrijfsinventaris en EUR 29.778, -- voor de overgenomen kantoorinventaris;
- wat betreft de [Y] aan De Bouwkombinatie v.o.f. overgedragen activiteiten werd een bruto fee overeengekomen die afhankelijk was van de bruto ontwikkelingswinst [Y] verzond in verband daarmee facturen aan De Bouwkombinatie v.o.f. van EUR 6.540, en EUR 17.405,15, samen EUR 23.945,15 excl. btw.
4.7. Hak heeft in zijn rapport van 21 april 2004 (prod. 4 dagvaarding) de opbrengst van de verkoop van de activa en activiteiten aan De Bouwkombinatie v.o.f. geschat op ca. EUR 100.000,--, waarop hij vennootschapsbelasting in mindering bracht. De netto opbrengst van EUR 75.205,-- verhoogde hij met de dividenduitkeringen in 2000 en 2001 van totaal EUR 29.845, en verminderde hij met het negatief vermogen per eind 2002 van EUR 55.380,--, geeft NLG 49.670,--. Hak berekende de schade door dat bedrag in mindering te brengen op de afgesproken verkoopprijs voor de aandelen van EUR 510.503,-- waardoor de schade uitkwam op EUR 460.833,--.
In zijn rapport van 12 februari 2007 heeft Hak deze berekening gewijzigd door het bedrag van EUR 75.205,-- te vervangen door EUR 16.235,--, zijnde de facturen van totaal EUR 23.945,--verminderd met de daarover afgerekende vennootschapsbelasting van EUR 7.740,--. De door Hak berekende schade kwam daarna uit op EUR 519.803,--.
4.8. IBC meent dat uit de overlegde jaarrekeningen over 1999 en daarna volgt dat de overnameprijs voor de aandelen van EUR 510.503, gebaseerd was op onjuiste winst-, omzet- en balansgegevens en dat die afwijkingen zouden hebben geleid tot een verlaging van de overnameprijs op grond van de gebruikelijke garanties, die IBC bij de vastlegging van de overeenkomst zou hebben verlangd. De rechtbank verwerpt dat verweer. In de bodemprocedure is al vastgesteld dat IBC een due diligence onderzoek heeft laten uitvoeren en dat dit onderzoek al was afgerond toen partijen op 8 oktober 1999 op hoofdlijnen overeenstemming bereikten. Het is niet aannemelijk dat, indien de overeenkomst tot stand zou zijn gekomen, [eisers] aan IBC garanties zou hebben verstrekt in verband met feiten en omstandigheden die uit dat due diligence onderzoek hadden kunnen blijken, of in verband met onzekere toekomstige ontwikkelingen. IBC heeft niets gesteld omtrent achteraf onjuist gebleken feiten en omstandigheden die niet uit het due diligence onderzoek konden blijken.
4.9. IBC meent dat Hak ten onrechte de afgesproken koopprijs vergelijkt met de waarde van de onderneming per eind 2003, omdat negatieve ontwikkelingen na 1999 niet voor rekening van IBC kunnen worden gebracht. De rechtbank stelt vast dat de omzet van [Y] in de jaren 2000 en daarna beduidend lager was dan de omzet in de jaren 1996 tot en met 1999. [eisers] meent dat er causaal verband bestaat tussen die negatieve ontwikkelingen en het afbreken van die onderhandelingen, omdat:
a) [X] als gevolg van zijn reactieve vitale depressie niet in staat was nieuwe projecten voor [Y] te verwerven, zodat vanaf 2000 is geteerd op al binnengehaalde projecten;
b) diverse belangrijke personeelsleden van [Y] in de tweede helft van 1999 zijn vertrokken in verband met de overname;
c) de reputatie van [X] als gevolg van het niet doorgaan van de overname is geschaad.
4.10. De rechtbank verwerpt de onder b en c genoemde omstandigheden als onvoldoende onderbouwd. Het weglopen van werknemers kan wellicht gedurende een korte periode tot problemen leiden, maar vertrokken werknemers kunnen en moeten door een goed ondernemer vervangen worden, zodat dit niet kan verklaren waarom vanaf 2000 gedurende meerdere jaren veel minder omzet is gemaakt dan in de jaren voor de geplande overn[ame. eisers] heeft geen concrete voorbeelden genoemd van projecten die [Y] is misgelopen als gevolg van de gestelde reputatieschade.
4.11. Wel kan het sterk teruglopen van de omzet tenminste gedeeltelijk worden geweten aan de depressie van [X], nu uit het rapport van medisch adviseur/verzekeringsarts mevr. A.D.C. Huijsmans (prod. 5 repliek) blijkt dat er sprake is van een causaal verband tussen die depressie en het niet doorgaan van de overname van het eigen bedrijf en de beloofde hoge positie. De negatieve invloed van de depressie op de omzet[ van Y] kan echter mede gelet op de aard van de aansprakelijkheid in redelijkheid niet aan het afbreken van de onderhandelingen worden toegerekend, omdat die depressie niet het redelijkerwijs te verwachten gevolg was van het afbreken van de onderhandelingen. Ondernemers die onderhandelingen over de overname van hun bedrijf zien mislukken, plegen immers normaal gesproken over voldoende incasseringsvermogen te beschikken om daarna hun bedrijf op dezelfde voet als voorheen te kunnen voortzetten, dan wel onderhandelingen met een nieuwe gegadigde te kunnen voeren. Er is hier geen sprake van overtreding van een verkeers- of veiligheidsnorm waarbij een ruime toerekening past.
4.12. De door Hak toegepaste schadeberekening stuit daarom af op de eis van voorzienbaarheid. Dat wil echter nog niet zeggen dat er in het geheel geen sprake is van aan het afbreken van de onderhandelingen toerekenbare schade van Welland Beheer. Het is zeer wel mogelijk dat de tussen Welland Beheer en IBC overeengekomen koopprijs voor de aandelen in [Y] hoger was dan de vrije verkoopwaarde in het economisch verkeer. Het ging IBC immers niet zozeer om het bedrijf van [Y], maar om de package deal waarbij zij [X] als commercieel directeur binnen kon halen en haar marktpositie in Zeeland kon versterken. De schade van Welland Beheer bestaat dan in het verschil tussen de (hogere) koopprijs en de reële waarde van de aandelen. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, opdat partijen zich over de reële waarde van de aandelen op het moment van het afbreken van de onderhandelingen kunnen uitlaten.
4.13. Het zal waarschijnlijk nodig zijn op dat punt een deskundigenbericht in te winnen. De rechtbank zal partijen daarom alvast in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
Schadepost 2: perceel [woonplaats] (EUR 99.285,--)
4.14. Schadepost 2 betreft de schade van [Z] als eigenares van het perceel in [woonplaats]. IBC heeft tijdens deze procedure toegezegd dat zij dat perceel alsnog zal afnemen voor de voorziene prijs van NLG 250.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 januari 2000 tot aan de dag van afname. [eisers] reageert dat deze post kan vervallen als IBC de grond inderdaad alsnog afneemt. Partijen zullen moeten opgeven of het perceel inmiddels aan IBC geleverd is en zo nee, of zij wensen dat in het dictum van het eindvonnis een voorziening op dit punt wordt opgenomen.
Schadepost 3: perceel Burgh-Haamstede (EUR 190.460,--)
4.15. Schadepost 3 betrof het perceel in Burgh-Haamstede, dat destijds eigendom was van Ecoparks Vastgoed en voor NLG 500.000,-- aan IBC zou worden verkocht. Dat perceel is in maart 2000 door een taxateur gewaardeerd op NLG 590.000,-- uitgaande van schone grond en NLG 470.000,-- uitgaande van vervuilde grond , waarbij de saneringskosten op NLG 120.000, werden gesteld. Ecoparks Vastgoed heeft het perceel in juni 2002 voor de getaxeerde waarde van NLG 470.000,-- ofwel EUR 213.276,70 verkocht en geleverd aan [X] privé. [X] heeft een deel van dat perceel voor EUR 120.000, verkocht aan De Bouwkombinatie v.o.f., die op haar beurt na sanering van de grond vijf bouwpercelen voor een bedrag van elk ca. EUR 66.000,-- heeft doorverkocht aan individuele kopers, waarmee zij ook een aanneemovereenkomst heeft gesloten. Op het niet aan De Bouwkombinatie v.o.f. verkochte deel waren een woning en een oude smidse aanwezig. [X] heeft de smidse gesloopt en in plaats daarvan twee winkels en een appartement gebouwd.
4.16. Ecoparks Vastgoed maakte aanvankelijk aanspraak op een schadevergoeding van EUR 190.460,--in verband met het niet afnemen van dit perceel. Nadat IBC bij antwoord had aangevoerd dat Ecoparks Vastgoed dit perceel voor een veel te laag bedrag aan [X] heeft verkocht, heeft Ecoparks Vastgoed deze schadepost bij repliek ingetrokken. Bij dupliek heeft IBC een beroep gedaan op verrekening van voordeel in de zin van art. 6:100 BW. IBC wijst erop dat dit project grote rendementen heeft opgeleverd. Zij meent dat [X] gehouden is het door hem genoten voordeel in mindering te doen strekken op de gevorderde schadevergoeding. IBC schat dat voordeel op EUR 200.000,--.
4.17. De rechtbank verwerpt het beroep op verrekening van voordeel, omdat de benadeelde Ecoparks Vastgoed door het niet afnemen van het perceel door IBC geen enkel voordeel heeft genoten. Gesteld noch gebleken is dat Ecoparks Vastgoed bewust enig voordeel heeft weggesluisd naar [X]. Ecoparks Vastgoed heeft het perceel aan [X] verkocht voor de door een taxateur vastgestelde prijs en uit niets blijkt dat de taxatiewaarde niet reëel was. Het door [X] en De Bouwkombinatie v.o.f. behaalde rendement kan niet als voordeel in de zin van art. 6:100 BW worden aangemerkt, omdat dat rendement het gevolg is van de kosten, het risico en de inspanningen die [X] en De Bouwkombinatie v.o.f. in het project hebben geïnvesteerd.
Schadepost 4: inkomensschade (EUR 3.074.300,--)
4.18. Schadepost 4 betreft de inkomensschade van [X], die door Hak is berekend op EUR 3.074.300,-- (pag. 4 van het rapport van 21 april 2004). Hak heeft als uitgangspunt gehanteerd dat [X], indien hij per 1 januari 2000 bij IBC in dienst zou zijn getreden, tot zijn 65ste jaar bij IBC zou zijn blijven werken. Voor het bij IBC genoten inkomen heeft Hak gerekend met de in het vonnis vermelde bedragen, waarbij hij het bruto maandloon van NLG 14.000,-- nog met vakantietoeslag heeft verhoogd. Daarnaast heeft Hak in zijn berekening verwerkt dat [X] jaarlijks een bonus zou hebben ontvangen gelijk aan een 14e en 15e maand. De kosten in verband met de door IBC ter beschikking te stellen representatieve auto heeft Hak gesteld op EUR 13.613,-- per jaar. Hak heeft ook pensioenopbouw verwerkt in de berekening van het inkomen bij IBC.
Het inkomen van [X] na de afgebroken onderhandelingen heeft Hak gesteld op de uitkering ingevolge de arbeidsongeschiktheidsverzekering en het salaris bij De Bouwkombinatie v.o.f., vermeerderd met pensioenopbouw en kosten van een auto van EUR 5.445,-- per jaar.
4.19. IBC betwist dat [X] tot zijn 65ste jaar bij IBC in dienst zou zijn gebleven. Zij meent dat er bij de schadebegroting vanuit moet worden gegaan dat IBC bij totstandkoming van een arbeidsovereenkomst met [X] nog voor de start van diens werkzaamheden ontbinding van die overeenkomst zou hebben gevraagd wegens gewichtige redenen, omdat IBC gelet op de inmiddels door haar ontvangen informatie geen vertrouwen meer had in [X]. IBC voert aan dat [X] bovendien bij disfunctioneren zou zijn ontslagen. Ten slotte wijst IBC erop dat uit het rapport van mevrouw Huijsmans blijkt dat [X] in de periode 1994 tot en met 1997 al met vergelijkbare klachten was uitgevallen.
4.20. Er is geen enkele reden om te veronderstellen dat de door IBC ontvangen informatie, die in de bodemprocedure onvoldoende is geacht om het afbreken van de onderhandelingen te kunnen rechtvaardigen, door de kantonrechter wel voldoende zou zijn geacht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. De rechtbank hanteert daarom als uitgangspunt dat [X] bij totstandkoming van een arbeidsovereenkomst daadwerkelijk bij IBC aan de slag zou zijn gegaan. De predispositie van [X] en de feitelijke uitval vanaf 2000 zijn onvoldoende reden om aan te nemen dat [X] al snel na indiensttreding wegens psychische klachten zou zijn uitgevallen, omdat in dat geval de negatieve invloed van het afbreken van de onderhandeling afwezig zou zijn geweest. Met IBC gaat de rechtbank er echter vanuit dat [X], die 47 jaar oud was op 1 januari 2000, niet tot zijn 65ste bij IBC in dienst zou zijn gebleven. Gelet op de predispositie van [X] moet rekening worden gehouden met de kwade kans, dat [X] na een aantal jaren hard werken opnieuw arbeidsongeschikt zou zijn geworden. Bovendien moet gelet op de aard van de functie van commercieel directeur rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat partijen na verloop van tijd geen heil meer zouden hebben gezien in een verdere samenwerking. De rechtbank hanteert daarom als uitgangspunt dat [X] gedurende vijf jaar bij IBC in dienst zou zijn gebleven.
4.21. Wat betreft het inkomen dat [X] bij IBC zou hebben genoten maakt IBC alleen bezwaar tegen de door Hak toegepaste bonus. IBC wijst erop dat in het vonnis van 10 september 2003 niet over een bonus is gesproken en dat alleen de leden van haar raad van bestuur en haar divisiedirecteuren een prestatiegerelateerde bonus ontvangen. [X] meent dat het op de weg van IBC ligt om duidelijkheid te verschaffen over de bonussen die vanaf 2000 tot heden aan haar bestuurders zijn uitgekeerd, omdat het in de lijn der verwachting ligt dat ook [X] in die periode deze bonus zou hebben ontvangen. De rechtbank verwerpt dat standpunt. Als uitgangspunt moeten de arbeidsvoorwaarden worden gehanteerd die in het vonnis van 10 september 2003 zijn vermeld. Daartoe behoort geen bonus bestaande uit een 14e en 15e maand. IBC ontkent ook dat zij feitelijk dergelijke bonussen uitkeert aan functionarissen op het niveau van [X]. Dan is het aan [X] om te onderbouwen waarom desondanks moet worden aangenomen dat [X] jaarlijks een dergelijke bonus zou hebben ontvangen indien hij bij IBC in dienst zou zijn getreden. Nu [X] dat heeft nagelaten, moet de door Hak gehanteerde bonus bij de schadebegroting buiten beschouwing blijven.
4.22. Wat betreft het inkomen van [X] na het afbreken van de onderhandelingen meent IBC dat ook nog rekening moet worden gehouden met het inkomen van [X] uit de [Y] betaalde managementfee, het door [Y] en Ecoparks B&P uitgekeerde dividend en de winst die [X] heeft gehaald met het project in Burgh-Haamstede. [X] betwist dat.
4.23. [X] stelt dat hij van [Y] geen managementfee heeft ontvangen, waartoe hij verwijst naar zijn (niet overgelegde) belastingaangiftes. Uit de jaarrekeningen van [Y] blijkt echter dat zij in 2000 een managementfee heeft betaald van NLG 50.000,-- ofwel EUR 22.689,--, in 2001 van EUR 22.700,--, in 2002 van EUR 35.000,-- en in 2003 van EUR 27.735,-- (bedragen die vergelijkbaar waren met de in 1998 en 1999 betaalde managementfee). Omdat [X] de feitelijk bestuurder van [Y] was, moet die managementfee bij de schadebegroting worden beschouwd als inkomen van [X]. Dat geldt ook indien de managementfee feitelijk is uitgekeerd aan Welland Beheer, de aandeelhouder en waarschijnlijk ook formeel bestuurder[Y]. In dat geval moet de managementfee aan [X] privé ten goede zijn gekomen in de vorm van de managementfee die [X] op zijn beurt van Welland Beheer zal hebben ontvangen, in de vorm van een dividenduitkering door Welland Beheer aan [X] als aandeelhouder of in de vorm van een toename van het eigen vermogen van Welland Beheer en dus een waardevermeerdering van de aandelen van [X] in Welland Beheer.
[X] zal nog moeten opgeven welke managementfee [Y] in 2004 (het vijfde jaar van de fictieve arbeidsovereenkomst) heeft betaald.
4.24. De rechtbank verwerpt het standpunt van IBC dat ook het door [Y] uitgekeerde dividend bij de schadebegroting als inkomen van [X] moet worden aangemerkt. Dat dividend betreft rendement op het vermogen van Welland Beheer en daarmee indirect rendement op het vermogen van [X]. Er is geen reden om dat dividend als verkapte inkomsten aan te merken. Indien IBC de onderhandelingen niet zou hebben afgebroken, zou Welland Beheer immers voor de aandelen in [Y] een koopprijs van NLG 1.125.000,--hebben ontvangen en had zij op andere wijze rendement op die koopprijs kunnen behalen.
4.25. Ook voor het door Ecoparks B&P uitgekeerde dividend geldt dat dit in beginsel moet worden aangemerkt als rendement op het vermogen van enig aandeelhoudster Ecoparks Beheer en daarmee indirect rendement op het vermogen van [X] als enig aandeelhouder van Ecoparks Beheer. Volgens IBC betrof dit echter feitelijk verkapt inkomen uit ondernemingsactiviteiten. Dat standpunt moet in ieder geval worden verworpen, voor zover de omzet van Ecoparks B&P bestond uit verhuur van recreatiewoningen. Van de beoogde overeenkomst maakte immers alleen onderdeel uit dat Ecoparks B&P haar projectontwikkelingsactiviteiten zou overdragen. De verhuuractiviteiten van Ecoparks B&P zouden niet worden overgedragen, zodat de inkomsten van [X] in verband met die verhuuractiviteiten hoe dan ook bij de schadebegroting buiten beschouwing moeten blijven. Het is echter onduidelijk wat er na het afbreken van de onderhandelingen is gebeurd met de lopende projectontwikkelingsactiviteiten van Ecoparks B&P. [eisers] zal moeten opgeven hoeveel omzet Ecoparks B&P na 1 januari 2000 nog in verband met projecten heeft gemaakt, tot welke resultaten die omzet heeft geleid en welke managementfees Ecoparks B&P heeft uitgekeerd.
4.26. In verband met het verweer van IBC over de winst die [X] met het plan Burgh-Haamstede heeft behaald zal [X] inzicht moeten verschaffen in de hoeveelheid werk die hij na 1 januari 2000 aan de sloop van de smidse en de bouw van de twee winkels en het appartement heeft besteed, aan de kosten die hij in verband daarmee heeft gemaakt en aan de opbrengst uit verkoop of verhuur. Daarna zal de rechtbank op dit verweer beslissen.
4.27. Subsidiair, voor het geval [X] ter zake van gederfd inkomen enige schade mocht hebben ondervonden, beroept IBC zich op de artikelen 6:98, 101 lid 1 en/of 102 lid 2 BW. Volgens IBC heeft die schade niets van doen met de omstandigheden in 1999 en is die schade uitsluitend het gevolg van beslissingen c.q. handelingen van [eisers] in de periode na november 1999, die uitsluitend aan [eisers] dienen te worden toegerekend. Het beroep op deze artikelen moet worden verworpen, omdat IBC niet heeft toegelicht op welke beslissingen c.q. handelingen van [eisers] zij hiermee doelt.
Schadepost 5: bruto fee (EUR 2.953.542,--)
4.28. In de eerder vermelde notitie van Hak & Baak uit 1999 (prod. 1 antwoord) werd voorgesteld dat Ecoparks B&P haar projectontwikkelingsactiviteiten zou overdragen aan [Y] en dat de prijs voor de aandelen in [Y] in verband daarmee zou worden verhoogd met NLG 5.000.000,--. Als bijlage 3 bij deze notitie was een overzicht gevoegd van 18 potentiële projecten voor een totaalbedrag van NLG 205.000.000,--. Uiteindelijk werd tussen partijen afgesproken dat, indien een project feitelijk doorgang zou vin[eisers] bij aanvang van de bouw een bruto fee zou ontvangen. Die bruto fee zou 3,175% van de verkoopwaarde per project bedragen, mits de stichtingskostenopzet na aftrek van de bruto fee minimaal een bruto ontwikkelingswinst van 3,5% zou laten zien.
4.29. Schadepost 5 betreft de schade van Ecoparks B&P in verband met de bruto fee die zij als gevolg van het afbreken van de onderhandelingen heeft gemist. Hak acht het redelijk aan te nemen dat alle 18 projecten zouden zijn uitgevoerd en een positief resultaat zouden hebben opgeleverd. Hij berekent deze schadepost daarom op 3,175% van NLG 205.000.000,- is EUR 2.953.542,--.
4.30. IBC meent dat het niet redelijk is aan te nemen dat alle 18 projecten zouden zijn uitgevoerd, laat staan dat alle 18 projecten voldoende winst zouden hebben opgeleverd om [eisers] aanspraak te kunnen geven op de bruto fee. Zij voert aan dat zij tijdens de onderhandelingen al weinig vertrouwen had in de 18 projecten, die niet meer waren dan ideeën c.q. wensen van [X]. Ook wijst IBC er op dat het na het afbreken van de onderhandelingen [eisers] vrij stond de projecten zelf te realiseren dan wel aan een derde over te dragen of samen met derden uit te voeren. IBC meent dat er geen causaal verband bestaat tussen het afbreken van de onderhandelingen en het niet doorgaan van de projecten.
4.31[eisers] reageert dat de projecten niet zijn doorgegaan vanwege de gezondheidstoestand van [X] en omdat [X] de bij de projecten betrokkenen had geënthousiasmeerd over een toekomstige ontwikkeling door IBC maar IBC vervolgens afhaakte. [eisers] meent dat deze schadepost ex aequo et bono zal moeten worden vastgesteld.
4.32. De rechtbank oordeelt als volgt. De voorziene overeenkomst in verband met de bruto fee had voor Ecoparks B&P het voordeel dat zij zelf geen kosten, inspanningen en risico’s hoefde te investeren in verband met de ontwikkeling van de 18 projecten, maar dat IBC die rol van haar zou overnemen. Indien een project tot verlies zou leiden, zou dat voor rekening en risico van IBC zijn. Indien een project voldoende winst zou opleveren, zou Ecoparks B&P een beloning ontvangen van 3,175% van de verkoopwaarde van het project, zonder dat zij nog enig werk in verband met het project hoefde te verrichten. Als gevolg van het afbreken van de onderhandelingen is Ecoparks B&P dat voordeel misgelopen. Zij kon weliswaar daarna de projecten alsnog zelf uitvoeren, maar zij zou kosten en inspanningen moeten investeren om projectwinst te kunnen behalen en zij ook het risico lopen van verlies of onvoldoende winst. De bruto fee die Ecoparks B&P zou hebben ontvangen indien tussen partijen een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen, moet daarom worden aangemerkt als schade veroorzaakt door het afbreken van de onderhandelingen.
4.33. Gelet op de aard van deze schadepost ligt een schatting voor de hand. De rechtbank acht het niet redelijk aan te nemen dat alle 18 projecten met voldoende winst zouden zijn uitgevoerd, zoals Hak als uitgangspunt heeft gehanteerd. Het is aannemelijk dat een deel van de projecten nooit zou zijn uitgevoerd en/of dat een deel van de uitgevoerde projecten onvoldoende winst zouden hebben opgeleverd. De rechtbank beschikt op dit moment nog over onvoldoende gegevens om een redelijke schatting te kunnen maken. Zij zal partijen in de gelegenheid stellen nadere inlichtingen te verschaffen over de 18 projecten. Het gaat daarbij met name om de vraag of en in hoeverre de betreffende projecten daadwerkelijk doorgang zouden hebben gevonden en de vraag of en waarom redelijkerwijs valt aan te nemen dat een bruto ontwikkelingswinst van 3,5% zou zijn betaald. Het zal wellicht nodig blijken hierover een deskundigenbericht in te winnen, zo mogelijk door de deskundigen die waarschijnlijk in verband met schadepost 1 zullen worden benoemd. De rechtbank zal partijen daarom alvast in de gelegenheid stellen zich uit te laten over de wenselijkheid van een deskundigenbericht, over het aantal en het specialisme van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Indien partijen zich wensen uit te laten over de persoon van de te benoemen deskundige(n), dienen zij daarbij aan te geven over welke deskundige(n) zij het eens zijn, dan wel tegen wie zij gemotiveerd bezwaar hebben.
Schadepost 6: kosten adviseurs en juridische bijstand (EUR 62.756,--)
4.34. Schadepost 6 betreft de door Welland Beheer betaalde kosten van adviseurs en advocaten, die door Hak als volgt zijn berekend:
a) kosten adviseur Hak & Baak begeleiding verkooptraject EUR 19.285,--
b) kosten juridische bijstand 16.526,--
c) kosten juridische bijstand en adviseur afwikkeling (raming) 25.000,--
d) taxatiekosten en dergelijke (raming) 5.000,--
--------------------------
Totaal kosten EUR 65.811,--
Reeds ontvangen uit hoofde van vonnis 3.055,--
--------------------------
Resteert aan schade EUR 62.756,--
4.35. Onderdeel a bedraagt volgens IBC slechts EUR 14.006,06. IBC meent dat dit onderdeel niet toewijsbaar is, omdat partijen bij het gevoerde overleg de kosten van de eigen adviseurs zouden dragen. [eisers] meent dat naast het zgn. positieve contractsbelang ook het negatieve contractsbelang moet worden vergoed waaronder dit onderdeel valt. [eisers] heeft niet betwist dat het hier om kosten gaat die voor zijn eigen rekening zouden zijn gebleven indien tussen partijen een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. [eisers] zou deze kosten dan hebben terugverdiend met behulp van de opbrengst van de overeenkomst, waaronder de koopprijs voor de aandelen in [Y]. Omdat bij de begroting van de schade in verband met die koopprijs wordt uitgegaan van het positieve contractsbelang, zou het dubbelop zijn daarnaast nog een vergoeding toe te kennen voor deze kosten. De opgevoerde kosten zijn daarom in zoverre niet toewijsbaar. Daartegenover staat echter dat [eisers] kosten zal hebben moeten maken om in het voorjaar van 2000 met een derde over de verkoop van de aandelen in [Y] te onderhandelen, en eventueel daarna ook nog kosten om de eigen exploitatie van het aannemersbedrijf nieuw leven in te blazen. Die kosten had [eisers] niet hoeven maken indien de overeenkomst met IBC zou zijn gesloten, en kunnen daarom worden aangemerkt als schade als gevolg van het afbreken van de onderhandelingen. De rechtbank zal [eisers] in de gelegenheid stellen om op te geven hoe hoog die kosten zijn geweest.
4.36. IBC betwist de bij de onderdelen b en c opgevoerde kosten van juridische bijstand, onder verwijzing naar de regels voor proceskosten in art. 241. [eisers] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. Nu [eisers] niet heeft tegengesproken dat het hier gaat om gerechtelijke kosten, moeten alle opgevoerde kosten van juridische bijstand worden afgewezen, omdat die onder de proceskostenveroordeling in deze zaak en eerdere zaken vallen.
4.37[eisers] zal de bij de onderdeel c opgevoerde kosten van de schaderapporten van Hak en de bij onderdeel d opgevoerde taxatiekosten moeten concretisen. [eisers] meent dat deze kosten toewijsbaar zijn op grond van het bepaalde in art. 6:96 BW, maar IBC meent dat de kosten van Hak de redelijkheidstoets van dat artikel niet kunnen doorstaan, indien zal blijken dat de door de rechtbank begrote schade aanzienlijk lager zal uitvallen dan het door Hak berekende bedrag. De rechtbank zal later in deze procedure op dat verweer beslissen.
Schadepost 7: huurderving keukenstudio (EUR 125.927,--)
4.38. Schadepost 7 betreft de schade van [X] als eigenaar van de loods, waarin Oosterlicht BV (geleid door zijn echtgenote [echtgenote]) sinds 1999 een keukenstudio exploiteerde. De keukenstudio was overgenomen van een eerdere exploitant die failliet was verklaard. [eisers] stelt dat is besloten om de keukenstudio af te stoten vanwege een ‘conflict of interest’ met het dienstverband van [X] bij IBC en dat daarom in oktober 1999 de uitverkoop van showroommodellen in gang is gezet en personeel is ontslagen (de rechtbank begrijpt dat in oktober 1999 een ontslagvergunning is aangevraagd en dat die in januari 2000 is verleend). [X] maakt aanspraak op vergoeding van huurschade van EUR 125.927,--, omdat hij na de sluiting van de keukenstudio slechts een deel van de loods aan een derde heeft kunnen verhuren en daarbij bovendien met een lagere huurprijs genoegen heeft moeten nemen.
4.39. IBC wijst erop dat uit de notitie van Hak uit 1999 blijkt dat het de intentie van [X] was om de keukenstudio te handhaven en dat [echtgenote] haar activiteiten juist wilde uitbreiden. IBC meent dat de sluiting van de keukenstudio niets van doen heeft met het afbreken van de onderhandelingen, maar dat het bergafwaarts ging nadat een partner met ruzie was vertrokken en dat de keukenstudio bovendien economisch niet haalbaar was vanwege de aanwezigheid van een doe-het-zelfzaak in de directe omgeving. Tenslotte wijst IBC erop dat het meer voor de hand had gelegen de keukenstudio te verkopen aan een derde dan die te liquideren.
4.40. De rechtbank zal deze schadepost afwijzen als onvoldoende onderbouwd. Uit de notitie van Hak van 20 augustus 1999 blijkt dat het toen nog de bedoeling was om de keukenstudio na de overname door IBC te handhaven en dat [X] zelfs enige uren per week wilde blijven besteden om aannemingswerk [Y] bij de klanten van de keukenstudio “los te weken”. Na het verweer van IBC heeft [X] niet toegelicht waarom hij twee maanden later alweer van gedachte was veranderd, waarom hij de liquidatie van de keukenstudio direct in werking heeft gezet en niet heeft gewacht tot zijn feitelijke indiensttreding bij IBC, en waarom hij geen alternatieven voor liquidatie heeft onderzocht. Bij gebreke van die toelichting kan geen causaal verband worden aangenomen tussen het afbreken van de onderhandelingen en het mislopen van huurinkomsten als gevolg van de sluiting van de keukenstudio.
Schadepost 8: immateriële schade (EUR 50.000,--)
4.41. [X] maakt aanspraak op een vergoeding van EUR 50.000,-- voor immateriële schade. Hij verwijst naar de eerder genoemde rapportage van mevrouw Huijsmans, waaruit blijkt dat hij als gevolg van het afbreken van de onderhandelingen psychische schade heeft opgelopen en dat zijn geestelijk letsel is te kwalificeren als een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. [eisers] meent dat sprake is van een aantasting in zijn persoon in de zin van art. 6:106 lid aanhef en onder b BW.
4.42. IBC meent dat geen sprake is van handelingen van IBC die als aantasting van de persoon van [X] aangemerkt kunnen worden.
4.43. De rechtbank zal deze schadepost afwijzen. Ook voor immateriële schade geldt de regel van art. 6:98 BW, dat alleen voor vergoeding in aanmerking komt schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend. In het onderhavige geval is niet voldaan aan de eis van voorzienbaarheid. Er is geen sprake van schending van een norm die beoogt te beschermen tegen dit soort schade, en evenmin was sprake van een bewuste handeling van IBC gericht op de veroorzaking van dit soort schade. Hier was sprake van een zakelijk geschil tussen ondernemers, waarvan het ontstaan van een depressie niet het redelijkerwijs te verwachten gevolg was omdat ondernemers in het algemeen over voldoende incasseringsvermogen plegen te beschikken. Dat kan anders liggen indien de psychische schade mede het gevolg is van de wijze waarop de schuldenaar zich jegens de benadeelde heeft gedragen, maar gesteld noch gebleken is dat IBC zich bij het afbreken van de onderhandelingen of daarna op een zodanige wijze heeft gedragen dat daarmee de grenzen van een zakelijk geschil werden overschreden.
4.44. In het door Hak berekende schadebedrag van EUR 7.017.103, is nog geen rekening gehouden met het pas nadien in kort geding toegekende voorschot van EUR 150.000,--. [eisers] heeft in punt 4 van de dagvaarding opgemerkt dat uiteraard bij de afwikkeling van de schade rekening moet worden gehouden met dit voorschot, maar hij heeft dat voorschot niet op zijn vordering in mindering gebracht. De rechtbank zal dat alsnog doen zodra alle schadeposten definitief zijn begroot.
Wettelijke rente
4.45. [eisers] vordert de wettelijke rente over de diverse schadeposten vanaf 1 mei 2000. Die vordering is toewijsbaar, maar alleen voor zover de schade op dat moment al geleden was. Over later geleden schade is de rente pas vanaf het tijdstip van de schade toewijsbaar. Schade die op de datum van het eindvonnis in deze zaak eventueel nog toekomstige schade zal blijken te betreffen, zal moeten worden gekapitaliseerd. Toewijsbaar is de wettelijke rente in de zin van art. 6:119 BW en niet de handelsrente van art. 6:119a BW waarop [eisers] bij gelegenheid van de pleidooien aanspraak heeft gemaakt. Dat artikel geldt alleen voor handelsovereenkomsten gesloten na 1 december 2002, waarvan hier geen sprake is.
5.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 13 augustus 2008 voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over hetgeen is vermeld onder 4.12, 4.13, 4.14, 4.23, 4.25, 4.26, 4.33, 4.35 en 4.37,
5.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.M. Rousseau, mr. N.W.A. Stegeman-Kragting en
mr. H.M. Hettinga en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2008.