ECLI:NL:RBSHE:2008:BG0929

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845263-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging, opzettelijke brandstichting en vernieling met levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging, opzettelijke brandstichting en vernieling. De tenlastelegging betrof incidenten die zich op 29 mei 2008 in Uden hebben voorgedaan, waarbij de verdachte de woorden "let maar op want ik zet je woning in de fik" heeft geuit richting het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk wasbenzine heeft gesprenkeld en aangestoken nabij de woning van het slachtoffer, wat levensgevaar voor deze en andere bewoners met zich meebracht. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en reclasseringscontact. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig bewijs was voor de bedreiging en dat de brandstichting een noodkreet was. De rechtbank oordeelde echter dat de bedreiging en de brandstichting wettig en overtuigend bewezen waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De voorlopige hechtenis werd opgeheven, aangezien deze al eerder was geschorst.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845263-08
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 oktober 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 september 2008.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 29 mei 2008 te Uden [slachtoffer] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of
brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer]
dreigend de woorden toegevoegd :"let maar op want ik zet je woning in de fik",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(artikel 285 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 29 mei 2008 in de gemeente Uden, althans in het
arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende
zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk
wasbenzine, althans een brandbare stof, gesprenkeld en/of uitgegoten over een
balustrade in de onmiddellijke nabijheid van een woning aan de [adres]
en/of (vervolgens) die wasbenzine, althans brandbare stof aangestoken met een
aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die
wasbenzine, althans die brandbare stof,
terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor [slachtoffer] en/of een of meer zich in aangrenzende woning(en) bevindende
perso(o)n(en) te duchten was/waren en/of
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning
en/of een of meer aangrenzende woning(en) te duchten was/waren;
(artikel 157 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 29 mei 2008 in de gemeente Uden, althans in het
arrondissement 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door haar voorgenomen
misdrijf om opzettelijk brand te stichten, met dat opzet
wasbenzine, althans een brandbare stof, heeft gesprenkeld en/of heeft
uitgegoten over een balustrade in de onmiddellijke nabijheid van een woning
aan de [adres] en/of (vervolgens) die wasbenzine, althans brandbare stof
heeft aangestoken met een aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in
aanraking heeft gebracht met die wasbenzine, althans die brandbare stof,
terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor [slachtoffer] en/of een of meer zich in aangrenzende woning(en) bevindende
perso(o)n(en) te duchten was/waren en/of
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning
en/of een of meer aangrenzende woning(en) te duchten was/waren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 157/45 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij op of omstreeks 28 mei 2008 te Uden opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit en/of klink van een voordeur, in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of Woningstichting SVU, in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of
onbruikbaar gemaakt;
(artikel 350 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van de tenlastegelegde bedreiging met brandstichting.
Het standpunt van de verdediging.
Vrijspraak, vanwege het ontbreken van wettig bewijs. De aangifte wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Verdachte kan zich immers niet herinneren of zij [slachtoffer] telefonisch heeft bedreigd. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat opzet op de bedreiging ontbreekt, omdat verdachte de bewoordingen heeft geuit als een schreeuw om aandacht.
Het oordeel van de rechtbank.
[slachtoffer] heeft onder meer aangifte gedaan van bedreiging. In deze aangifte verklaart hij dat hij op 29 mei 2008 omstreeks 00.30 uur werd gebeld door zijn buurvrouw, [verdachte]. [slachtoffer] bevond zich op dat moment in zijn woning aan de [adres] te Uden. Hij hoort dat verdachte tegen hem zegt: “let maar op want ik zet je woning in de fik.”1 Voorts blijkt uit het dossier dat verdachte voor haar inverzekeringstelling is gehoord door een politieambtenaar. Tijdens dit verhoor heeft zij verklaard: “Ik heb toegegeven wat mij werd verweten. Ik heb mijn buurman bedreigd.”2 Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde bewoordingen heeft geuit in de richting van [slachtoffer].
Voorts is de rechtbank van oordeel dat deze bewoordingen als opzettelijk bedreigend aangemerkt kunnen worden. Verdachtes uitlatingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders begrepen worden dan dat verdachte met de zin “let maar op want ik zet je woning in de fik” [slachtoffer] vrees wilde aanjagen.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan ten aanzien van feit 2.
De vaststaande feiten.
Op 29 mei 2008 heeft verdachte op de balustrade bij de woning aan de [adres] te Uden wasbenzine op grond gesprenkeld. Vervolgens heeft verdachte de wasbenzine met een aansteker in brand gestoken. De bewoner van de [adres], [slachtoffer], was op dat moment in zijn woning aanwezig.3
Het standpunt van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Door de brandstichting was er levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen te duchten.
Het standpunt van de verdediging.
Vrijspraak. In de eerste plaats omdat de opzet op de brandstichting ontbreekt. Verdachte wilde geen brand stichten, het was een noodkreet en een schreeuw om aandacht en hulp. Voorts betwist de verdediging levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen. Uit het dossier blijkt niet waar dit gevaar uit bestond. Verdachte heeft slechts een geringe hoeveelheid wasbenzine op een betonnen vloer gesprenkeld en aangestoken. Dit brandje is al snel uit zichzelf gedoofd.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit het gedrag van verdachte, namelijk het sprenkelen van wasbenzine en het vervolgens aansteken van deze brandbare vloeistof, leidt de rechtbank af dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. Verdachtes handelen was immers rechtstreeks gericht op het ontstaan van open vuur op de balustrade van het appartementencomplex. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte deze brandstichting eveneens heeft gewild.
Wellicht was de brandstichting, zoals door de raadsvrouw betoogd, inderdaad een noodkreet. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat verdachte geen opzet had op de brandstichting. Indien verdachte met de brandstichting een noodkreet wilde uiten, zegt dat iets over haar drijfveren en wat zij met de brandstichting wilde bereiken. Dit laat echter onverlet dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht.
Met name op grond van een door de officier van justitie ter zitting overgelegd aanvullend proces-verbaal, is de rechtbank voorts van oordeel dat er sprake was van levensgevaar voor anderen en gemeen gevaar voor goederen. Uit dit proces-verbaal blijkt onder meer dat verdachte brand heeft gesticht in de directe nabijheid van een houten kozijn van een centrale toegangsdeur van het complex.4 Ook vatte door de brandstichting een regenpijp vlam.5 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de slotsom dat er een reëel gevaar was dat de brand zich zou uitbreiden en zou overslaan naar andere delen van het appartementencomplex. Hierdoor was er gevaar voor de woning aan de [adres] en de aangrenzende woningen. Eveneens was er levensgevaar voor [slachtoffer] en de overige bewoners van het appartementencomplex.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan ten aanzien van feit 3.
Het standpunt van de officier van justitie.
Bewezenverklaring van de vernieling van een ruit van de voordeur.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging refereert zich ten aanzien van de vernieling van een ruit van de voordeur. Voor de tenlastegelegde vernieling van de deurklink dient vrijspraak te volgen.
Opsomming van de bewijsmiddelen.
- proces-verbaal aangifte, p. 22 e.v.
- verklaring verdachte ter terechtzitting
Vanwege de bekennende verklaring van verdachte volstaat de rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
1.
op 29 mei 2008 te Uden [slachtoffer] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"let maar op want ik zet je woning in de fik."
2.
op 29 mei 2008 in de gemeente Uden opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk wasbenzine gesprenkeld over een balustrade in de onmiddellijke nabijheid van een woning aan de [adres] en vervolgens die wasbenzine aangestoken met een aansteker terwijl daarvan levensgevaar voor anderen, te weten voor [slachtoffer] en zich in aangrenzende woningen bevindende personen te duchten was en
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning en aangrenzende woningen te duchten was.
3.
op 28 mei 2008 te Uden opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur, toebehorende aan Woningstichting SVU heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te hare laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 57, 157, 285, 350.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 141 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dit behandeling bij de GGz en het innemen van voorgeschreven medicijnen inhoudt.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft naar voren gebracht dat uit de rapportages omtrent verdachte naar voren komt dat verdachte verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte erg heeft geleden onder de voorlopige hechtenis en dat het inmiddels veel beter met haar gaat, onder meer omdat zij haar medicijngebruik weer heeft hervat.
Ten slotte heeft de raadsvrouw een brief van [slachtoffer] overgelegd, waarin hij verzoekt om verdachte mild te bestraffen.
Algemene overweging.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de door de raadsvrouw aangevoerde strafverzachtende omstandigheden. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde tot sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten, zoals blijkt uit de psychologische en psychiatrische rapportage die omtrent verdachte zijn opgemaakt.
De rechtbank zal verdachte daarom veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel opleggen, met de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarde. Dit deel van de straf zal niet tenuitvoergelegd worden, tenzij verdachte tijdens de proeftijd opnieuw een strafbaar feit begaat of zich onttrekt aan de reclassering of hulpverlening. Met deze voorwaardelijke straf en de bijzondere voorwaarde wil de rechtbank het recidivegevaar verkleinen en de hulpverlening aan verdachte concreet gestalte geven.
Opheffing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank zal de voorlopige hechtenis, die op 7 juli 2008 al is geschorst, opheffen.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
bedreiging met brandstichting
T.a.v. feit 2 primair:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander en
gemeen gevaar voor goederen te duchten is
T.a.v. feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
* Legt op de volgende straf:
Gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 141 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook als dit ambulante behandeling door de GGz en de inname van een door een medicus voorgeschreven medicijn inhoudt.
* Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
Opheffing van het verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. De voorlopige hechtenis was op 7 juli 2008 al geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.K.J. Kooij, griffier,
en is uitgesproken op 24 oktober 2008.
1 Politiedossier met kenmerk PL2131/08-014631, proces-verbaal van aangifte, p. 22 e.v.
2 Proces-verbaalverhoor voor inverzekeringstelling, p. 15.
3 Proces-verbaal aangifte, p. 22 e.v. en verklaring verdachte ter terechtzitting
4 Proces-verbaal met kenmerk PL2131/08-170148
5 Proces-verbaal van aangifte, p. 22 e.v.