ECLI:NL:RBSHE:2008:BG4198

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/845375-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop en bezit van cocaïne en mishandeling van ex-vriendin

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk verkopen en aanwezig hebben van cocaïne, alsook van mishandeling van zijn ex-vriendin. De verdachte, geboren in 1976 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het verkopen van cocaïne in de periode van 1 januari 2008 tot en met 21 juli 2008 in Heesch, gemeente Bernheze. Daarnaast werd hem verweten dat hij op 21 juli 2008 43,8 gram cocaïne opzettelijk aanwezig had. De mishandeling betrof het dichtknijpen van de keel van zijn ex-vriendin, wat leidde tot pijn en letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de rechtbank bevoegd was om van de zaak kennis te nemen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging de feiten erkende maar vrijspraak vroeg voor de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, maar dat de verkoop en het bezit van cocaïne wel bewezen waren. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en onder bijzondere voorwaarden van toezicht door de reclassering. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten. De uitspraak benadrukt de ernst van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de gevolgen van geweld in relaties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/845375-08
Datum uitspraak: 11 november 2008
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [adres],
thans gedetineerd te: PI Vught - Nieuw Vosseveld 1 VBA te Vught.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 oktober 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 september 2005.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 21 juli 2008 te
Heesch, gemeente Bernheze, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval
opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 B Opiumwet)
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2008 te [geboorteplaats], gemeente [geboorteplaats] opzettelijk aanwezig
heeft gehad 43,8 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
(artikel 2 C Opiumwet)
3.
hij op of omstreeks 21 juli 2008 te Heesch, gemeente Bernheze, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het
leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet haar keel (met kracht) heeft dichtgeknepen en/of haar keel
dichtgeknepen heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 Jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juli 2008 te Heesch, gemeente Bernheze, opzettelijk
mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer 1], haar
keel (met kracht) heeft dichtgeknepen en/of haar keel dichtgeknepen heeft
gehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 304/300 Wetboek van Strafrecht)
Tengevolge van kennelijke omissies in de tenlastelegging begaan, zijn onder feit 1 in regel 1 tussen de woorden “hij”en “in”de woorden “op tijdstippen” weggevallen en in regel 2 tussen de woorden “Nederland”en “opzettelijk” het woord “telkens” weggevallen. De rechtbank herstelt deze omissies en leest voormelde zinsneden zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.
Ten aanzien van feiten 1 en 2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft de feiten ter terechtzitting erkend.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 28 oktober 2008,
- het proces-verbaal van bevindingen1,
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen2,
- de verklaring van [slachtoffer 1]3.
Ten aanzien van feit 3.
Vrijspraak van feit 3 primair.
Bewezenverklaring van feit 3 subsidiair.
Vaststaande feiten.
Op 21 juli 2008 heeft verdachte zijn ex-vriendin [slachtoffer 1] in haar woning aan de (straat) te Heesch bij de keel gegrepen4. [slachtoffer 1] ondervond hierdoor pijn5.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het onder 3 primair tenlastegelegde bewezen op grond van de verklaring van aangeefster, de constatering van verbalisant en de verklaringen van de [getuigen 1 en 2]. De officier van justitie is van oordeel dat de handeling van verdachte, het met beide handen dichtknijpen van de keel, zoals volgt uit de aangifte van [slachtoffer 1], had kunnen leiden tot de dood van het slachtoffer.
De officier van justitie verzoekt verdachte te veroordelen voor het onder 3 primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de opzet had op de dood dan wel het (zwaar) lichamelijk letsel van het slachtoffer.
Het oordeel van de rechtbank.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat er tussen hem en zijn ex-vriendin een hevige ruzie was ontstaan en dat hij steeds pissiger werd. Hij heeft verklaard dat hij van haar een stomp tegen zijn ribbenkast kreeg en dat hij haar vervolgens gedurende een seconde met een hand bij de keel heeft gepakt om zich af te weren. Hij heeft verklaard dat hij niet de bedoeling had om haar pijn te doen6.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 1]7 en haar verklaring als getuige ter terechtzitting was het door verdachte uitgeoefende geweld veel ernstiger en zou hij haar keel met beide handen zodanig en langdurig hebben dichtgeknepen dat zij geen lucht meer kreeg.
De rechtbank stelt vast dat zich naast de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] en de constatering van verbalisant dat aangeefster rode striemen op haar keel en hals had, geen ander direct bewijsmiddel in het dossier bevindt, waaruit zou blijken dat het vermeende geweld ernstiger en langduriger is geweest dan het door verdachte met één hand gedurende enkele seconden bij de keel grijpen van [slachtoffer 1], noch dat verdachte de bedoeling had haar te wurgen.
Met de door verdachte verrichte handeling is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood van het slachtoffer dan wel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, zodat verdachte van het onder 3 primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Het subsidiair tenlastgelegde, de mishandeling, acht de rechtbank wel wettig en overtuigend bewezen, op grond van hetgeen hiervoor onder de vaststaande feiten is overwogen.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 21 juli 2008 te Heesch, gemeente Bernheze, telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 21 juli 2008 te [geboorteplaats], gemeente [geboorteplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad 43,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3 subsidiair.
op 21 juli 2008 te Heesch, gemeente Bernheze, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] haar keel (met kracht) heeft dichtgeknepen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De strafbaarheid.
Met betrekking tot feit 3 primair en subsidiair.
De raadsman heeft gesteld dat er met betrekking tot feit 3 primair en subsidiair sprake is geweest van noodweer (exces), zodat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Verdachte werd geslagen door [slachtoffer 1] en heeft zich verdedigd door als reactie op de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding [slachtoffer 1] op afstand te houden.
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Derhalve is er geen sprake van een noodweersituatie. Nu er geen sprake is van noodweer dient het beroep op noodweerexces eveneens te worden verworpen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Het beroep op noodweer vindt ook geen enkele steun in andere verklaringen. Het beroep op noodweer wordt daarom door de rechtbank verworpen. Nu naar het oordeel van de rechtbank de door de verdediging gestelde noodweersituatie zich niet heeft voorgedaan, dient het beroep op noodweerexces eveneens te worden verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b, 36d, 57 en 300 Wetboek van Strafrecht,
2 en 10 Opiumwet.
De strafoplegging.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert ten aanzien van feiten 1, 2 en 3 primair aan verdachte een gevangenisstraf van 30 maanden op te leggen, met aftrek van de dagen doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde het volgen van de aanwijzingen van de Reclassering, ook als die aanwijzingen inhouden dat verdachte zich dient aan te melden bij Kairos en bij de zorgafdeling van Novadic-Kentron. Zij baseert haar eis op de ernst van de feiten, alsmede op de eerdere veroordelingen van verdachte, hetgeen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman bepleit ten aanzien van feiten 1 en 2 aan verdachte primair een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde begeleiding door de reclassering en behandeling; subsidiair een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 4 maanden onder aftrek van het voorarrest gecombineerd met een gedeelte voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
Ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair dient vrijspraak te volgen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben en verkopen van harddrugs. Dit zijn ernstige feiten, zoals ook tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Het is van algemene bekendheid dat die verdovende middelen grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers ervan en dat die gebruikers hun drugsgebruik veelal door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin tijdens een hevige ruzie bij de keel gepakt. De politie constateerde rode striemen op keel en hals van aangeefster, dat zij een rood hoofd had en hevig geëmotioneerd was. De rechtbank neemt verdachte zijn gedrag zeer kwalijk.
De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met de uit het onderzoek naar voren gekomen omstandigheid dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten en wel in 2003 en 2001.
De rechtbank is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving, een gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd. Met een andersoortige straf, zoals door de verdediging voorgesteld, kan niet worden volstaan. De rechtbank zal wel een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank vrijspreekt van het onder 3 primair tenlastegelegde. De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf de ernst van het bewezenverklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Met betrekking tot een deel van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank bepalen dat dat deel van die straf niet zal worden tenuitvoergelegd mits verdachte zich tot het einde van de hierna vast te stellen proeftijd aan de voorwaarde houdt dat hij zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken en de hierna te melden bijzondere voorwaarde naleeft. De rechtbank wil met een en ander enerzijds de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegengaan. De verdachte heeft zelf ter terechtzitting aangegeven geholpen te willen worden en door Novadic-Kentron is daarvoor een plan van aanpak opgesteld.
Beslag.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte inbeslaggenomen stiletto en bijl gevorderd.
De officier van justitie heeft verbeurd verklaring van het onder verdachte inbeslaggenomen geld gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft teruggave verzocht van de inbeslaggenomen stiletto, bijl en het inbeslaggenomen geld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen stiletto en bijl vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - deze voorwerpen aan verdachte toebehoren, deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, danwel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen muntgeld aan verdachte, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave ervan en niet aannemelijk is dat dit geld afkomstig is van de verkoop van drugs.
DE UITSPRAAK
T.a.v. feit 3 primair:
Vrijspraak, achtende de rechtbank het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
T.a.v. feit 3 subsidiair:
mishandeling
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 3 subsidiair:
Gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
en de bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde zich gedurende voornoemde proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, ook indien dit inhoudt dat veroordeelde zich dient aan te melden bij Kairos (of een soortgelijke instelling) en bij de zorgafdeling van Novadic-Kentron.
Verleent aan de Reclassering voornoemd de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: 1 stiletto, kleur zilver, Golden Elephant, en 1 koksbijl.
Teruggave inbeslaggenomen goederen, te weten: muntgeld ad EUR 29,58 aan de veroordeelde (naam veroordeelde) voornoemd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. S.J.W. Hermans en mr. A.W.H. van Velzen, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 11 november 2008.
Mr. A.W.H. van Velzen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Relaas van [verbalisant 1], pagina 29-31
2 Relaas van [verbalisant 2], pagina 32-33
3 Verklaring [slachtoffer 1], pagina 40
4 Verklaring [slachtoffer 1], pagina 21-23, verklaring [getuige 2], pagina 37-38, verklaring verdachte ter terechtzitting
5 Verklaring [slachtoffer 1], pagina 21
6 Verklaring verdachte, pagina 42
7 Verklaring [slachtoffer 1], pagina 21