ECLI:NL:RBSHE:2008:BG4915

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01/889024-08
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor hennepkwekerij en diefstal van stroom, maar gevangenisstraf voor poging doodslag en verboden wapenbezit

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Hertogenbosch, is de verdachte op 21 november 2008 veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging doodslag, verboden wapenbezit en het aanwezig hebben van hennep. De zaak begon met een schietpartij in een woonwijk in Eindhoven op 9 januari 2008, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte meermalen op een slachtoffer heeft geschoten, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging doodslag. De verdachte werd echter vrijgesproken van de tenlasteleggingen met betrekking tot de hennepkwekerij en de diefstal van stroom, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn structurele betrokkenheid bij deze activiteiten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de gewelddadige aard van de feiten en de onveiligheid die dit in de gemeenschap veroorzaakte, zwaar wogen in de strafoplegging. De rechtbank weigerde het beroep op noodweer, omdat de verdachte zich in een situatie bevond die hij zelf had gecreëerd en waarbij hij gewapenderhand handelde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector Strafrecht
Parketnummer: 01/889024-08
Datum uitspraak: 21 november 2008
Vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945,
wonende te 5641 LL Eindhoven, [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Arnhem.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 7 november 2008.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 mei 2008.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 7 november 2008 is gewijzigd is aan verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 januari 2008 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] en/of een of meer andere perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet een of meer kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van [slachtoffer] en/of een of meer andere perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
[artikel 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht]
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 24 februari 2008 te Eindhoven en/of Best en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapen(s) van categorie III en/of II, te weten een pistool (CZ 7.65 mm) en/of een hagelgeweer (met een afgezaagde loop) en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
[artikel 26 Wet Wapens en Munitie]
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2007 tot en met 09 januari 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft in perceel [adres] aldaar een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1300, althans een groot aantal, hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, zulks terwijl hij,verdachte, en/of zijn mededader(s) voormeld opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken heeft/hebben gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf;
[artikel 3 Opiumwet]
4.
hij in of omstreeks de periode van 15 juli 2007 tot en met 09 januari 2008 te Eindhoven [adres], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan NRE Netwerk B.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
[artikel 311 Wetboek van Strafrecht]
5.
hij op of omstreeks 19 februari 2008 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in perceel [adres] aldaar 2500 stekken van hennepplanten en/of 250 moederplanten, in ieder geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
[artikel 3 Opiumwet]
6.
hij in of omstreeks de periode van 01 juli 2007 tot en met 11 februari 2008 te Eindhoven en/of een of meer andere plaatsen in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke bestond uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke perso(o)n(en), te weten:
[betrokkene 1] en/of
[betrokkene 2] en/of
[betrokkene 3] en/of
[betrokkene 4] en/of
[betrokkene 5] en/of
[betrokkene 6] en/of
[betrokkene 7] en/of
[betrokkene 8] en/of
een of meer andere perso(o)n(en) en/of een of meer rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van hennep, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, terwijl dit betrekking had op een of meer grote hoeveelhe(i)d(en) hennep;
[artikel 11a van de Opiumwet].
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
De bewijsbeslissing ten aanzien van de feiten 3 en 4.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouwe van verdachte van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode genoemd in de tenlastelegging (alleen of samen en in vereniging met anderen) schuldig heeft gemaakt aan het telen, bereiden, bewerken of verwerken dan wel het aanwezig hebben van hennep op het adres [adres] te Eindhoven en de diefstal van stroom op dat adres.
De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 en 4 is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewijsbeslissing ten aanzien van feit 6.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangegeven dat uit het dossier niet blijkt van samenwerkingsverbanden waarbij verdachte duurzaam en structureel betrokken zou zijn geweest. Zij is van mening dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat gelet op het feit dat [betrokkene 1] na het alarmsignaal van de woning waarin de hennepplantage is aangetroffen, vijf van de in de tenlastelegging genoemde personen alsmede verdachte heeft gebeld, deze personen deelnemers waren in de genoemde organisatie. Aanwijzingen daarvoor vormen volgens de officier van justitie ook de relaties tussen deze personen en de plaatsen waar hennepgerelateerde goederen zijn aangetroffen (genoemd in het requisitoir van de officier van justitie). Hij voert voorts aan dat uit de onderlinge telefooncontacten van deze personen, waarbij sprake is van versluierd taalgebruik, blijkt dat deze personen deelnemer waren van het in de tenlastelegging omschreven samenwerkingsverband en dat ook de verklaringen van ieder van deze personen aanwijzingen bevatten dat er sprake is van een samenwerkingsverband. Bovendien geeft de officier van justitie aan dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij wist dat [betrokkene 1] bij hennepteelt betrokken was en hij zelf ook voor [betrokkene 1] hennep heeft geknipt.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte onder meer contacten heeft met [betrokkene 2] 1 en gesprekken heeft gevoerd met onder meer [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 1]. Voorts volgt uit het dossier dat in de door en met verdachte gevoerde gesprekken in bedekte termen gesproken wordt over hennep, hennepkwekerijen en de verkoop daarvan. Bovendien volgt uit het dossier dat de in de tenlastelegging genoemde personen over elkaar spreken. 2
Ook onderhield verdachte contact met [betrokkene 7]. 3 Verder verklaart verdachte dat hij [betrokkene 1] heeft geholpen met het knippen van hennep in de schuur van [betrokkene 5] op de [adres]. 4 Ook is verdachte met [betrokkene 1] meegegaan toen deze de alarmmelding kreeg vanuit de [adres] te Eindhoven (feit 1) en is die [betrokkene 1] verdachte behulpzaam geweest bij het inrichten van de kwekerij van de verdachte.5 Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij driemaal behulpzaam is geweest bij het knippen van hennep. 6
Dit geheel van feitelijkheden geeft weliswaar aanwijzingen tot deelname van verdachte aan de vermeende criminele organisatie, doch die aanwijzingen zijn incidenteel en van dien aard dat zij onvoldoende zijn om op grond daarvan verdachte aan te merken als deelnemer aan een dergelijke organisatie. In het bijzonder is de rechtbank van oordeel, gelet op de tenlastegelegde periode, dat het dossier onvoldoende bewijs bevat ten aanzien van de structurele betrokkenheid van verdachte bij de vermeende onderlinge samenwerking.
Vaststaande feiten met betrekking tot feit 1.
Op 9 januari 2008 is verdachte omstreeks 22.00 uur samen met [betrokkene 1] naar de woning [adres] te Eindhoven gegaan. 7 Aldaar hebben zij via de achterzijde van het perceel de tuin betreden. Verdachte loopt achter [betrokkene 1] en ziet dan twee personen vanuit de tuin de woning ingaan. Verdachte hoort dat [betrokkene 1] vervolgens “Jij” zegt tegen een persoon die in de tuin staat. Verdachte ziet lichtflitsen, hoort twee schoten en ziet dat [betrokkene 1], die voor hem staat, wordt getroffen. 8 In de tuin worden later, ter hoogte van de plaats waar verdachte heeft gestaan, kogelhulzen aangetroffen van 7.65 mm kaliber. Er zijn twee kogelpunten van dat kaliber aangetroffen in de woning. Daarnaast zijn er kaliber 9 mm kogelhulzen aangetroffen in de tuin. 9 In het lichaam van [betrokkene 1] werd een kogelpunt van 9. mm kaliber aangetroffen. 10 Verdachte was op 9 januari 2008 in het bezit van een 7.65 kaliber pistool en daarbij behorende munitie. 11
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht op grond van de eigen verklaring van verdachte (p. 1566 en 1567), het door de politie aangetroffen sporenbeeld (munitieresten) op de plaats van het delict (rapport van de technische recherche) en de (van horen zeggen) verklaringen van personen uit de omgeving van verdachte, waardoor de verklaring van verdachte wordt ondersteund, alsmede het telefoonverkeer tussen verdachte en [betrokkene 1] op 9 januari 2008, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 9 januari 2008 meermalen gericht heeft geschoten op personen in de tuin van het perceel [adres] te Eindhoven.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde en heeft daartoe aangegeven dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat verdachte degene is geweest die kogels heeft afgevuurd op of in de richting van [slachtoffer] en/of een of meer andere personen. Zij onderbouwt dit standpunt onder meer met de stelling dat op basis van vergelijkend kogel-en hulzenonderzoek enkel kan worden aangenomen dat met een pistool van het merk CZ Browning, kaliber 7.65, is geschoten. Daarnaast is zij van oordeel dat het dossier aanknopingspunten bevat (zij verwijst daartoe met name naar de verklaringen van getuigen die verklaren meerdere personen te hebben gezien of gehoord in de buurt van de plaats van het delict en schoten hebben gehoord) die wijzen op de mogelijkheid dat er één of meer andere personen aanwezig zijn geweest op de plaats van het delict die kogels kunnen hebben afgevoerd met genoemd wapen.
Voorts is door de raadsvrouwe gesteld dat verdachte geen opzet had op het doden van één of meer personen, ook niet in voorwaardelijke zin omdat verdachte niet gericht heeft geschoten.
Het oordeel van de rechtbank.
Uit verklaringen van verdachte 12 volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte bij aankomst op de plaats van het delict een kleinere en een iets grotere man halverwege in de tuin ziet staan van het perceel [adres] en dat die twee mannen, na roepen door [betrokkene 1], de woning binnen rennen. Als [betrokkene 1] zich daarna draait naar de voor hem rechterzijde, roept deze [betrokkene 1] op verbaasde toon “ Jij”, volgens de verklaring van verdachte. Zodra [betrokkene 1] dan een honkbal knuppel iets naar boven brengt hoort verdachte twee (voor [betrokkene 1] dodelijke) schoten en ziet hij twee maal licht uit de richting waaruit hij de schoten hoorde.
Gezien de situatie ter plaatse: een tuin, verdachte die zich direct achter [betrokkene 1] bevindt, twee personen die de woning waren binnen gerend en het schieten op [betrokkene 1], concludeert de rechtbank, dat er ter plaatste nog een persoon aanwezig was, te weten de schutter op [betrokkene 1].
Verdachte verklaart verder dat hij een of twee keer schoot in de richting van de plaats waar hij tweemaal licht of flitsen vandaan had zien komen en waar vandaan hij de schoten (op [betrokkene 1]) had gehoord.
Gezien het aantreffen van een DNA-spoor van [slachtoffer] op een (linker)handschoen aangetroffen in de nabijheid van het slachtoffer [betrokkene 1] 13, terwijl ook schotresten op zowel de bovenvermelde linker handschoen als een, daar aangetroffen, rechter handschoen, die kennelijk met de linkerhandschoen een paar vormde, zaten 14, en gezien de aanwijzingen in het dossier dat [slachtoffer] zich na het voorval mogelijk heeft schuilgehouden voor de politie 15, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten.
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij schoot in de richting waar het licht of de flitsen vandaan kwamen neemt de rechtbank aan dat op borst c.q. buikhoogte is geschoten door verdachte.
Voor de rechtbank staat daarmee vast dat op een zodanige hoogte op [slachtoffer] zijn lichaam is geschoten dat vitale delen van dat lichaam konden worden getroffen. Vitale delen die de dood van [slachtoffer] ten gevolge hadden kunnen hebben.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen de poging doodslag op [slachtoffer].
Verdachte verklaart ook in een tweede fase en een derde fase te hebben geschoten en dat toen ook op hem is geschoten. 16 Meerdere getuigen uit het buurtonderzoek bevestigen dat er meermalen is geschoten vanaf verschillende plaatsen17. Verdachte verklaart verder onder meer in de richting van de woning te hebben geschoten. Hij deed dat nadat hij een lichtflits vanuit de richting van de geopende achterdeur zag en een knal vanuit die richting hoorde. 18 Verdachte verklaart dat hij minimaal twee keer in de richting van de achterdeur van deze woning schoot.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte ook een poging doodslag heeft begaan op een niet nader bekend geworden persoon.
De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouwe genoemde “Meer en Vaart verweer”, inhoudende dat volgens nadere verklaring van verdachte niet valt uit te sluiten dat een andere persoon dan verdachte op die [slachtoffer] en/of één of meer andere personen heeft geschoten.
De rechtbank merkt uitdrukkelijk op dat zij, anders dan de raadsvrouwe, het gevoerde verweer niet beschouwt als een Meer en Vaart verweer. Immers hetgeen door verdachte na zijn aanvankelijke verklaring dat hij zelf meermalen geschoten heeft, is aangevoerd, is uitdrukkelijk niet in overeenstemming met de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen.
In het bijzonder ziet de rechtbank daarbij op de verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris op 22 februari 2008, welke verklaring verdachte in essentie enige malen daarna heeft herhaald bij de politie. Een en andermaal heeft verdachte daarbij aangegeven dat hij de schutter is geweest.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft aangegeven dat verdachte het illegaal wapen- en munitiebezit erkent.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert op grond van de verklaring van verdachte, het aantreffen van vuurwapens door de politie en de beschrijving daarvan door de technische recherche, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistol, een hagelgeweer met afgezaagde loop en bijbehorende munitie.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting 19, de verklaring van [getuige] 20 en de bevindingen van de verbalisanten 21 het ten laste gelegde feit bewezen.
De bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5 en de beoordeling daarvan.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft aangegeven dat verdachte het in zijn woning op 19 februari 2008 aanwezig hebben van hennepplanten en –stekken erkent.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert op grond van de verklaring van verdachte en het door de politie aantreffen en testen van de hennepplanten dat verdachte zich schuldig heeft gemakt aan overtreding van het verbod van artikel 3 van de Opiumwet, als tenlastegelegd.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht feit 5 bewezen. De rechtbank komt tot dit bewijs op grond van de bekentenis van verdachte, die verklaart dat de kwekerij van hem is 22 en de bevindingen van verbalisanten. 23
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1.
op 09 januari 2008 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en een of meer andere perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet kogels heeft afgevuurd op en/of in de richting van [slachtoffer] en een of meer andere perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
in de periode van 01 januari 2008 tot en met 24 februari 2008 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een pistool (CZ 7.65 mm) en een wapen van categorie II, te weten een hagelgeweer (met een afgezaagde loop) en munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad;
5.
op 19 februari 2008 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad in perceel [adres] aldaar 2500 stekken van hennepplanten en 250 moederplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Beroep op noodweer dan wel noodweerexces ten aanzien van feit 1.
De raadvrouw van verdachte heeft ter zake van de poging doodslag, indien de rechtbank dit feit bewezen acht, gesteld dat er sprake was van een (zelf-) verdedigingshandeling aangezien [betrokkene 1] door schoten was overleden, de schutter zich slechts op een afstand van ongeveer 1–1,5 meter van verdachte bevond en verdachte schoot uit pure angst en zelfbescherming. In dit verband heeft de raadsvrouwe nog benadrukt dat er geen onderscheid gemaakt mag worden in situaties binnen het criminele milieu en daarbuiten.
De raadsvrouwe concludeert dat er op dat moment duidelijk sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding gericht tegen [betrokkene 1] en het leven van verdachte en verdachte zich beroept op noodweer dan wel noodweerexces.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte geen beroep op noodweer(exces) toekomt omdat verdachte de confrontatie heeft opgezocht in een situatie waarin grof excessief geweld kon worden verwacht en daarbij heeft gekozen voor het actief beschermen van criminele belangen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de verklaringen van verdachte volgt onder meer dat:
- hij wapens mooi vindt maar normaal vecht met zijn handen 24;
- verdachte nadat [betrokkene 1] hem verteld had van het alarm en deze er van uitging dat zijn wiethokken werden geript dan wel dat de politie daar was, hij aan die [betrokkene 1] vraagt of hij iets moet meenemen, daarmee doelend op een vuurwapen, waarop die [betrokkene 1] zegt dat dat wel handig was 25;
- hij vervolgens naar zijn woning is gelopen om het wapen, een pistool merk CZ kaliber 7,65 of 7,35 mm, te gaan halen terwijl hij wist dat in het wapen meerdere patronen zaten, hij het wapen vervolgens achter de voorzijde van zijn broeksband steekt en weer in de auto bij [betrokkene 1] stapt 26;
- hij het wapen meer uit voorzorg meeneemt omdat hij weet dat [betrokkene 1] eerder bij een rip was bedreigd met een stang van een stofzuiger. En dat het tegenwoordig bij het rippen niet meer zo vriendelijk gaat en je dus op alles bedacht moet zijn 27;
- [betrokkene 1] onderweg zegt: “ik hoop dat het politie is, maar ik vind het vreemd dat ik niets hoor, want normaal hoor je de politie wel praten “. Dat verdachte zich toen niet op zijn gemak voelde, bang was en wist dat er wat ging gebeuren. Verdachte vervolgens hoort dat [betrokkene 1] zegt: “ Als het geript wordt zullen het die kankerkampers wel zijn”. [betrokkene 1] vervolgens zegt: “de politie is het niet. Ze rippen het, de kankerlijders” 28;
- wanneer [betrokkene 1] en verdachte zien dat het geen politie is, zij de auto ergens in een zijstraat neerzetten, een grasveld oversteken en naar de achterzijde van de woning lopen 29;
- hij bij aankomst nabij de plaats delict [betrokkene 1] vraagt of ze zullen wachten op de komst van de anderen en als [betrokkene 1] hierop niet reageert, hij [betrokkene 1] volgt. Bij dat volgen ziet verdachte dat [betrokkene 1] iets in zijn handen heeft, een soort aluminium honkbalknuppel. [betrokkene 1] vraagt verdachte of deze een mes bij zich heeft, zodat ze de banden van de auto (van de rippers, leest de rechtbank) lek kunnen steken. [betrokkene 1], de tuin naderend, de knuppel nog bij zich heeft, aldus verdachte 30;
- hij hoort dat [betrokkene 1] roept: “Wat moet dat” en hij, verdachte, twee mannen midden in de tuin en een derde man bij de geopende achterdeur van de woning ziet. Hij vervolgens ziet dat, na het roepen door [betrokkene 1], de twee mannen de woning in rennen 31
- hij, zich bevindend dicht achter [betrokkene 1], hoort dat deze iemand herkent als hij roept: “jij” en ziet dat [betrokkene 1] de honkbalknuppel iets naar boven brengt;
- hij daarna schoten hoort en ziet dat [betrokkene 1] in elkaar zakt. Hij zijn pistool pakt, doorlaadt en een of twee keer respectievelijk twee keer schiet in de richting van waar hij gezien had dat daar twee maal licht of flitsen vandaan kwamen. Hij vervolgens hoort roepen: “ Ik ben geraakt. Ik ga kapot”, welk roepen kwam uit de richting van waarin verdachte had geschoten 32;
- hij nogmaals schiet in de richting van de achterdeur op het moment dat hij beweging zag vanuit de richting waarin hij geschoten had 33.
Gezien de boven vermelde toedracht concludeert de rechtbank dat [betrokkene 1] en verdachte zichzelf in de onderhavige situatie hebben gebracht waarbij zij met geweldtoepassing rekening hielden en waarbij ieder van hun bewust de confrontatie met de rippers aanging toen zij er zeker van waren dat het niet de politie was die de kwekerij van [betrokkene 1] had ontdekt. In plaats van het doen van een melding aan de politie (met alle nadelige (financiële) gevolgen van dien) dan wel niets te doen, kozen zowel [betrokkene 1] als verdachte voor eigen richting. De wijze waarop die eigen richting plaatsvond levert geen noodweer of noodweerexces op.
Aanvaarding van een beroep op noodweer(exces) in situaties als de onderhavige zou naar het oordeel van de rechtbank in een rechtsstaat als de Nederlandse, leiden tot volstrekt ongewenste maatschappelijke gevolgen.
De door de raadsvrouwe aangevoerde omstandigheid dat er geen zinvolle alternatieven waren voor verdachte om te handelen, komt geheel voor rekening van verdachte die er zelf voor heeft gekozen zo nodig gewapenderhand criminele belangen te beschermen.
De rechtbank vindt daarbij steun in de arresten (die in dit verband ook door de officier van justitie zijn genoemd) van de Hoge Raad d.d. 22 november 2005 (LJN AU3888) en 22 oktober 2002 (NS 2002, 307).
In de kern komt het oordeel van de Hoge Raad in het arrest van 22 oktober 2005 neer op het volgende. In het geval een verdachte, die zich willens en wetens in een mede door zijn toedoen ontstane situatie (soortgelijk als waarvan in deze zaak sprake is), heeft begeven en het vervolgens uit de hand loopt, waarbij verdachte gebruik maakt van een door hem zelf meegenomen en in zijn broeksband gestoken vuurwapen en daarmee in de richting van het slachtoffer schiet, is het bewezenverklaarde (in de beschreven casus: doodslag) niet begaan ter noodzakelijke verdediging tegen de op zichzelf wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer.
In het arrest van 22 november 2005 kan volgens de Hoge Raad een verdachte, die zich ervan bewust is dat het slachtoffer zwaar lichamelijk geweld zou kunnen gaan gebruiken,
en willens en wetens de confrontatie opzoekt, daarbij zelf een pistool trekt en daarmee vuurt, zich niet met succes beroepen op noodweer(exces).
De strafbaarheid.
Er zijn gelet op het vorenstaande en ook voor het overige geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 45, 57, 63, 287;
Opiumwet art. 3, 11.
Wet wapens en munitie art. 26, 55, 56.
De strafoplegging.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie concludeert tot vrijspraak voor feit 3 en 4. De officier van justitie vordert terzake de feiten 1, 2, 5 en 6 een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. Voorts vordert hij de teruggave te gelasten van de inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen aan verdachte, voor zover daarop nog beslag ligt.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit voor feit 1, 3, 4 en 6, en subsidiair ontslag van rechtsvervolging terzake feit 1. In het geval feit 1 bewezen wordt verklaard en verdachte daarvoor strafbaar is, verzoekt zij de rechtbank bij de bepaling van de hoogte van de straf rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte is geconfronteerd met de dood en niet blijkt dat door de handelingen van verdachte gewonden zijn gevallen. Voor wat betreft de onder 2 en 5 tenlastegelegde feiten heeft zij opgemerkt dat verdachte tot niet langer dan respectievelijk drie maanden en vier maanden
vrijheidsstraf dient te worden veroordeeld, gelet op de beleidsregels terzake.
Voorts heeft zij verzocht de inbeslagenomen, niet teruggegeven voorwerpen terug te geven aan verdachte.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank ten bezware van verdachte in het bijzonder rekening houden met het gewelddadige karakter van feit 1 en 2. Er is sprake geweest van een grove schietpartij in een woonwijk op een tijdstip dat buurtbewoners zich in de nabijheid op straat bevonden, waarbij door meerdere personen kogels uit verschillende vuurwapens zijn afgevuurd en een willekeurige voorbijganger letterlijk de kogels langs zijn oren voelde suizen.
Dergelijke feiten veroorzaken naar moet worden aangenomen grote onrust in de gemeenschap en leiden tot gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank rekent verdachte het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit zwaar aan en zal een vrijheidsstraf van een duur als na te melden opleggen met de bedoeling om daarmee tevens navolging van dergelijke feiten door anderen te voorkomen.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in de beslissing te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van die voorwerpen.
DE UITSPRAAK
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 3, 4 en 6 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
begaan met betrekking tot een wapen van categorie II,
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
T.a.v. feit 5:
handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt verdachte de volgende straf op:
T.a.v. feit 1, feit 2, feit 5:
Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het
Wetboek van Strafrecht.
Gelast de teruggave aan verdachte van een paar schoenen en een overhemd, voor zover op deze voorwerpen nog beslag ligt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. K. Visser en mr. A.F. van Hoorn, leden,
in tegenwoordigheid van J.F.A. Verhagen, griffier,
en is uitgesproken op 21 november 2008.
1 Proces-verbaal 22DR0802 (HUT), dossiernummer PL2208/08-001139: ambtelijk verslag p. 1235, 1238, 1241;
dossiernummer PL2233/08-019200, verklaring verdachte, p. 1500, 1501;
2 Proces-verbaal 22DR0802 (HUT), dossiernummer PL2208/08-001139: tapgesprekken, p. 1437-1442 en
p. 1506-1520; proces-verbaal verhoor [betrokkene 4], p. 1290
3 Proces-verbaal 22DR0802 (HUT), dossiernummer PL2233/08-019200, verklaring verdachte, p. 1502, 1503;
dossiernummer PL2233/08-019200, verklaring [betrokkene 7], p. 1379-1384
4 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-005825, verklaring verdachte, p. 659-660
5 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, verklaring verdachte p. 1538,
1540-1545 en verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 7 november 2008
6 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 7 november 2008
7 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 7 november 2008
8 proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2008
9 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2219/08-005825, proces-verbaal technisch
onderzoek, bijlage 1, p. 1, 5-7 en situatietekening (schaal 1:75)
10 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), ambtelijk verslag, p. 29; dossiernummer PL2219/08-005825, proces-
verbaal technisch onderzoek, bijlage 3, p. 1
11 Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 7 november 2008
12 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, verklaring verdachte p. 1564,
1565
13 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-005825, proces-verbaal bevindingen,
p. 244
14 Eindprocesdossier 22TGO801 (Hoekhuis), ambtelijk verslag p. 25; rapport NFI d.d. 15 juli 2008, p. 6, 9, 15, 19
15 Eindprocesdossier 22TGO801 (Hoekhuis), ambtelijk verslag, p. 183, 184, dossiernummer Pl2233/08-005825,
proces-verbaal verhoor [getuige 7], p. 1234, 1235; proces-verbaal bevindingen, p. 1236-1241
16 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, verklaring verdachte p. 1566
17 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200: proces-verbaal verhoor getuigen
[getuige 1], p. 423-425; [getuige 2], p. 427; [getuige 3], p. 448-449; [getuige 4], p. 486-487; [getuige 5],
p. 506-508.
18 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, verklaring verdachte p. 1565,
1566
19 Verklaring verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 7 november 2008
20 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2219/08-019200, verhoor [getuige 6],
p. 753,754
21 Proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2219/08-005825, proces-verbaal technisch
onderzoek, p. 743-745 en bijlage 49; dossiernummer PL2233/08-019200, proces-verbaal bevindingen, p. 722-
724 en 739-740,
22 Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 7 november 2008
23 Proces-verbaal 22DR0802 (HUT), dossiernummer PL2208/08-019206, proces-verbaal technisch onderzoek
1024-1026.
24 Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 juni 2008
25 proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2008 en proces-verbaal
22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, proces-verbaal verhoor van verdachte, p. 1541,
1542
26 proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, proces-verbaal verhoor van
verdachte, p. 1543
27 Proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2008
28 proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, proces-verbaal verhoor van
verdachte, p. 1543
29 proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 22 februari 2008
30 proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, proces-verbaal verhoor van
verdachte, p. 1544, 1545
31 proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, proces-verbaal verhoor van
verdachte, p. 1546
32 proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, proces-verbaal verhoor van
verdachte, p. 1546
33 proces-verbaal 22TG0801 (Hoekhuis), dossiernummer PL2233/08-019200, proces-verbaal verhoor van
verdachte, p. 1547
??
??
6
Parketnummer: 01/889024-08
[verdachte]