RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Uitspraak van de voorzieningenrechter va[verzoekster]
[verzoekster]
[verzoekster]
[verzoekster]
te Eindhoven,
verzoekers,
[gemachtigde]
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven,
verweerder,
[gemachtigden]
Aan het geding heeft als partij deelge[vergunninghoudster]] te Rosmalen, vergunninghouder, [gemachtigde]
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2007 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een bouwvergunning verleend voor het bouwen van het Entreegebouw Admirant (hierna: Entreegebouw) gelegen op het perceel aan de [adres] (ongenummerd), kadastraal bekend gemeente Eindhoven, sectie D, nummers 3124 (ged.) en 3645 (ged.). Verweerder heeft in voornoemd besluit tevens een vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet Ruimtelijke ordening (hierna: WRO) van het vigerende bestemmingsplan verleend voor de 2e fase van het herontwikkelingsplan voor het [gebied]
Het door verzoekers op 19 december 2007 tegen dit besluit ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 7 mei 2008 ongegrond verklaard.
Tegen voornoemd besluit van 7 mei 2008 hebben verzoekers op 11 juni 2008 beroep ingesteld.
Op 29 juli 2008 heeft verweerder een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. In dit besluit heeft verweerder voornoemd bezwaar deels, voor zover gemaakt door [verzoekster], ongegrond verklaard en dee[verzoekster], [verzoekster] en de [verzoekster], niet-ontvankelijk verklaard. Bij dit laatstgenoemd besluit is tevens het besluit van 7 mei 2008 ingetrokken.
Op 1 september 2008 hebben verzoekers een aanvullend beroepsschrift ingediend. Bij brief van 20 oktober 2008 hebben verzoekers tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 november 2008, waarbij namens verzoekers de heer [gemachtigde] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van verzoekers. Verweerder is verschenen bij gemachtigden. Voorts is de gemachtigde van vergunninghouder verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, onder meer indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voor zover de toetsing aan dit criterium meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de beslissing in die procedure.
3. De voorzieningenrechter zal geen toepassing geven aan artikel 8:86 Awb, omdat het de voorzieningenrechter ambtshalve bekend is dat onderhavig beroep niet op zich zelf staat.
4. De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat verweerder op grond van artikel 6:18 Awb bevoegd was om gedurende de beroepsfase een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere beslissing op bezwaar van 7 mei 2008 werd ingetrokken of gewijzigd.
5. Tussen partijen is thans in geschil of verweerder op goede gronden vrijstelling en een bouwvergunning heeft verleend voor de bouw van het Entreegebouw.
6. Bij de beoordeling van deze zaak gaat de voorzieningenrechter uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
7. Het Entreegebouw is een zogenaamd ‘bilinear object (blob)’; een gebouw waarvan de buitenkant grillige vormen aanneemt. Het Entreegebouw wordt geplaatst op de hoek van het [adres] en de [adres]. Aan de [adres] zijn enkele voormalige Philipsgebouwen gelegen, te weten de Lichttoren, de Witte Dame en het oude Philipsfabriekje.
8. De Lichttoren, gelegen aan de [adres] 6, is bij besluit van 28 augustus 2001 aangewezen als beschermd rijksmonument vanwege haar cultuurhistorisch en architectuurhistorisch belang.
9. Het wettelijk kader luidt als volgt.
10. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet (hierna: Ww) mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
(…)
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening (…)
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld,
(…)
11. Op het perceel waarop het bouwplan ziet (hierna: het perceel), rust, ingevolge het op 12 oktober 1998 vastgestelde en op 1 juni 1999 goedgekeurde bestemmingsplan ‘Eindhoven binnen de Ring’ (hierna: het bestemmingsplan), de bestemming ‘Centrumdoeleinden I/Ontwikkelingslocatie 1”.
12. Ingevolge artikel 10 van het bestemmingsplan zijn de voor Centrumdoeleinden aangewezen gronden ondermeer bestemd voor dienstverlenings- en bedrijfsactiviteiten met een overwegend publieksgericht karakter een en ander voor zover deze voorkomen in de categorieën 7, 8 en 9 van de bij het bestemmingsplan behorende bedrijvenmobiliteitslijst en detailhandel en aanverwante dienstverlening.
13. Ingevolge artikel 9.1.10, eerste lid in samenhang met het tweede lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft het recht zoals dat gold vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing op het verzoek tot vrijstelling wat is ingediend voor dat tijdstip.
14. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kunnen burgermeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
15. In het eerste lid van dat artikel is, voor zover van belang, bepaald dat onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan wordt verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
16. Ingevolge artikel 2.5.6 van de Bouwverordening van Eindhoven is het onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 verboden een bouwvergunningplichtig bouwwerk te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
17. Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over het antwoord op de vraag of verweerder de [verzoekster] en de [verzoe[verzoekster] op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in hun bezwaar.
18. Volgens verweerder is niet gebleken van statuten waaruit blijkt dat zij tot doelstelling hebben het monumentale belang dan wel het eigendomsbelang van de Lichttoren te behartigen.
19. Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat de VvE’s belanghebbenden zijn nu zij als doel het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de eigenaren van appartementsrechten in de Lichttoren hebben. Hieronder is mede te verstaan het behoud van een aangenaam woon- en leefklimaat, het behoud van de (monumentale) waarde van de opstal en het voorkomen van onaanvaardbare ontwikkelingen in de directe nabijheid in zijn algemeenheid.
Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld[verzoekster] belanghebbende is. Via haar dochter Lichttoren Ho[verzoekster] namelijk aandeelhouder van [verzoekster], die op haar beurt weer eigenaresse is van het rijksmonument de Lichttoren. Bovendien is [verzoekster] direct betrokken bij de ontwikkeling van het complex de Lichttoren.
20. De voorzieningenrechter oordeelt op dit punt als volgt.
21. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is belanghebbende. De voorzieninge[verzoekster] geen belanghebbende is. Zij wordt immers niet rechtstreeks, maar via de vennootschapsrechtelijke relatie met Lichttoren Holding en [verzoekster] en de contractuele relatie terzake de ontwikkeling van het Lichttorencomplex, in haar belang geraakt.
Dit betekent naar het voorlopig oordeel van [verzoekster] op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Derhalve zal het bestreden besluit naar het voorlopig oordeel van de voorzieningrechter voor zover het betrekking heeft op d[verzoekster] in stand kunnen blijv[verzoekster] tot het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
22. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Uit onder meer de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2006 (zaak nr. 200507730/1) volgt dat een belangenorganisatie die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee opkomt voor een collectief belang, tenzij het tegendeel blijkt. Blijkens de statuten hebben de VvE’s zich ten doel gesteld de algemene belangen van haar leden, zijnde de eigenaren van de appartementen respectievelijk lofts, te behartigen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de VvE’s door het besluit tot het verlenen van vrijstelling en een bouwvergunning voor de bouw van het Entreegebouw rechtstreeks worden getroffen in het belang dat zij behartigen. Het perceel is immers in de directe nabijheid van de Lichttoren gelegen. Nu voorts is gesteld noch gebleken dat de VvE’s geen werkzaamheden verrichten die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat verweerder de VvE’s ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het bestreden besluit in zoverre in beroep niet in stand zal kunnen blijven.
23. Dit brengt echter niet met zich dat de verzochte voorlopige voorziening reeds hierom zou moeten worden toegewezen. Nu [verzoekster] ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar dat zij tezamen met de VvE’s had ingediend, zijn de bezwaren van de VvE’s immers betrokken bij de volledige herbeoordeling in bezwaar van de verleende vrijstelling en bouwvergunning.
24. De voorzieningenrechter overweegt ter zake als volgt
25. Tussen partijen is niet in geschil dat ingevolge het bestemmingsplan “Eindhoven binnen de Ring” op (een gedeelte van) het perceel de bestemming “Centrumdoeleinden I/Ontwikkelingslocatie 1” rust. Vanwege het feit dat de uitwerkingsregels van voornoemd bestemmingsplan onvoldoende zijn geobjectiveerd, kan de bestemming niet worden uitgewerkt. Nu een bouwvergunning niet kan worden verleend zolang de globale bestemming niet is uitgewerkt, heeft verweerder krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling en een bouwvergunning verleend.
26. De voorzieningenrechter is, mede gelet op het besluit van gedeputeerde staten van 16 mei 2006 waarbij onder meer voor het bestemmingsplan “Eindhoven binnen de Ring” is overgegaan tot categorieaanwijzing als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO, van oordeel dat aan alle formele vereisten voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO is voldaan.
27. Gegeven de omstandigheid dat verweerder weliswaar bevoegd, maar niet verplicht is om met toepassing van vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO bouwvergunning te verlenen ten behoeve van het onderhavige bouwplan, is voorts aan de orde de vraag of verweerder bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
28. Partijen twisten over de vraag of het vrijstellingsbesluit is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en aldus deugdelijk is gemotiveerd.
29. Verzoekers zijn van mening dat een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. Het Entreegebouw zal een zeer ernstige verstoring van de directe omgeving van de monumentale Lichttoren, het meest markante gebouw van Eindhoven, betekenen.
Voorts zal het Entreegebouw het zicht vanuit het [adres] en het stationsgebied op de Lichttoren voor het grootste deel wegnemen. Dit is in strijd met het jarenlange uitgangspunt dat er vrij zicht moest zijn op de Lichttoren én met het in het vigerend bestemmingsplan voorgeschreven open karakter van het [adres] in relatie tot de Lichttoren. De stelling dat het zicht niet wordt weggenomen, omdat er sprake is een transparant bouwwerk is onjuist.
In de ruimtelijke onderbouwing ontbreekt ten onrechte een cijfermatige onderbouwing en opvolgende vergelijking van de economische aspecten van het Admirantproject met en zonder het Entreegebouw, terwijl het Entreegebouw juist vanwege economische belangen op de huidige locatie is gesitueerd.
30. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke onderbouwing berust op een deskundige stedenbouwkundige argumentatie voor het bouwwerk. Nu er géén objectief stedenbouwkundig tegenadvies is overgelegd, heeft verweerder in alle redelijkheid op basis van de ruimtelijke onderbouwing de vrijstelling kunnen verlenen.
De architectonisch bijzondere kwaliteit van het Entreegebouw is van dien aard dat het als aantrekkingspunt fungeert zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de historische context
waarin het is geplaatst. Ook de autonome vertaling en vormgeving dragen hiertoe bij en respecteren daarmee de monumentale bebouwing in de directe nabijheid. De Welstandscommissie heeft dan ook een positief advies gegeven. Het is het stedenbouwkundig uitgangspunt geweest om de zichtlijn op de Lichttoren te behouden. Gezien de ligging en de vormgeving van het Entreegebouw wordt de zichtlijn vanaf het [adres]/Stationsgebied behouden en geenszins op onevenredige wijze aangetast. Door de transparantie van het gebouw, die op voldoende wijze is gewaarborgd, heeft het gebouw ruimtelijk gezien een andere beleving dan een stenen massa, hetgeen het behoud van de zichtlijn ten goede komt.
31. In de ruimtelijke onderbouwing is -kort samengevat en zakelijk weergegeven- aangegeven dat in het collegeprogramma “Samen Stad” en de daaraan gekoppelde actualisering in de Stadsvisie 2010 de verbetering van het stadscentrum tot speerpunt is verheven.
In de openbare ruimte dient de (groot)stedelijke identiteit te worden bevorderd, hetgeen ten aanzien van de verbinding van het noorden naar het zuiden van het spoor betekent dat de pleinen worden geaccentueerd en het aanbod van non-commerciële rustplekken wordt vergroot.
Uitgangspunt is dat de schaalovergang van de kleinschalige binnenstad naar het grootschalige [adres]complex met hergebruikte fabrieksbebouwing en de woontoren wordt vertaald naar een nieuw volume van stedenbouwkundige volumes. De afzoming van de binnenstedelijke bebouwing naar de omgeving van de Admirant en de nieuwe passage ter plaatse is vormgegeven door begeleidende bebouwing. In de ruimtelijke compositie van het plangebied Admirant wordt de bestaande bebouwing aan de Nieuwe [adres] doorgezet als element van de binnenstedelijke structuur en schaal. Het Entreegebouw is het ruimtelijke scharnier van het [adres] naar het nieuwe plan[gebied]
Het Entreegebouw is een blobvormig gebouw dat door de autonome vorm niet concurreert met de omliggende historische bebouwing, maar hier nadrukkelijk van afwijkt en daarmee voornoemde historische bebouwing respecteert.
In het plangebied vindt een uitbreiding plaats van commerciële voorzieningen (winkels). Deze leveren een niet onbelangrijke bijdrage aan (de variatie van) het winkelaanbod. De functie en de levendigheid van het centrum ondergaan hierdoor en door de vestiging van een multiplexbioscoop en horeca een positieve ontwikkeling.
32. Ter zitting en in het verweerschrift heeft verweerder nog een nadere toelichting op de ruimtelijke onderbouwing gegeven.
33. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het onderhavige geval, mede gezien de omvang en de ingrijpendheid van het betreffende bouwplan, in voldoende mate aandacht is besteed aan de ruimtelijke uitstraling van het Entreegebouw op de bestaande ruimtelijke omgeving (waaronder de Lichttoren), zulks in relatie met de vigerende bestemming. Voorts heeft verweerder in de ruimtelijke onderbouwing zijn visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het betrokken gebied gegeven. Aan een cijfermatig onderbouwde vergelijking van de economische aspecten van het Admirantproject met en zonder de verschillende locaties van het Entreegebouw in de ruimtelijke onderbouwing, zoals door verzoekers voorgestaan, kan niet die waarde worden toegekend die verzoekers daaraan gehecht willen zien. De ruimtelijke onderbouwing van het vrijstellingsbesluit kan de rechterlijke toets derhalve doorstaan. Het betoog van verzoekers dat de vrijstelling niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en derhalve niet deugdelijk is gemotiveerd, faalt.
Overschrijding van de gevelrooilijn
34. Verzoekers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat verweerder met het verlenen van de vrijstelling is getreden buiten de door de gemeenteraad geschetste kaders. Het Entreegebouw is niet drie meter voor de voorgevelrooilijn gesitueerd, zoals de gemeenteraad volgens verzoekers heeft besloten, maar drie meter voor de druipgevelrooilijn. De druipgevelrooilijn is de rooilijn die loopt vanaf de luifel van het C&A-gebouw. Het Entreegebouw ligt hierdoor zes meter voor de voorgevelrooilijn. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrijstelling met inachtneming van de door de gemeenteraad gestelde kaders is verleend.
35. De voorzieningenrechter oordeelt op dit punt als volgt.
36. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gemeenteraad in haar besluit van 20 december 2004 heeft besloten dat de voorste punt van het Entreegebouw niet voorbij de doorgetrokken voorgevelrooilijn van het C&A-gebouw mag komen. Blijkens het besluit van 29 augustus 2005 heeft de gemeenteraad besloten om in te stemmen met de wijziging van laatstgenoemd besluit door het Entreegebouw drie meter voor de rooilijn te plaatsen. In haar besluit van 29 augustus 2005 heeft de gemeenteraad verwezen naar het voorstel van verweerder van 21 juni 2005. Nu uit het voorstel van verweerder van 21 juni 2005 blijkt dat met de term “rooilijn” de druiplijn is bedoeld, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gemeenteraad heeft ingestemd met de huidige locatie van het Entreegebouw. Verweerder is derhalve niet buiten de door de gemeenteraad geschetste kaders/randvoorwaarden voor het verlenen van vrijstelling voor het Entreegebouw getreden.
37. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het Entreegebouw het zicht vanuit de Lichttoren op het [adres] en het zicht vanuit het [adres] en het Stationsgebied op de Lichttoren op onaanvaardbare wijze belemmert, waardoor afbreuk wordt gedaan aan de monumentale status van de Lichttoren en de bewoners van de Lichttoren op onevenredige wijze in hun belangen worden geschaad.
38. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de zichtlijn een belangrijk aspect bij de totstandkoming van het ontwerp is geweest. Een beperkt gedeelte van de Lichttoren wordt vanuit bepaalde posities bezien aan het zicht onttrokken, maar de zichtlijn vanuit het stationsgebied blijft in voldoende mate behouden. Vanwege de situering van het Entreegebouw, de vorm en het materiaalgebruik en de transparante uitstraling wordt de zichtlijn vanuit het Stationsgebied/[adres] niet op onevenredige wijze aangetast. Er zijn bovendien meer bestaande gebouwen in de omgeving van de Lichttoren die in de zichtlijn staan. Vanwege deze bestaande bebouwing is er vanuit de Lichttoren thans al geen vrij uitzicht op het [adres] en wordt het zicht vanuit de Lichttoren ook niet op onevenredige wijze aangetast.
39. Niet ontkend kan worden dat er sprake is van invloed van de voorgenomen bebouwing op de zichtlijnen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan evenwel niet met vrucht worden volgehouden dat die invloed van zodanige aard is dat gesproken moet worden van ernstige verstoring van de zichtlijnen. Het blob-gebouw komt in zekere mate naar voren en is daarmee voor een gering gedeelte geplaatst binnen de zichtlijn vanuit de richting van het station. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen aannemen dat hiermee niet gesproken kan worden van onevenredige schending van de belangen van de Lichttoren. Deze grief van verzoekers kan dan ook niet slagen.
40. Er is voorts geen separate ontheffing op artikel 2.5.29, tweede lid, sub b, van de Bouwverordening noodzakelijk voor de overschrijding van de voorgevelrooilijn. Er is immers reeds op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO een vrijstelling verleend voor de bouw van het Entreegebouw. De voorzieningenrechter vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2005 (AB 2005/386).
41. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het betoog van verzoekers dat het bestreden besluit vanwege de overschrijding van de voorgevelrooilijn in rechte niet gehandhaafd kan blijven, faalt.
42. De voorzieningenrechter wil voorts niet nalaten op te merken dat er, gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2006 (LJN: AV 5063), voor de bouw van het Entreegebouw geen monumentenvergunning is vereist en dat verweerder daarom ook niet gehouden was advies te vragen aan of overleg te voeren met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
43. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan alles overziende niet worden gezegd dat er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen dat verweerder niet in redelijkheid de verzochte vrijstelling had mogen verlenen. Het betoog van verzoekers dat verweerder met het toekennen van de bouwvergunning en de vrijstelling heeft gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel moet dan ook falen.
44. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit, behoudens voor zover het betrekking heeft op de niet-ontvankelijkheid van de VvE’s, naar redelijke verwachting in beroep in stand zal blijven en dat de verzochte voorlopige voorziening derhalve moet worden afgewezen. Zoals hiervoor reeds aangekondigd zal de voorzieningenrechter geen toepassing geven aan artikel 8:86 Awb nu het de voorzieningenrechter ambtshalve bekend is dat onderhavig beroep niet op zichzelf staat.
45. Nu de verzochte voorlopige voorziening wordt afgewezen, bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten en/of te gelasten dat verweerder het griffierecht vergoedt.
46. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. A.H.N. Kruijer als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. J.J.A. Donkersloot als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2008.