ECLI:NL:RBSHE:2009:BH2848

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
177348 HA ZA 08-1272
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake verdeling gemeenschap tussen niet-gehuwde samenwonende partners

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Hertogenbosch diende, ging het om een bevoegdheidsincident in het kader van de verdeling van een gemeenschap tussen niet-gehuwde samenwonende partners. Eiseres in de hoofdzaak, aangeduid als [A c.s.], stelde dat de rechtbank bevoegd was op basis van artikel 5 onder 1 sub a van de EEX-Verordening, omdat de gemeenschap tussen partijen was ontstaan uit een overeenkomst. De gedaagde, [C], woonachtig in België, voerde aan dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren. De rechtbank oordeelde dat zolang de gemeenschap nog niet was verdeeld, er geen verbintenis op [C] rustte om het aandeel van eiseres uit te keren. De rechtbank kon derhalve geen bevoegdheid ontlenen aan de door eiseres aangevoerde artikelen van de EEX-Verordening. De hoofdregel van artikel 2 EEX-Vo, die bepaalt dat de rechter van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is, was hier van toepassing, waardoor de Belgische rechter bevoegd was. De rechtbank wees de vordering van [A c.s.] af en verklaarde zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen. Tevens werd [A c.s.] veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van [C] tot dat moment waren begroot op EUR 452,00. Dit vonnis werd uitgesproken op 7 januari 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 177348 / HA ZA 08-1272
Vonnis in incident van 7 januari 2009
in de zaak van
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats] (Gemeente [X]),
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats], België,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. C.C.J. van Pol.
Partijen zullen hierna [A c.s.] en [C] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring,
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [A c.s.] vordert in de hoofdzaak – kort gezegd – verdeling van de tussen eiseres sub 1 en [C] bestaande gemeenschap, veroordeling van [C] tot betaling van het aandeel dat na verdeling aan eiseres sub 1 toekomt, alsmede veroordeling van [C] tot afgifte van een aantal aan [A c.s.] toebehorende zaken.
2.2. In het incident vordert [C] dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. [A c.s.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3. De vordering in de hoofdzaak valt binnen het toepassingsgebied van de EEX-Verordening (EEX-Vo) nu partijen beide in lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd en de zaak kan worden aangemerkt als een burgerlijke of handelszaak in de zin van artikel 1 EEX-Vo. [A c.s.] vordert wel verdeling van de tussen eiseres sub 1 en [C] bestaande gemeenschap, maar dit betreft geen huwelijksgoederengemeenschap. De uitzondering van artikel 1 EEX-Vo is derhalve niet van toepassing.
2.4. Artikel 2 EEX-Vo geeft als hoofdregel dat onverminderd de verordening zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. In beginsel zou de rechtbank te ’s Hertogenbosch dus onbevoegd zijn om van het geschil kennis te nemen. [C] woont immers in België.
2.5. Aan de orde is derhalve de vraag of de rechtbank te ’s Hertogenbosch niettemin op grond van een andere bepaling van de EEX-Vo bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. [A c.s.] stelt dat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 5 onder 1 sub a EEX-Vo jo. 27 EEX-Vo bevoegd is. De niet-huwelijkse gemeenschap tussen eiseres sub 1 en [C] is ontstaan krachtens een overeenkomst. Het onderhavige geschil betreft de verdeling van die gemeenschap. Op [C] rust de verbintenis aan eiseres sub 1 uit te keren haar aandeel in de gemeenschap. Er is derhalve sprake van niet-nakoming van een verbintenis uit een overeenkomst. Die verbintenis betreft een brengschuld, omdat betaling in Nederland dient plaats te vinden, waar eiseres sub 1 woonachtig is. Voor de overige vorderingen beroept [A c.s.] zich op artikel 27 EEX-Vo.
2.5. De rechtbank volgt [A c.s.] niet. Het onderhavige geschil betreft onder meer de verdeling van een gemeenschap. Indien [A c.s.] zou worden gevolgd in de stelling dat die gemeenschap tot stand is gekomen middels een tussen eiseres sub 1 en [C] gesloten overeenkomst, dan geldt – zonder nadere toelichting, die niet is gegeven – dat zolang die gemeenschap niet is verdeeld, op [C] geen verbintenis rust tot uitkering van het aandeel van eiseres sub 1 in de gemeenschap. Het enkele bestaan van een gemeenschap creëert geen verbintenis tot uitkering van het aandeel van een der deelgenoten. Gelet hierop kan de rechtbank voor wat betreft de vordering tot verdeling en uitkering geen bevoegdheid ontlenen aan het bepaalde in artikel 5 onder 1 sub a EEX-Vo.
2.6. Ook het beroep op artikel 27 EEX-Vo faalt, nu er in het onderhavige geval geen sprake van is dat de onderhavige vorderingen voor gerechten van verschillende lidstaten aanhangig zijn. Ook overigens kan de rechtbank aan de bepalingen van de EEX-Vo geen bevoegdheid ontenen.
2.7. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen.
2.8. [A c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst de vordering toe,
3.2. veroordeelt [A c.s.] in de kosten van het incident, aan de zijde van [C] tot op heden begroot op EUR 452,00.
in de hoofdzaak
3.3. verklaart zich onbevoegd van de vordering kennis te nemen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C.W. Geurtsen-van Eeden en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2009.