ECLI:NL:RBSHE:2009:BH3314

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-4218
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende last onder dwangsom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 23 januari 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.Ph.A. Senders, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard, dat haar had gelast om binnen acht weken een einde te maken aan het gebruik van een pand in strijd met het bestemmingsplan. Dit gebruik betrof de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers, wat volgens verweerder in strijd was met de bestemming 'bedrijfsdoeleinden' van het perceel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opgelegde last onder dwangsom in stand kon blijven, maar wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hoewel de voorzieningenrechter de kans dat verzoekster haar stelling dat het gebruik onder het overgangsrecht valt, als zeer gering beschouwde, vond zij het niet redelijk om verzoekster die kans te ontnemen. De voorzieningenrechter overwoog dat het belang van verweerder bij handhaving van het bestemmingsplan zwaarder woog dan het belang van verzoekster bij voortzetting van het illegale gebruik. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd om haar stelling te onderbouwen. De uitspraak houdt in dat verzoekster niet in haar verzoek om een voorlopige voorziening wordt ontvangen, en dat er geen proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/4218
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 januari 2009
inzake
[verzoekster],
te [plaats],
verzoekster,
gemachtigde mr. M.Ph.A. Senders,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenswaard,
verweerder,
gemachtigde mr. H.G.W. van Heugten.
<b>Procesverloop</b>
Bij besluit van 26 november 2007, verzonden op 27 november 2007, heeft verweerder verzoekster gelast binnen 8 weken na verzending van dit besluit het strijdige gebruik c.q. de in strijd met het bestemmingsplan plaatsvindende strijdige bewoning op het perceel [adres] te [plaats] te staken en gestaakt te houden, bij gebreke waarvan zij een dwangsom verbeurt van € 500,- per week dat de strijdigheid met het bestemmingsplan voortduurt, met een maximum van € 10.000,-.
Het door verzoekster tegen dit besluit op 7 januari 2008 ingediende bezwaar is door verweerder bij besluit van 28 oktober 2008 ongegrond verklaard.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft verzoekster op 1 december 2008 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 08/4219.
Op diezelfde datum heeft verzoekster tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 9 januari 2009, waar verzoekster en verweerder zijn verschenen bij gemachtigde.
<b>Overwegingen </b>
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, onder meer indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien de voorzieningenrechter in een dergelijk geval van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen.
3. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken.
4. Tijdens op 22 maart 2007, 3 september 2007 en 20 november 2007 van gemeentewege gehouden controles, is geconstateerd dat in het bedrijfsgebouw op het perceel [adres] op de begane grond en op de eerste verdieping ruimten in gebruik zijn ten behoeve van bewoning. Op de begane grond zijn een toilet, hal, woonkamer en keuken en op de eerste verdieping een toilet, badkamer en twee slaapkamers aangetroffen met in totaal negen slaapplaatsen, bestaande uit 4 eenpersoonsbedden, twee tweepersoonsbedden en één campingbedje. Verder is geconstateerd dat er op dat moment minstens vier personen in het pand woonachtig waren.
Omdat dit gebruik volgens verweerder in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Schaapsloop I” heeft hij verzoekster bij brief van 7 mei 2007 verzocht binnen 8 weken na verzending van die brief het gebruik - van de als kantoorruimten bestemde ruimten voor bewoning - te staken en de inrichting als kantoor in overeenstemming met de verleende bouwvergunning te brengen. Bij brief van 6 september 2007 heeft verweerder verzoekster medegedeeld voornemens te zijn haar een last onder dwangsom op te leggen in verband met het geconstateerde illegale gebruik. Ten aanzien van dit voornemen heeft verzoekster bij brief van 20 september 2007 een zienswijze ingediend. Hierin heeft verweerder geen aanleiding gezien van zijn voornemen af te zien. Verweerder heeft op 26 november 2007 de onderhavige last onder dwangsom aan verzoekster opgelegd.
5. Het wettelijk kader luidt als volgt.
6. Ingevolge het bestemmingsplan “Schaapsloop I”, welk plan door de raad is vastgesteld op 30 oktober 1997, door gedeputeerde staten is goedgekeurd op 20 april 1998 en onherroepelijk is geworden op 14 juli 1998, rust op het perceel [adres] de bestemming “bedrijfsdoeleinden”.
7. Ingevolge artikel 5, vijfde lid, onder d, van de planvoorschriften mogen gronden met deze bestemming worden gebruikt voor bedrijven, met de mogelijkheid van een bedrijfswoning mits het bedrijf valt onder de in het bestemmingsplan genoemde “bedrijfsactiviteiten C”. Het pand aan [adres] valt onder “bedrijfsactiviteiten A” als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften. Deze gronden zijn bestemd voor industriële bedrijven, ambachtelijke bedrijven en handelsondernemingen met inbegrip van toegangswegen, (parkeer)terreinen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en groenvoorzieningen (…). Een bedrijfswoning is hier niet toegestaan.
8. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften is het verboden gronden te gebruiken op een wijze of een doel, strijdig met de uit het bestemmingsplan voortvloeiende bestemming.
9. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken, dat in strijd is met het in het plan bepaalde en dat bestaat op het tijdstip waarop het plan voor zover betrekking hebbende op de strijdigheid van dat gebruik van kracht wordt, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits door die wijziging de strijdigheid niet wordt vergroot.
Blijkens het derde lid van voormeld artikel is het bepaalde in artikel 15.2 niet van toepassing op gebruik, dat reeds in strijd was met het tot het in dat artikel genoemde tijdstip ter plaatse geldende bestemmingsplan en dat tot op drie maanden voor dat tijdstip nog niet bestond.
10. Onder “bedrijfswoning” wordt blijkens artikel 1 van de planvoorschriften verstaan een woning in of bij een gebouw of op een terrein die kennelijk slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
11. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Blijkens het tweede lid van voormeld artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van de regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
12. Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
13. Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
14. Vast staat dat het tijdelijk huisvesten van buitenlandse werknemers in het pand aan [adres] in strijd is met de op het perceel rustende bestemming “bedrijfsdoeleinden”. Volgens verzoekster is verweerder evenwel niet bevoegd hiertegen handhavend op te treden, omdat dit gebruik mag worden voortgezet op grond van het in het bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht. Het pand is namelijk altijd bewoond geweest, aldus verzoekster.
15. Blijkens het bepaalde in artikel 15, tweede en derde lid van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Schaapsloop I” mag illegaal gebruik dat plaatsvond op het moment dat het bestemmingsplan van kracht werd, worden voortgezet, tenzij dit gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan én drie maanden voor het van kracht worden van het geldende bestemmingsplan nog niet bestond. Vast staat dat het tijdelijk huisvesten van buitenlandse werknemers in het pand aan [adres] ook reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan “Schaapsloop 1979”. Bepalend voor de toepasselijkheid van het overgangsrecht is derhalve het antwoord op de vraag of het illegale gebruik drie maanden vóór het van kracht worden van het bestemmingsplan “Schaapsloop I”, reeds bestond.
Ter zitting heeft verzoeksters gemachtigde de voorzieningenrechter desgevraagd medegedeeld dat verzoekster het pand aan [adres] direct nadat zij het in eigendom heeft verkregen op 15 februari 1996, in gebruik heeft genomen ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse (Poolse) werknemers. Het gaat om een vaste groep van vier werknemers die via uitzendbureau Q-temp B.V. werkzaam zijn voor verzoekster en met haar gelieerde ondernemingen. De verblijfsduur van de Poolse werknemers varieert van zo’n vijf à zes weken tot wel tien jaar. Drie van de huidige werknemers die zijn gehuisvest aan [adres], werken al zo’n vier à vijf jaar voor verzoekster. Eén werknemer werkt al zo’n tien jaar voor haar, aldus verzoekster.
16. Verweerder stelt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt dat verzoekster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers aan [adres] reeds plaatsvond op de peildatum. Verzoekster heeft haar stelling niet onderbouwd met objectieve gegevens. Ter zitting is van de zijde van verzoekster evenwel aangeboden om alsnog bewijsstukken, zoals gegevens uit de loonadministratie en verklaringen van (oud-)bewoners, te overleggen.
17. Hoewel de voorzieningenrechter de kans dat verzoekster haar stelling dat de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers aan [adres] al op de peildatum plaatsvond alsnog voldoende weet te onderbouwen zeer gering acht, acht zij het niet redelijk verzoekster deze kans te ontnemen. Gelet hierop zal zij niet met toepassing van het bepaalde in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Wel ziet zij hierin reden het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verzoekster met gegevens uit de loonadministratie slechts zou kunnen aantonen dat zij op de peildatum personen met buitenlandse nationaliteit werkzaamheden voor haar liet verrichten. Daaruit volgt niet automatisch dat deze personen op dat moment ook daadwerkelijk woonachtig waren aan [adres]. De voorzieningenrechter betwijfelt bovendien of verzoekster met verklaringen van (oud-)bewoners het gebruik van het pand aan [adres] ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers op de peildatum alsnog aannemelijk zal kunnen maken.
Voorts kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het belang van verweerder bij onmiddellijke handhaving van het bestemmingsplan groter gewicht worden toegekend dan aan het belang van verzoekster bij het voortzetten van het illegale gebruik. Daarbij heeft de voorzieningenrechter mede in acht genomen dat dit gebruik, indien het bestreden besluit bij uitspraak in de hoofdzaak zou worden vernietigd, zonder meer zal kunnen worden hervat, aangezien verzoekster niet tevens is gelast de in het pand aanwezige woonvoorzieningen te verwijderen en verwijderd te houden. De enkele omstandigheid dat verweerder pas na ruim negen maanden heeft beslist op het bezwaar van verzoekster, leidt de voorzieningenrechter niet tot het oordeel dat verweerder thans geen belang heeft bij onmiddellijke handhaving.
18. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving zou moeten afzien is niet gebleken. Er is geen sprake van enig concreet zicht op legalisatie en verzoeksters beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet, nu niet gebleken is dat verweerder jegens haar de verwachting heeft gewekt dat het pand [adres] mag worden gebruikt ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van buitenlandse werknemers.
19. Anders dan verzoekster is de voorzieningenrechter van oordeel dat de hoogte van de vastgestelde dwangsom in een redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging, die een afdoende prikkel moet vormen om de overtreding te beëindigen.
20. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
21. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling of om verweerder te gelasten het door verzoekster betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
<b>Beslissing</b>
De voorzieningenrechter,
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. L.C. Michon als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. M.P.C. Anssems als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2009.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschriften verzonden: