ECLI:NL:RBSHE:2009:BI6953
Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.J. Harts
- Rechtspraak.nl
Uitleg van het begrip 'gemiddelde salaris' in het kader van suppletieregeling na ontbinding arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 4 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker sub 2], en zijn werkgever, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna te noemen [de B.V.]. De werknemer had een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 96 Rv, waarin hij vroeg om uitleg van het begrip 'gemiddelde salaris' zoals vermeld in de ontbindingsbeschikking van zijn arbeidsovereenkomst. De werknemer was in dienst getreden op 14 december 2001 en had zijn salaris in de maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift als € 1.514,59 bruto per maand opgegeven, terwijl de werkgever een lager bedrag van € 1.207,21 als uitgangspunt nam.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat het begrip 'gemiddelde salaris' moet worden geïnterpreteerd als het salaris dat de werknemer in de drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift genoot. Dit leidde tot een discussie over de hoogte van de suppletie die de werkgever aan de werknemer diende te betalen, vooral in het licht van de fictieve opzegtermijn en de WW-uitkering. De werkgever had een aanbod gedaan tot betaling van een vergoeding, maar de werknemer was van mening dat dit aanbod niet voldeed aan zijn laatst genoten salaris.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de werkgever niet in staat was om een hogere vergoeding toe te kennen dan het reeds aangeboden bedrag. De kantonrechter heeft overwogen dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat het aanbod redelijk was en dat de werknemer geen gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben dat zijn WW-uitkering zou worden aangevuld tot het laatst genoten salaris. De kantonrechter heeft uiteindelijk de financiële grondslag voor de suppletieregeling vastgesteld op € 1.2067,12 per maand bruto en de werknemer veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van rechtsgelijkheid en de noodzaak om bij de berekening van vergoedingen uit te gaan van objectieve criteria, zoals het gemiddelde salaris over een bepaalde periode, in plaats van individuele omstandigheden die tot ongelijkheid zouden kunnen leiden.