vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Parketnummer: 01/825632-08
Datum uitspraak: 25 juni 2009
Verkort vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2009, 15 april 2009 en 11 juni 2009.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 januari 2009.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 april 2009 op de voet van artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is gewijzigd, is aan verdachte tenlastegelegd dat (een kopie van de vordering tot wijziging is aangehecht):
hij op of omstreeks 25 oktober 2008 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp gesneden en/of gestoken in de borst, althans het (boven)lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] is overleden.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Overweging met betrekking tot het opzet.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte opzet op de dood van het slachtoffer had in onvoorwaardelijke zin. Verdachte heeft in reactie op een aanval van het slachtoffer meermalen met een mes gestoken, waarbij het volgens de eigen verklaring van verdachte niet de bedoeling was om het slachtoffer dodelijk te raken, maar om diens aanval af te weren.
Wel acht de rechtbank opzet in voorwaardelijke zin aanwezig. Door met een mes meermalen het slachtoffer in de borst te steken, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer hierdoor zou komen te overlijden.
De bewezenverklaring.
De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
op 25 oktober 2008 te Eindhoven opzettelijk [slachtoffer1] (geboren op [geboortedatum slachtoffer]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met kracht met een mes gestoken in de borst van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De kwalificatie.
Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
De strafbaarheid.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, toekomt nu hij zich heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf door zijn broer, het latere slachtoffer. Danwel heeft deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf vervolgens bij verdachte een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt tengevolge waarvan verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
De verdediging stelt zich derhalve op het standpunt dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt, dient allereerst bezien te worden welke feitelijke gang van zaken aannemelijk is geworden. De verklaring van verdachte en die van [getuige 1] lopen hierover op een aantal punten uiteen. De rechtbank zal de verklaring van verdachte op deze punten volgen en de verklaring van [getuige 1] ter zijde schuiven. De rechtbank overweegt in dit kader dat niet vast staat dat [getuige 1] gedurende het gehele incident tussen verdachte en zijn broer zicht op de situatie heeft gehad. Bovendien is door een verbalisant, kort nadat de politie ter plaatse is gekomen, vastgesteld dat [getuige 1] onder invloed was van alcohol. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij zelf ook de nodige drank op had, maar ook dat zijn broer en [getuige 1] ‘echt zat’ waren. Een feit van algemene bekendheid is, dat het innemen van grote hoeveelheden drank een negatieve invloed heeft op het waarnemingsvermogen en het geheugen.
Feitelijke gang van zaken:
Op basis van de verklaringen van verdachte en de door verbalisanten en de patholoog-anatoom gedane vaststellingen acht de rechtbank de volgende feitelijke gang van zaken aannemelijk:
- op 25 oktober 2008 bevond verdachte zich, samen met zijn broer [slachtoffer1], [getuige 1] en [getuige 2] in een kleedlokaal van [tennisvereniging] te Eindhoven;
- op een gegeven ogenblik is ruzie ontstaan tussen verdachte en het slachtoffer waarbij over en weer werd geduwd en getrokken;
- op enig moment begon het slachtoffer verdachte te slaan, verdachte kwam ten val en heeft het slachtoffer van zich afgetrapt, waardoor deze enkele stappen naar achteren deed;
- het slachtoffer is opnieuw in de richting van verdachte gelopen en dreigde hem wederom te slaan;
- terwijl verdachte opstond, heeft hij zijn vlindermes uit zijn achterzak gepakt, uitgeklapt en voor zich gehouden en tegen het slachtoffer geroepen: ‘Opzouten’;
- terwijl het slachtoffer op verdachte afliep en hem probeerde te slaan, heeft verdachte meermalen met het mes naar voren gestoken in de richting van het slachtoffer;
- het slachtoffer werd twee keer in de borst getroffen;
- het slachtoffer raakte hierdoor zodanig gewond, dat hij korte tijd later ter plaatse aan zijn verwondingen is overleden.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank aannemelijk dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte door het slachtoffer waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Gelet op de snelheid waarmee het voorval zich voltrok, acht de rechtbank ook aannemelijk dat voor verdachte geen reële vluchtmogelijkheid bestond. Hoewel de rechtbank echter van mening is dat verdachte zich in een noodweersituatie bevond, acht zij het door verdachte gekozen verdedigingsmiddel (te weten meermalen steken met een mes met fatale afloop) volstrekt niet in verhouding staan tot het door het slachtoffer jegens verdachte aangewende geweld. Het slachtoffer was ongewapend en heeft bij zijn aanval verdachte in ieder geval niet zodanig geraakt dat verdachte hier zichtbaar letsel aan heeft overgehouden. Gelet op het vorenstaande wordt het beroep op noodweer verworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin niet aannemelijk geworden dat verdachte tengevolge van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat de aard en de relatief beperkte mate van geweld van de zijde van het slachtoffer een dergelijke gemoedsbeweging hebben veroorzaakt. Dat verdachte in het verleden eenmaal eerder een fysieke aanval van zijn broer heeft meegemaakt - waarop hij overigens blijkens zijn eigen verklaring destijds wel adequaat reageerde - doet hier niet aan af.
Ook het beroep op noodweerexces wordt derhalve verworpen.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 27, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE OVERWEGINGEN DIE TOT DE BESLISSING HEBBEN GELEID
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
De op te leggen straf.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Voorts heeft de rechtbank ten bezware van verdachte in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Verdachte heeft zijn jongere broer om het leven gebracht en heeft hiermee de nabestaanden van het slachtoffer, eveneens zijn eigen familieleden, een onherstelbaar leed aangedaan. Het slachtoffer was pas twintig jaar oud en daarmee in de bloei van zijn leven.
Bij de strafoplegging zal de rechtbank anderzijds in het bijzonder rekening houden met de volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen omstandigheden die tot matiging van de straf hebben geleid.
Ook voor verdachte is de dood van zijn broer een ongewild gevolg van een uit de hand gelopen ruzie. Uit het onderzoek ter zitting, maar met name uit het dossier blijkt hoezeer verdachte zijn daad berouwt en hoeveel verdriet het overlijden van zijn broer hem heeft gedaan. Verdachte zal verder moeten leven in het besef dat hij hiervoor verantwoordelijk is. Verdachte is ondanks zijn moeilijke jeugd en een daklozenbestaan van meerdere jaren niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld. Verdachte heeft voorts het door hem gepleegde strafbare feit bij de aanvang van het onderzoek meteen toegegeven en zijn volledige medewerking aan dit onderzoek verleend. De rechtbank houdt tevens rekening met het feit dat uit een psychologische rapportage omtrent verdachte blijkt dat het strafbare feit in licht verminderde mate aan hem kan worden toegerekend.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de op te leggen straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel, dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met name om tijdens het voorwaardelijke strafdeel reclasseringsbegeleiding mogelijk te maken. Nu de rechtbank van oordeel is, dat gelet op de ernst van het feit een langere gevangenisstraf dient te volgen dan het wettelijke strafmaximum van vier jaar bij oplegging van een voorwaardelijk strafdeel, volgt de rechtbank de raadsman niet in zijn verzoek. De gewenste begeleiding kan naar het oordeel van de rechtbank ook plaatsvinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte.
verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.J.W. Hermans, voorzitter,
mr. J.W.H. Renneberg en mr. F.P.E. Wiemans, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.A.M. Jongeneelen, griffier,
en is uitgesproken op 25 juni 2009.
6
Parketnummer: 01/825632-08
[verdachte]