RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 oktober 2009
[eiser],
te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. P.L.M. Stieger,
de minister van Justitie,
verweerder,
gemachtigde mr. A.W. van den Berg.
Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek tot naturalisatie van eiser. Verweerder heeft het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar bij besluit van 21 november 2006 ongegrond verklaard. Op 19 maart 2007 heeft verweerder het besluit van 21 november 2006 ingetrokken en bij besluit van 16 juli 2008 heeft verweerder het bezwaar (wederom) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 16 september 2009, waar, na voorafgaand bericht, eiser niet is verschenen of is vertegenwoordigd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
<u>Wettelijk kader</u>
1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (RWN) komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 van de RWN slechts in aanmerking de verzoeker die in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, dan wel - indien hij in de Nederlandse Antillen of Aruba hoofdverblijf heeft - de taal die op het eiland van hoofdverblijf naast het Nederlands gangbaar is, alsmede van de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse staatsinrichting en maatschappij, en hij zich ook overigens in de Nederlandse, Nederlandse-Antilliaanse of Arubaanse samenleving heeft doen opnemen.
2. Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit Naturalisatietoets (BNT) beschikt een verzoeker over voldoende kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN, indien hij beschikt over een zodanige mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, dat hij zelfstandig in de Nederlandse (…) samenleving kan functioneren. Of hij beschikt over de mate van kennis van de taal alsmede van de staatsinrichting en maatschappij, bedoeld in het eerste lid, wordt, aldus het tweede lid van artikel 2, vastgesteld aan de hand van een door verweerder op te stellen naturalisatietoets.
3. Ingevolge het eerste lid, onder b, van artikel 3 van het BNT is - voor zover hier van belang - van het afleggen van een naturalisatietoets vrijgesteld de verzoeker die kan aantonen dat hij, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal, in het bezit is gesteld van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen.
<u>Relevante feiten</u>
4. Op 7 juli 2004 heeft eiser aan het Koning Willem I College te 's-Hertogenbosch een diploma NT2 behaald. Blijkens het diploma en de bijbehorende cijferlijst heeft eiser de examenonderdelen lezen 2, luisteren 2, spreken 2 en schrijven 2 met goed gevolg afgelegd.
5. Verweerder heeft op 7 september 2005 de Informatie Beheer Groep (IBG) verzocht mede te delen of bovengenoemd diploma recht geeft op vrijstelling van de naturalisatietoets. Op 12 september 2005 heeft de IBG bericht dat "het diploma kwalificatie NT2 niet onder de reguliere onderwijswetgeving van het ministerie van OCW valt" en geadviseerd geen vrijstelling te verlenen.
6. In de bezwaarfase heeft de IBG zich, in adviezen van 15 februari 2006 en 18 september 2007, opnieuw op het standpunt gesteld dat eiser geen aanspraak kan maken op vrijstelling van de naturalisatietoets.
7. Bij e-mailbericht van 19 september 2007 heeft de IBG aan verweerder bericht dat eisers diploma NT2 geen op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van het BNT, betreft en dat het diploma eigenlijk een certificaat is, omdat het een cursus betrof.
8. Naar aanleiding van het Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN) nummer 2007/11, geldig vanaf 7 december 2007, waarin de vrijstellinggronden voor de naturalisatietoets zijn uitgebreid, heeft verweerder de IBG nogmaals gevraagd om te adviseren omtrent de vrijstelling. Op 17 januari 2008 heeft de IBG wederom geadviseerd geen vrijstelling toe te kennen, opnieuw onder de motivering dat het diploma van eiser geen op wettelijk basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen is. Het diploma dat door eiser is behaald, betreft volgens de IBG een cursus.
<u>Standpunten van partijen</u>
9. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van het Nederlanderschap, omdat hij niet heeft aangetoond te kunnen worden beschouwd als voldoende ingeburgerd in de Nederlandse samenleving in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN. Verweerder heeft aan dat standpunt ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikt over een certificaat naturalisatietoets, zoals bedoeld in artikel 2 van het BNT. Er bestaat volgens verweerder geen aanleiding om eiser op grond van het door hem overgelegde diploma met de kwalificatie Nederlands als Tweede Taal vrij te stellen van het afleggen van een naturalisatietoets, nu - gezien het advies van de IBG van 19 september 2007, dat de motivering van het advies van 18 september 2007 heeft vervangen, en het advies van 17 januari 2008 - met dit diploma niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor vrijstelling in artikel 3 van het BNT.
10. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet heeft vrijgesteld van het afleggen van een naturalisatietoets. Volgens eiser valt niet in te zien dat het door hem overgelegde diploma niet valt onder het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het BNT. Hij vindt voor die opvatting steun in een van de gedingstukken uitmakend e-mailbericht van 7 april 2008 van de heer [directeur], directeur van het Koning Willem I College te 's-Hertogenbosch. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, nu verweerder niet gemotiveerd heeft gereageerd op hetgeen naar aanleiding van de adviezen van de IBG in bezwaar naar voren is gebracht, waaronder het genoemde e-mailbericht van [directeur], en verweerder heeft nagelaten naar aanleiding van de zienswijzen de IBG opnieuw te benaderen voor advies. Verweerder heeft volgens eiser daardoor niet aan zijn vergewisplicht voldaan.
<u>Beoordeling door de rechtbank</u>
11. Aan de orde is of verweerder terecht de verlening van het Nederlanderschap heeft geweigerd op de grond dat eiser niet als ingeburgerd kan worden beschouwd. Niet in geschil is dat eiser niet de op grond van artikel 2 van het BNT vereiste naturalisatietoets heeft afgelegd en dat hij evenmin gebruik heeft gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid om deze toets alsnog af te leggen. In geschil is slechts of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het BNT is vrijgesteld van de naturalisatietoets. Niet ter discussie staat dat aan de voorwaarden voor vrijstelling op basis van de overige gronden in artikel 3, eerste lid, van het BNT niet is voldaan.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet is vrijgesteld van het afleggen van de naturalisatietoets. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het BNT geeft - onder meer - een op wettelijke basis uitgereikt diploma beroepsonderwijs recht op vrijstelling van het afleggen van de naturalisatietoets, omdat volgens de Nota van Toelichting op deze bepaling bij een zodanig opleidingsresultaat van voldoende taalkennis en kennis van de Nederlandse dan wel Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving mag worden uitgegaan. Deze wettelijke basis is - voor zover hier van belang - de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB). De WEB maakt onderscheid tussen beroepsonderwijs en opleidingen educatie. Uit het bepaalde in artikel 7.3.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de WEB kan worden opgemaakt dat de door eiser gevolgde opleiding moet worden aangemerkt als een opleiding educatie. Reeds om die reden is eiser niet op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het BNT vrijgesteld van het afleggen van een naturalisatietoets.
13. Nu eiser geen naturalisatietoets heeft afgelegd en niet is vrijgesteld van het afleggen van de naturalisatietoets, heeft verweerder terecht op die grond geweigerd eiser het Nederlanderschap te verlenen.
14. De rechtbank is voorts van oordeel dat het betoog van eiser dat verweerder naar aanleiding van de inhoud van de zienswijzen opnieuw de IBG had moeten benaderen voor advies, niet slaagt. Los van het feit dat verweerder in het kader van eisers aanvraag reeds meermaals - onder meer naar aanleiding van de uitbreiding van de vrijstellingsgronden voor de naturalisatietoets in het TBN 2007/11 - om advies heeft gevraagd, is de inhoud van de zienswijzen van 19 maart en 8 april 2008 niet zodanig dat verweerder dat opnieuw had moeten doen, nu daarin geen wezenlijk nieuwe argumenten zijn aangevoerd. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de in de zienswijzen aangedragen argumenten op een eerder moment al aan de IBG zijn voorgelegd, waartoe zij verwijst naar het faxbericht van 9 februari 2006 van verweerder aan de IBG. Verweerder heeft voorts in voldoende mate gereageerd op hetgeen van de zijde van eiser is aangevoerd. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen, dan wel onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd.
15. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of voor het geven van een last tot vergoeding van het griffierecht.
17. Beslist wordt als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.M. Manie, als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2009.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>