ECLI:NL:RBSHE:2009:BK3766

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08-3899
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Drank- en Horecawet door verstrekking van alcohol aan minderjarige in horecagelegenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 10 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Axis Gemert BV en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft een overtreding van de Drank- en Horecawet, waarbij de exploitant van een horecagelegenheid in Gemert een boete van € 900,- kreeg opgelegd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank aan een persoon die de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de exploitant verzuimd heeft om een identiteitsdocument te vragen aan de jongere, ondanks dat de uiterlijke kenmerken niet bevestigden dat hij 16 jaar of ouder was. De rechtbank oordeelde dat de exploitant zich bewust had moeten zijn van het risico dat zich minderjarigen in de horecagelegenheid bevonden.

De rechtbank heeft het beroep van de exploitant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het bewijs van de overtreding voldoende was geleverd door de ambtenaren van de Voedsel en Waren Autoriteit. De rechtbank heeft ook het argument van de exploitant verworpen dat het ontbreken van identiteitsgegevens in het proces-verbaal zou leiden tot een tekortkoming in het bewijs. De rechtbank benadrukte dat de aanwezigheid van minderjarigen in de horecagelegenheid en het niet vragen om legitimatie door het personeel voldoende grond vormden voor de opgelegde boete.

De rechtbank concludeerde dat de exploitant niet kon aantonen dat er geen verwijtbaarheid was voor de overtreding, aangezien er maatregelen getroffen hadden kunnen worden om de verstrekking van alcohol aan minderjarigen te voorkomen. De uitspraak bevestigt de verantwoordelijkheid van horecagelegenheden om de leeftijd van hun klanten te verifiëren en de naleving van de Drank- en Horecawet te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/3899
Uitspraak van de meervoudige kamer van 10 november 2009
inzake
Axis Gemert BV,
te Gemert,
eiseres,
gemachtigde mr. J.G.J. Kersemakers,
tegen
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
verweerder,
gemachtigde mr. I.L. de Graaf.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2008 heeft verweerder aan eiseres wegens het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, een boete opgelegd van € 900,-.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 2 oktober 2008 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld op de zitting van 29 september 2009, waar eiseres is verschenen bij haar bestuurder, [bestuurder], bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 2 oktober 2008 in rechte kan worden gehandhaafd.
2. Het wettelijk kader luidde ten tijde hier van belang als volgt.
3. Ingevolge artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt. Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voor zover hier relevant, blijft de vaststelling als bedoeld in het eerste lid achterwege, indien het een persoon betreft die onmiskenbaar de vereiste leeftijd heeft bereikt. De vaststelling geschiedt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de Identificatieplicht, dan wel een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen document.
4. Ingevolge artikel 44a, eerste lid, van de DHW kan de minister ter zake van de in de bijlage omschreven overtredingen een boete opleggen aan de natuurlijke of rechtspersoon aan wie de overtreding kan worden toegerekend.
5. Ingevolge artikel 2 van het Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet (hierna: het Besluit DHW) bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag voor in de bijlage omschreven overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens de DHW, de boete die opgelegd kan worden.
6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit DHW, in samenhang met de bijlage bij het Besluit DHW, bedraagt de boete voor de rechtspersoon die op de dag waarop artikel 20, eerste lid, van de DHW is overtreden minder dan vijftig werknemers telde € 900,-.
7. De rechtbank gaat in deze zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden.
8. Op vrijdag 7 december 2007 heeft een buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam bij de Voedsel en Waren Autoriteit, omstreeks 22.45 uur een bezoek gebracht aan de alstoen door eiseres geëxploiteerde horecagelegenheid “[horecagelegenheid]” aan het [adres] te [plaats]. Van zijn bevindingen, samenhangende met dit bezoek, heeft deze ambtenaar op 12 december 2007 op ambtsbelofte proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal houdt, voor zover hier relevant en zakelijk weergegeven, het volgende in:
Ik zag bij binnenkomst een balie. Bij deze balie moest iedere bezoeker de entreeprijs betalen van € 3,-. Bij binnenkomst in de zaal was aan de linkerkant een loket. Ik zag dat achter het loket een rij stond met bezoekers die bonnen wilden kopen. Ik zag de prijs van € 1,50 staan per consumptiebon. Ik zag dat de zaal gevuld was met veel jongeren. Ik hoorde muziek uit de boxen komen. Hieruit bleek mij dat hier het horecabedrijf werd uitgeoefend zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van de DHW en dat het bedrijf voor het publiek geopend was. Een van de jongens uit een groepje van personen die in mijn ogen nog geen zestien jaar was kwam naar de bar. Ik zag en hoorde dat deze jongen drie bier bestelde. Ik zag en hoorde dat de medewerkster drie glazen met bier vulde en deze glazen gevuld met bier aan de jongen overhandigde. Ik zag dat de jongen drie consumptiebonnen op de bar had gelegd om deze te betalen. Ik zag en hoorde dat er niet om een legitimatiebewijs werd gevraagd door de barmedewerkster. Ik zag niet dat dit vastgesteld werd aan de hand van een leeftijdsdocument als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de DHW. Ik zag dat de jongen terugliep naar het groepje jongens achter ons. Ik zag dat hij twee bier doorgaf aan twee andere jongens. Ik liep naar het groepje jongens toe. Ik sprak de jongen aan die net aan de bar drie bier had besteld. Ik stelde mij voor als controleur in dienst van de Voedsel en Waren Autoriteit. Op de door mij gestelde vragen, antwoordde hij mij: “Ik ben 15 jaar en drink bier. Ik heb dit bier zelf besteld aan de bar, er werd mij niet om legitimatie gevraagd. Ik heb geen legitimatiebewijs bij mij.” Desgevraagd gaf hij mij zijn naam, adres en geboortedatum op. Uit navraag bij de Gemeentelijke Basisadministratie bleek mij dat bovengenoemde jongen 15 jaar oud was. Ik kon aan de hand van uiterlijke kenmerken, als lichaamsbouw, gelaat, kleding en gedrag, niet vaststellen dat deze persoon aan wie alcoholhoudende drank werd verstrekt, de leeftijd van 16 jaren had bereikt. Het barpersoneel heeft de leeftijd van de persoon aan wie alcoholhoudende drank was verstrekt niet vastgesteld op een wijze als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de DHW.
9. De rechtbank oordeelt als volgt.
10. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in haar uitspraak van 5 december 2007, LJN BB9438, heeft overwogen, mag het bestuursorgaan zich voor het antwoord op de vraag of artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de DHW is overtreden baseren op ter zake door controleambtenaren ambtsedig of op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Daarbij geldt als uitgangspunt dat in beginsel mag worden uitgegaan van de juistheid van de in het proces-verbaal neergelegde bevindingen.
11. Eiseres heeft betoogd dat het bewijs voor het overtreden van artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de DHW niet volledig is geleverd, nu uit de feiten in het boeterapport zou blijken dat de ambtenaren niet zelf hebben waargenomen dat personeel van eiseres niet de hele avond bij de ingang identiteitsbewijzen hebben gecontroleerd. De rechtbank zal aan deze stelling voorbijgaan, nu dit, ook indien de verbalisant het gestelde niet zelf zouden hebben waargenomen, niet in de weg staat aan het bewijs van de overtreding. Het al dan niet uitvoeren van toegangscontroles staat immers, gelet op de gang van zaken binnen de horecagelegenheid zoals deze door de verbalisant is geconstateerd, niet aan bewezenverklaring van de door verweerder gestelde overtreding in de weg. Het uitvoeren van ingangscontroles kan wel een rol spelen bij het hierna te bespreken punt van de verwijtbaarheid.
12. Voorts heeft eiseres betoogd dat in het proces-verbaal ten onrechte geen melding wordt gemaakt van de naam van de desbetreffende persoon die jonger dat 16 jaar zou zijn. Dit betoog faalt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in voornoemde uitspraak van
5 december 2007, is het ontbreken van identiteitsgegevens van de desbetreffende persoon onvoldoende om te concluderen dat het proces-verbaal tekortschiet en onvoldoende ingang biedt om de daarin neergelegde bevindingen te betwisten. Het opnemen van dergelijke identiteitsgegevens in een proces-verbaal als het onderhavige is dan ook niet vereist.
13. Eiseres heeft de juistheid van het proces-verbaal, voor zover hier aan de orde, overigens niet weersproken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook mogen baseren op de inhoud van het proces-verbaal zoals hiervoor weergegeven en heeft verweerder zich op grond daarvan terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van overtreding door eiseres van artikel 20, eerste lid, eerste volzin, van de DHW.
14. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat haar van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. Daarbij heeft eiseres erop gewezen dat de horecagelegenheid uitsluitend toegankelijk is voor personen van 16 jaar of ouder en dat zij bij de ingang van de horecagelegenheid strikte controles uitvoert om vast te stellen dat bezoekers inderdaad de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt.
15. Het betoog van eiseres komt neer op een beroep op het ontbreken van alle schuld. Dit betoog van eiseres faalt eveneens. Uit de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling kan worden afgeleid dat afwezigheid van alle schuld aan oplegging van een boete als de onderhavige in de weg staat. Afwezigheid van alle schuld kan echter volgens deze uitspraak slechts worden aangenomen indien redelijkerwijs aan de betrokkene geen enkel verwijt kan worden gemaakt van het bewezenverklaarde. Deze situatie doet zich hier niet voor. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van het proces-verbaal volgt dat in de horecagelegenheid alcoholhoudende drank werd besteld door een persoon van wie aan de hand van bepaalde uiterlijke kenmerken niet kon worden vastgesteld dat hij de leeftijd van 16 jaar had bereikt. Desondanks heeft (personeel van) eiseres op dat moment verzuimd aan deze persoon een legitimatiebewijs te vragen en aan deze persoon zonder meer alcoholhoudende drank verstrekt. De verwijtbaarheid aan eiseres is daarmee naar het oordeel van de rechtbank reeds gegeven. Van verwijtbaarheid is te meer sprake nu eiseres zelf in het bezwaarschrift aangeeft dat vervalste identiteitskaarten in omloop zijn en dat het onmogelijk is om op de juistheid van identiteitskaarten te controleren. Eiseres was zich er aldus van bewust, althans had zich ervan bewust moeten zijn, dat het risico bestond dat zich in de horecagelegenheid personen bevonden die de leeftijd van 16 jaar nog niet hadden bereikt. Als onweersproken staat daarbij vast, zoals door verweerder ter zitting gesteld, dat eiseres meer maatregelen had kunnen treffen teneinde te voorkomen dat in de door haar geëxploiteerde horecagelegenheid alcohol zou worden verstrekt aan personen die de leeftijd van 16 jaar nog niet hadden bereikt, bijvoorbeeld door een systeem met polsbandjes te hanteren.
16. Voor het overige heeft eiseres geen beroepsgronden aangevoerd, terwijl de rechtbank ook ambtshalve geen redenen aanwezig acht waarom het bestreden besluit niet in stand zou kunnen blijven. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken of te bepalen dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht dient te vergoeden.
18. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne als voorzitter en mr. P.H.C.M. Schoemaker en mr. D.J. de Lange als leden in tegenwoordigheid van mr. drs. J.J.M. Goosen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2009.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: