ECLI:NL:RBSHE:2009:BK3894

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/267
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor gezinsopvang in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 18 november 2009 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning voor een woning ten behoeve van gezinsopvang. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C.J. Driessen, betwistte de rechtmatigheid van de bouwvergunning die was verleend aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mill en Sint Hubert, vertegenwoordigd door mr. F.G.H.B. Verstegen. Eiser stelde dat de bouwvergunning in strijd was met het bestemmingsplan 'Buitengebied 1998', dat uitbreiding van woningen met een inhoud van 500 m3 of meer niet toestond. De woning in kwestie had een inhoud van 1.440 m3, wat volgens eiser een uitbreiding betekende die niet was toegestaan.

De rechtbank oordeelde dat de realisatie van de woning voor gezinsopvang inderdaad een uitbreiding van de bestaande woning betekende, en dat deze uitbreiding in strijd was met de bepalingen van het bestemmingsplan. De rechtbank benadrukte dat de opvang van kinderen door een gezin niet gelijkgesteld kan worden met de traditionele bewoning door één huishouden, en dat de omvang van de opvang niet in overeenstemming was met de bestemming van de woning. De rechtbank vernietigde het besluit van de verweerder en droeg hen op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van eiser werden vergoed.

De rechtbank concludeerde dat de verlening van de bouwvergunning niet op goede gronden was verleend, en dat de bestaande situatie niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan. De uitspraak benadrukt het belang van bestemmingsplannen en de noodzaak om bij de beoordeling van bouwvergunningen rekening te houden met de geldende regels en voorschriften.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/267
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2009
inzake
[eiser],
te [plaats],
eiser,
gemachtigde mr. C.J. Driessen,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mill en Sint Hubert,
verweerder,
gemachtigde F.G.H.B. Verstegen.
Aan het geding heeft als partij deelgenomen de Stichting Woonmaatschappij Maasland, gevestigd te Ravenstein (vergunninghoudster), gemachtigde mr. C.J. Schipperus.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2006 heeft verweerder aan vergunninghoudster bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen van een woning ten behoeve van gezinsopvang op het perceel [adres 1] te [plaats], kadastraal bekend [kadastergegevens].
Verweerder heeft het door eiser tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 19 december 2006 ongegrond verklaard en zijn besluit van 28 augustus 2006 onverkort gehandhaafd.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 januari 2008. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde en [...].
Op 20 augustus 2008 heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak heropend, om partijen in de gelegenheid te stellen deze te betrekken in een mediationprocedure in een andere zaak.
Na ontvangst van het bericht dat deze onderhandelingen niet tot het gewenste resultaat hadden geleid, heeft de rechtbank partijen toestemming gevraagd om zonder nader onderzoek ter zitting uitspraak te mogen doen. Na ontvangst van deze toestemming heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In deze zaak dient te worden beantwoord of verweerder terecht en op goede gronden de gevraagde bouwvergunning heeft verleend.
<i>Standpunt van partijen</i>
2. Eiser is de mening toegedaan dat verlening van de bouwvergunning niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998".
Op grond van artikel 20, sub 5a, van de planvoorschriften van dit plan, mogen volgens hem woningen van 500 m3 of meer niet worden uitgebreid. Voorafgaande aan de verlening van de bouwvergunning is voor het laatst bouwvergunning verleend op 6 augustus 1969, voor de realisering van een woonhuis met winkel. Het bouwplan ziet echter op het realiseren van een woning van 1440 m3 in het voorheen als woonhuis en winkel in gebruik zijnde gebouw.
Gezien de bestemming is gebruik van het aanwezige gebouw ten behoeve van gezinsopvang door de Stichting Kind van de Rekening en voor bewoning door twee gezinnen strijdig met het bestemmingsplan. Er is geen sprake van het gebruik van de woning ten behoeve van de huisvesting van één gezin. De opvang van mogelijk wel 20 kinderen valt niet te vergelijken met een traditionele gezinssituatie. Een eerder ingediend plan om de woning te mogen splitsen in twee woningen voor de opvang van 10 kinderen per woning, is afgewezen.
Volgens eiser kan voor de uitbreiding van de woonfunctie verder geen beroep worden gedaan op de overgangbepalingen van het geldende bestemmingsplan. Het overgangsrecht is volgens artikel 37, lid B, onder 1, van de planvoorschriften namelijk niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is niet meer dan 500 m3 woonruimte toegestaan of gelegaliseerd. In het vorige bestemmingsplan had het perceel de bestemming woninginrichting en meubelproductie.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het in geding zijnde pand, op het moment dat het ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" ter inzage werd gelegd (2 november 1998), al geruime tijd niet meer gedeeltelijk werd gebruikt als winkel/magazijn, maar enkel voor woondoeleinden. Met de vaststelling van dit bestemmingsplan is het gehele hoofdgebouw, ten behoeve waarvan de in geding zijnde bouwvergunning is verleend, positief als woning bestemd. Eiser heeft in de bestemmingsplanprocedure aangegeven dat de woning [adres 1] niets meer met zijn bedrijf, gelegen aan de [adres 2], te maken had. Daarna heeft eiser in de planprocedure niet meer geageerd tegen het feit dat verweerder het volledige pand als burgerwoning heeft aangemerkt. Eiser heeft ook zelf het gehele pand in 1993 als woonhuis met erf en tuin verkocht en heeft daarbij verklaard dat bij hem niet bekend is dat dit gebruik op publiek- of privaatrechtelijke gronden niet is toegestaan.
Uit de bouwtekeningen kan worden afgeleid dat het hoofdgebouw in de bestaande toestand al een inhoud had meer dan 500 m3. Ten tijde van de terinzagelegging bedroeg de inhoud 1440 m3. In de vergunde situatie wordt de woning verkleind naar 1420 m3. Er is dan ook geen sprake van uitbreiding van de woning en dus geen strijd met artikel 20, lid B, van de planvoorschriften. Verder voorziet de bouwvergunning in de vervanging van 2 bijgebouwen door 1 nieuw bijgebouw tegen het hoofdgebouw.
Verder moet volgens verweerder, op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, bij het begrip "wonen" niet alleen worden gedacht aan bewoning door een gezin in de traditionele zin van het woord, maar ook aan minder traditionele woonvormen, als er maar sprake is van een leefgemeenschap met een ruimtelijke uitstraling die niet wezenlijk verschilt van andersoortige bewoning zoals die door een traditioneel gezin. Naar de mening van verweerder is in de onderhavige zaak sprake van een bewoning door een gezin. De woning zal worden bewoond door een echtpaar en hun dochter en schoonzoon met kinderen. Daarnaast worden kinderen van derden opgevangen, die in de huiselijke sfeer worden verzorgd. De wijze van verzorging verschilt niet van die in een traditioneel gezin. Er is ook in dat opzicht geen sprake van strijd met het geldende bestemmingsplan.
Daarnaast is er geen sprake van activiteiten met een bedrijfsmatig karakter. Het pand wordt verhuurd aan de familie [familie] en niet aan de Stichting Kind van de Rekening. Verweerder spreekt tegen dat er in het verleden een verzoek tot realisering van twee woningen in het onderhavige pand is gedaan.
4. Vergunninghoudster heeft aangegeven het standpunt van verweerder te onderschrijven.
<i>Planologisch kader</i>
5. De gronden waarop de in geding zijnde woning is gesitueerd, zijn in het geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" aangewezen voor "Wonen". Op grond van artikel 20, onder A, sub 1, van de planvoorschriften zijn de als zodanig bestemde gronden bestemd voor woondoeleinden in de vorm van instandhouding, herbouw en eventueel uitbreiding van de aanwezige burgerwoningen.
6. Op grond van artikel 20, B (Bebouwingsregeling), onder 5, sub a, van de planvoorschriften mogen enkel bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de onder A genoemde doeleinden, met dien verstande dat woningen die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-plan een inhoud hadden van 500 m3 of meer niet mogen worden uitgebreid.
7. In de begripsbepalingen van het geldende bestemmingsplan is een woning gedefinieerd als een (gedeelte) van een gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
<i>Beoordeling door de rechtbank</i>
8. Aan de gronden behorende tot het perceel [adres 1] te [plaats] is in het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" de bestemming "Wonen" toegekend. Met het rechtskracht verkrijgen van dit plan, zijn de op die gronden aanwezige en feitelijk reeds op het moment van tervisielegging van het ontwerp van het plan als burgerwoning in gebruik zijnde gebouwen, tot burgerwoning bestemd. Reeds om die reden is, anders dan eiser meent, het overgangsrecht van het bestemmingsplan niet op (het gebruik van) die bebouwing van toepassing.
9. Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is in 1969 een bouwvergunning verleend ten behoeve van de realisering van een woonhuis met winkel. Op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", waren zowel dit woonhuis als de voormalige winkel als burgerwoning in gebruik.
Blijkens bestektekening BT01 van de bestaande toestand, aanwezig in het aan de gedingstukken toegevoegde dossier van de zaak AWB 06/3913 (voorlopige voorziening voorfase), was er tussen het woonhuis en de als woning in gebruik zijnde voormalige winkel geen inpandige doorgang aanwezig. Blijkens bestektekening B01-NT van de nieuwe toestand, wordt, bij de realisering van de verbouwing overeenkomstig de bouwvergunning, zowel op de begane grond als op de eerste verdieping een doorgang gerealiseerd. Daardoor worden de twee op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van het plan aanwezige burgerwoningen tot één woning samengevoegd.
10. Eiser heeft in de bezwaarfase aangevoerd dat de bestaande woning, waarmee hij doelde op de voormalige bedrijfswoning, een inhoud had van 500 m3. Verweerder heeft dit niet bestreden. In aanmerking nemende dat de totale inhoud van de te realiseren woning een inhoud heeft van 1.420 m3, staat vast dat beide ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" aanwezige burgerwoningen een inhoud van ten minste 500 m3 hadden. In het midden kan blijven welke van deze woningen ten gevolge van de realisering van het bouwplan wordt uitgebreid. Vast staat in elk geval dat uitbreiding van geen van deze beide woningen zich verdraagt met artikel 20, B (Bebouwingsregeling), onder 5, sub a, van de planvoorschriften.
11. De rechtbank is, evenals de voorzieningenrechter in de uitspraak met zaaknummer AWB 06/3913, van oordeel dat in dit geval sprake is van bewoning door een gezin. De rechtbank verwijst daartoe naar de rechtsoverwegingen 15 tot en met 17 van die uitspraak, die luiden:
<i>"15. In de begripsbepalingen is aangegeven dat onder "woning" wordt verstaan een (gedeelte van) een gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden. Het begrip "huishouden" is niet nader gedefinieerd.
16. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moet onder het begrip "wonen" naast bewoning door een gezin ook aan minder traditionele woonvormen worden gedacht. Bij een minder traditionele woonvorm moet wel sprake zijn van nagenoeg zelfstandige bewoning. De bewoners van een pand dienen een leefgemeenschap te vormen met een ruimtelijke uitstraling die niet wezenlijk verschilt met die van andersoortige bewoning, waaronder die van een (gemiddeld) gezin.
17. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in casu sprake van bewoning door een gezin als hiervoor bedoeld. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de woning zal worden bewoond door een echtpaar met hun dochter en schoonzoon en diens kinderen. Tevens worden kinderen van derden opgevangen die in de woning in huiselijke sfeer zullen worden verzorgd en begeleid door de volwassen bewoners. Van medische verzorging/behandeling ter plaatse is geen sprake. De wijze waarop invulling zal worden gegeven zal niet zodanig verschillen met die van een traditioneel gezin, dat sprake is van strijdigheid met het bestemmingsplan. Daarbij wordt in overweging genomen dat het niet strookt met de maatschappelijke werkelijkheid om het begrip huishouden zodanig beperkt uit te leggen dat de bewoning zich beperkt tot vaste partners met eventuele eigen kinderen." </i>
De rechtbank maakt de geciteerde overwegingen van de voorzieningenrechter in deze zaak tot de hare. De rechtbank deelt dan ook niet eisers opvatting dat het gebruik van de woning in strijd is met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan.
12. De rechtbank komt, omdat het bouwplan zich niet verdraagt met de Bebouwingsregeling van het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", tot het oordeel dat verweerder de aangevraagde bouwvergunning ten onrechte heeft verleend. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit, waarbij de verlening van die bouwvergunning is gehandhaafd, komt voor vernietiging in aanmerking.
13. De rechtbank zal verweerder opdragen om, met inachtneming van hetgeen zij heeft overwogen, een nieuw besluit te nemen.
14. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
15. Tevens zal de rechtbank verweerder opdragen om eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
16. De rechtbank heeft in de overwegingen van deze uitspraak één of meer beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Als eiser niet wil berusten in de verwerping van één of meer van de beroepsgronden, is het nodig dat hij tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep instelt. Als hij dit nalaat, bestaat namelijk de mogelijkheid dat de bestuursrechter in een eventueel vervolg van deze procedure zal uitgaan van de juistheid van het oordeel van de rechtbank over de hier verworpen beroepsgrond of -gronden.
17. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om, met inachtneming van hetgeen zij heeft overwogen, een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00;
- gelast verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. D.J. de Lange, rechter, in tegenwoordigheid van M.L. van Veen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2009.
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: