RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2009
[eiseres A] en [eiseres B],
te [plaats],
eiseressen,
gemachtigde drs. H.J.M.L. van Santvoort,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heeze-Leende,
verweerder,
gemachtigde mr. Y.H.E. Dujardin-Debie.
Bij schrijven van 22 augustus 2008 heeft verweerder eiseressen meegedeeld dat het besluit van 6 december 2007 (lees: 5 december 2007) tot verlening van bijstand in de vorm van bedrijfskrediet als bedoeld in het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) niet in werking treedt.
Het hiertegen door eiseressen gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 28 januari 2008 (lees: 2009) ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 november 2009 waar eiseressen zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:63, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen van de door eiseressen opgeroepen getuigen.
1. In dit geding is de vraag aan de orde of het besluit op bezwaar, waarbij het bezwaar van eiseressen tegen de brief van 22 augustus 2008 ongegrond is verklaard, in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
Eiseressen hebben een juwelierszaak, handelend onder de naam [naam]. Eiseressen hebben een aanvraag ingediend voor een bedrijfskrediet als bedoeld in het Bbz 2004. Bij besluit van 5 december 2007 heeft verweerder eiseressen in aanmerking gebracht voor een bedrijfskrediet van € 62.000,-- op grond van het Bbz 2004 onder de navolgende opschortende voorwaarden:
- verkoop van het woonhuis van eiseressen waarbij de minimale opbrengst (opbrengst minus hypotheek en kosten) € 201.900,--bedraagt;
- de notariële overdracht dient plaats te vinden voor 1 mei 2008;
- bepaling dat het krediet in rekening-courant afgesloten bij de Rabobank te Nuenen met een huidige kredietlimiet van € 25.000,= (inclusief bankgarantie) gehandhaafd blijft onder de voorwaarde dat de inperkingsverplichting gedurende de totale looptijd van de Bbz-lening nihil zal zijn.
Verweerder heeft bij het besluit van 5 december 2007 tevens meegedeeld dat de geldlening wordt betaald nadat eiseressen aan de opschortende voorwaarden hebben voldaan. Eiseressen hebben geen bezwaar gemaakt tegen dit toekenningsbesluit, zodat dit in rechte onaantastbaar is.
3. Op verzoek van eiseressen heeft verweerder de termijn waarbinnen de overdracht van de woning dient plaats te hebben verlengd tot uiterlijk 1 augustus 2008. De woning is op 18 juli 2008 verkocht voor de totale koopprijs van € 263.000,=. De notariële overdracht van de woning heeft op 29 september 2008 plaats gevonden.
4. Bij brief van 22 augustus 2008 heeft verweerder eiseressen bericht dat het eerder genomen besluit van 6 december 2007 (lees: 5 december 2007) tot toekenning van een bedrijfskrediet niet in werking treedt. Verweerder stelt dienaangaande dat uit de door eiseressen overgelegde koopovereenkomst is gebleken dat de minimale opbrengst minder bedraagt dan € 201.900,-- waarmee eiseressen niet aan de opschortende voorwaarden van het toekenningsbesluit hebben voldaan.
5. Bij het bestreden besluit op bezwaar heeft verweerder zich, overeenkomstig het advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften, onverkort op het standpunt gesteld dat eiseressen niet aan de opschortende voorwaarden voor verstrekking van het bedrijfskrediet hebben voldaan. Uit de verkoopovereenkomst blijkt dat de minimale opbrengst van de woning minder bedraagt dan € 201.900,--. De woning is namelijk verkocht voor een bedrag van € 263.000,--. Indien dit bedrag verminderd wordt met de hypotheek van € 102.000,-- resteert een bedrag van slechts € 161.000,-- Het door eiseressen in bezwaar ingebrachte nieuwe feit dat de moeder van eiseres [eiseres A] een bedrag van € 54.000,-- beschikbaar heeft gesteld zonder aflossings- en terugbetalingsverplichting, waardoor sprake is van een grotere krediettoename dan aangenomen, leidt niet tot een ander standpunt. Aan eiseressen wordt geadviseerd om opnieuw een aanvraag in te dienen, thans bij de gemeente [gemeente] waar eiseressen inmiddels woonachtig zijn.
6. Eiseressen kunnen zich niet verenigen met dit besluit op bezwaar en zijn, kort samengevat, van mening dat verweerder hen ten onrechte niet in aanmerking brengt voor het bij het eerder besluit toegekende bedrijfskrediet. Het doel van de opschortende voorwaarde inzake de minimale opbrengst van de woning is de eigen vermogen positie van eiseressen te verbeteren met minimaal € 201.900,--. De opbrengst van het huis bedraagt € 263.000,--. Daar gaat € 102.000,-- voor aflossing van de hypotheek van af en daar komt € 54.000,-- bij als inbreng van de moeder van een van eiseressen. Dus is er per saldo een eigen vermogensinjectie van € 215.000,--, derhalve meer dan vereist. Na de hoorzitting bij de gemeente is verzocht om de bewijzen te leveren voor aanvullen van het tekort op de verkoopprijs met financiering in de familie, waarna eiseressen de leenovereenkomst met daarbij de betalingsbewijzen hebben ingeleverd. Hieruit mocht eiseressen een opgewekt vertrouwen opmaken dat het verlenen van het bedrijfskrediet rond was. Bovendien is telefonisch door de secretaris van de hoorcommissie opgemerkt dat de voorzitter van de hoorzitting zijn twijfels had geuit of bij verlening het bedrijfskrediet wel verhaald kon worden bij de staat. Dit is echter niet vermeld in het Bbz 2004. Verder heeft verweerder nagelaten te onderzoeken of een lagere opbrengst van het huis en een achtergestelde financiële injectie uit de familiekring voldoende zou zijn of zou kunnen zijn. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de brief van verweerder van 22 augustus 2008 een besluit is en of verweerder eiseressen terecht heeft ontvangen in hun bezwaar hiertegen. Dit wordt niet anders doordat verweerder onder de brief van 22 augustus 2008 heeft vermeld dat hiertegen op grond van de Awb een bezwaarschrift kan worden ingediend. De desbetreffende wettelijke bepalingen zijn van openbare orde en dienen door de rechtbank ambtshalve te worden getoetst.
9. Krachtens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
10. Onder rechtshandeling wordt verstaan een door een bestuursorgaan verrichte handeling die op rechtsgevolg is gericht. Van rechtsgevolg is sprake indien er een verandering optreedt in de bestaande rechten of verplichtingen van een of meer rechtssubjecten of wanneer verandering optreedt in de juridische status van een persoon of object of wanneer een rechtssubject in het leven wordt geroepen dan wel wanneer het bestaan van zekere rechten, verplichtingen, bevoegdheden of status bindend wordt vastgesteld.
11. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 5 december 2007 strekt tot toekenning van een bedrijfskrediet onder opschortende voorwaarden, waaronder een voorwaarde inzake de minimale opbrengst van de woning. Indien aan een van de opschortende voorwaarden niet wordt voldaan treedt het rechtsgevolg van dit toekenningsbesluit niet in werking, hetgeen betekent dat aan eiseressen geen bedrijfskrediet wordt toegekend. Tegen dit besluit van 5 december 2007 is geen rechtsmiddel aangewend, zodat het besluit in rechte vast staat.
12. De brief van 22 augustus 2008 strekt ertoe dat aan eiseressen wordt medegedeeld dat zij niet aan de gestelde voorwaarden van het eerder genomen toekenningsbesluit hebben voldaan, zodat dit eerdere toekenningsbesluit niet in werking treedt. Naar het oordeel van de rechtbank vindt op deze wijze bij de brief van 22 augustus 2008 een rechtsvaststelling plaats met betrekking tot de aanspraken die eiseressen kunnen ontlenen aan het eerdere toekenningsbesluit. Er is dan ook sprake van een publiekrechtelijke rechtshandeling. De brief van 22 augustus 2008 is dus aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
13. Verweerder heeft eiseressen dan ook terecht ontvangen in hun bezwaar tegen de brief van 22 augustus 2008.
14. De rechtbank komt thans toe aan de inhoudelijke beoordeling van het besluit op bezwaar en overweegt dienaangaande als volgt.
15. Het toekenningsbesluit van 5 december 2007 brengt eiseressen in aanmerking voor een bedrijfskrediet ten bedrage van € 62.000,-- onder een aantal opschortende voorwaarden. Daarbij is expliciet vermeld dat de geldlening wordt betaald nadat aan de opschortende voorwaarden is voldaan. Een van de opschortende voorwaarden houdt in de verkoop van het woonhuis in [plaats] waarbij de minimale opbrengst (opbrengst minus hypotheek en kosten) € 201.900,-- bedraagt.
16. Niet in geschil is dat de opbrengst van de woning in [plaats] na aftrek van de hypotheek minder bedraagt dan € 201.900,--. Daarmee is niet voldaan aan de opschortende voorwaarde, zoals deze is geformuleerd in het toekenningsbesluit van 5 december 2007. De rechtbank vermag niet in te zien dat het verweerder niet vrij zou staan om deze opschortende voorwaarde onverkort toe te passen. Dit wordt niet anders doordat eiseressen anderszins aanvullende financiering hebben weten te verkrijgen. Voor zover eiseressen zich niet met de inhoud en de formulering van de opschortende voorwaarde kunnen verenigen had het op hun weg gelegen om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. Nu dit niet is geschied, staat het toekenningsbesluit van 5 december 2007 - en daarmee ook de inhoud van de daarin opgenomen opschortende voorwaarden - in rechte vast.
17. De rechtbank is niet gebleken dat er bij eiseressen in rechte te honoreren verwachtingen zijn gewekt die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden. De stelling van eiseressen in beroep dat na de hoorzitting is gevraagd om nadere informatie inzake de aanvullende financiering is daartoe onvoldoende. De stelling van eiseressen dat verweerder wel bereid zou zijn geweest om het krediet te verstrekken, indien dit bij de staat verhaald kon worden, leidt er evenmin toe dat met vrucht een beroep kan worden gedaan op het vertrouwensbeginsel. Niet is gebleken dat door verweerder toezeggingen aan eiseressen zijn gedaan, waaraan zij de verwachting konden ontlenen dat verweerder niet langer zou vasthouden aan de opschortende voorwaarde van het toekenningsbesluit.
18. Nu de aanvullende financiering niet relevant is voor de vraag of aan de opschortende voorwaarde inzake de minimale opbrengst van de woning is voldaan, kan de rechtbank eiseressen ook niet volgen in hun stelling dat verweerder dienaangaande onvoldoende onderzoek heeft verricht of dat het besluit op bezwaar niet deugdelijk zou zijn gemotiveerd.
19. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
20. Er is dan ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en ook niet voor vergoeding van het griffierecht.
21. Beslist wordt als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter in tegenwoordigheid van mr. P.D.H. Selhorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 november 2009.
Belanghebbenden kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van toezending hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht.