ECLI:NL:RBSHE:2009:BK6612

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1358
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen
  • J.J.M. Roeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en omzetting prestatiebeurs in gift na beëindiging accreditatie Nationale Luchtvaartschool

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Hertogenbosch op 10 december 2009 uitspraak gedaan in een geschil over studiefinanciering. Eiser, die de opleiding tot verkeersvlieger aan de Nationale Luchtvaartschool volgde, ontving studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs. Na het behalen van zijn diploma op 31 december 2007, heeft de verweerster, de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, de eerder toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift. Echter, deze omzetting werd herzien omdat de opleiding per 1 januari 2008 niet langer geaccrediteerd was, waardoor de voorwaarden voor omzetting in een gift niet meer voldaan waren.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze herziening, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verweerster op goede gronden heeft besloten dat de prestatiebeurs niet kon worden omgezet in een gift, aangezien het diploma was behaald na de beëindiging van de accreditatie. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling was om studenten tijdig te informeren over de status van hun opleiding en de gevolgen daarvan voor hun studiefinanciering.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verweerster niet tekort was geschoten in haar informatie- en zorgplicht. De rechtbank concludeerde dat de wettelijke bepalingen duidelijk waren en dat eiser niet kon worden vrijgesteld van de gevolgen van de beëindiging van de accreditatie van zijn opleiding. De uitspraak bevestigde dat de verweerster de bevoegdheid had om de studiefinanciering te herzien en dat de genomen besluiten voldoende gemotiveerd waren.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 1358
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiser] te [woonplaats], eiser,
gemachtigde mr. M.A.C. Jue,
tegen
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.
1. Procesverloop
1.1. Bij besluit van 19 augustus 2009 heeft verweerster het bezwaar van eiser tegen een besluit tot herziening van een eerder besluit tot omzetting in een gift ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2. De door verweerster ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden.
1.3. Partijen hebben de rechtbank schriftelijk toestemming gegeven om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Awb de behandeling ter zitting achterwege te laten, waarop de rechtbank op 23 oktober 2009 het onderzoek heeft gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Eiser, die de opleiding tot verkeersvlieger aan de Nationale Luchtvaartschool (NLS) volgde, heeft van verweerster studiefinanciering in de vorm van een prestatiebeurs ontvangen. Bij besluit van 3 januari 2009 (bericht Prestatiebeurs 2009, nr 2) heeft verweerster, nadat van de NLS bericht was ontvangen dat eiser zijn diploma had behaald, de aan eiser toegekende prestatiebeurs voor de maanden september 2006 t/m december 2007 omgezet in een gift.
2.2. Bij besluit van 19 juni 2009 (Bericht Prestatiebeurs 2009, nr. 3) heeft verweerster aan eiser meegedeeld dat de beslissing of eiser de prestatiebeurs hoger onderwijs/OV-lening hoger onderwijs voor de maanden september 2006 tot en met december 2007 wel/niet moet terugbetalen is ingetrokken en op een later tijdstip wordt genomen. Dit aangekondigde -nadere- besluit is gevolgd op 26 juni 2009 (Bericht Studiefinanciering 2008, nr 4). Vooraf¬gaand aan dit besluit is een brief aan eiser toegezonden, gedateerd 22 juni 2009, waarin de uitleg en motivering kenbaar is gemaakt voor de herziening van het eerdere besluit van
3 januari 2009, waarbij de aan eiser toegekende prestatiebeurs was omgezet in een gift.
2.3. Bij schrijven van 28 juli 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen deze herziening. De gronden van bezwaar zijn aangevuld en ingediend door eisers gemachtigde bij brief van 7 augustus 2009. Aangevoerd is dat de besluiten (d.dis 19 juni en 26 juni 2009) onvoldoen¬de zijn gemotiveerd en dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de rechtszekerheid, door eerst te besluiten dat het omzettingsbesluit wordt ingetrokken (22 juni 2009) en pas bij een later besluit (26 juni 2009) daadwerkelijk een besluit tot herziening te nemen..Voorts heeft eiser gesteld dat hij er van op de hoogte was dat per 31 december 2007 weliswaar het recht op studiefinanciering verviel, echter dat de regeling ten aanzien van de omzetting van de prestatiebeurs in een gift ten onrechte is niet aangepast. Betoogd is voorts dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat bij sommige studenten de prestatiebeurs wél is omgezet in een gift. Tenslotte heeft eiser gesteld dat het intrekkings¬besluit en het besluit ten aanzien van de hierdoor opgebouwde schuld onredelijk en onevenredig zijn, omdat de gewijzigde regelgeving ten aanzien van de verkorte HBO-opleidingen onduidelijk is. Ver¬weerster had de studenten vanaf midden 2006 hierover moeten informeren. Het vervallen van het recht op omzetting was bij eiser niet bekend en dient niet voor zijn rekening te komen. Daarom heeft eiser ook verzocht om toepassing van de hardheidsclausule.
2.4. Bij besluit van 19 augustus 2009 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.
2.5. In beroep heeft eiser zijn gronden, zoals aangevoerd in bezwaar, gehandhaafd.
2.6. In het verweerschrift van 20 oktober 2009 heeft verweerster haar standpunt nader toegelicht.
2.7. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.8. Artikel 5.7 van de Wsf 2000 bepaalt voor zover van belang:
1. Indien een student binnen de diplomatermijn hoger onderwijs het afsluitend examen van een hbo bacheloropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a, of het geheel van een wo-bacheloropleiding en een wo-masteropleiding als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de WHW met goed gevolg heeft afgesloten, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.
2.9. Artikel 7,.1, tweede lid, sub c van de Wsf 2000 luidt, voor zover van belang:
2. Herziening vindt plaats op grond van het feit dat:
c. te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend, de vorm van de studiefinanciering onjuist is vastgelegd anders dan bedoeld in onderdeel b, de vorm van de studiefinanciering op grond van artikel 10.6, zevende lid , opnieuw wordt vastgesteld, de termijn te hoog of te laag is vastgesteld, de draagkracht van de debiteur te hoog of te laag is vastgesteld, de hoogte van het bedrag van de kwijtschelding, bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, te hoog of te laag is vastgesteld, of de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage te hoog of te laag is vastgesteld op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a,…
2.10. Bij artikel VII, eerste lid, van de Wet van 2 april 1998, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studie¬finan¬ciering ter uitvoering van in het hoger onderwijs- en onderzoeksplan 1996 aangekondigde maatregelen (Staatsblad 1998, 216, waarvan de tekst door verweerster bij de stukken is gevoegd) is besloten tot invoering van een normatieve studielast in het hoger onderwijs van 168 studie¬punten volgens het op dat moment bestaande studielasten¬stelsel. Tot een bij Koninklijk Besluit (KB) te bepalen tijdstip kunnen opleidingen met een studie¬last van minder dan 168 studiepunten worden verzorgd. Bij KB van 4 april 2003 (Staatsblad 2003, 176, waarvan de tekst eveneens onderdeel uitmaakt van de stukken) is voormeld bedoeld tijdstip bepaald op 1 januari 2008.
In de nota van toelichting bij de Wet van 4 april 2003 (Staatsblad 2003, 176), is onder meer vermeld dat de opleidingen die op 31 augustus 1998 aan een instelling waren verbonden en een geringere studielast hadden, sindsdien een overgangsrechtelijke status hebben. De beëindiging van het kort-hbo sluit aan bij de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs en bij het accreditatiesysteem. In de nota van toelichting staat verder onder meer vermeld dat de registratie van de opleidingen kort-hbo in het CROHO (Centraal register opleidingen hoger onderwijs) op 31 december 2007 vervalt. Tevens is dit de laatste datum waarop instellingen een getuigschrift kort-hbo kunnen uitreiken en waarop studenten aanspraak hebben op studiefinanciering. Met deze termijn hebben de instellingen en studenten voldoende ruimte om de opleidingen tijdig af te ronden, zo staat in de nota van toelichting.
2.11. Niet in geschil is dat eiser de studie heeft afgerond en zijn diploma is uitgereikt ná 31 december 2007. De rechtbank is van oordeel dat verweerster, gelet op de hiervoor vermelde wettelijke bepalingen op goede gronden het standpunt heeft ingenomen dat de aan eiser toegekende prestatiebeurs niet kan worden omgezet in een gift. Zoals verweerster heeft gesteld, is de door eiser gevolgde opleiding per 1 januari 2008 niet langer een opleiding die voldoet aan het bepaalde in artikel 7.3a van de Wet op het hoger onderwijs en weten¬schappelijk onderzoek (WHW), aangezien het afsluitend examen voor de Opleiding tot Verkeersvlieger aan de NLS is behaald na de datum van beëindiging van de accreditatie van deze opleiding. Om die reden kan, gelet op het bepaalde in artikel 5.7, lid van de Wsf 2000 geen omzetting plaats vinden van de prestatiebeurs in een gift.
2.12. Verweerster kan ingevolge artikel 7.1, eerste lid, onder a, van de Wsf 2000 een beschikking herzien waarbij studiefinanciering is toegekend. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, kon verweerster ingevolge het bepaalde in artikel 7.1, tweede lid, onder c, van de Wsf 2000 de beschikking waarbij te veel studiefinanciering is toegekend, voor zover het betreft de vorm van de studiefinanciering, binnen 5 jaar na het einde van het betreffende studiefinancieringstijdvak herzien.
2.13 De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een voldoende draag¬krachtige motivering berust . Waar door eiser is betoogd dat het daaraan in de bezwaarfase heeft geschort, is de rechtbank van oordeel dat, zo dit al het geval was, dit mogelijke gebrek bij de thans te beoordelen beslissing op het bezwaar in voldoende mate is geheeld. Dit geldt eveneens voor de opgeknipte besluitvorming. Het kan eiser worden toegegeven dat verweer¬ster in beginsel gehouden was om tegelijkertijd met de intrekking van de omzetting een (inhoudelijk gemotiveerd) herzieningsbesluit te nemen en aan eiser kenbaar te maken. Eiser heeft evenwel tijdig rechtsmiddelen aangewend tegen de besluiten en niet is gesteld of gebleken dat, en/of op welke wijze eiser door de handelwijze van verweerster in zijn belangen is geschaad. Deze beroepsgronden tasten derhalve de rechtmatigheid van het ter beoordeling voorliggende besluit niet aan en kunnen niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep.
2.14 Het vorenstaande geldt evenzeer voor het gedane beroep op het gelijkheids¬beginsel. Nog daargelaten dat dit beroep niet concreet is onderbouwd, is door verweerster te kennen gegeven dat ook in andere gevallen waarin naar aanleiding van de door de NLS foutief gedane opgave in het Centraal Register Inschrijvingen (CRI) ten onrechte omzetting heeft plaatsgevonden, de omzettingsbeslissing zal worden herzien. Daarenboven kan verweerster niet gehouden worden om een eenmaal gemaakte fout te blijven herhalen.
2,15 Resteert de vraag of eisers beroep op de hardheidsclausule terecht is afgewezen. Artikel 11.5 Wsf 2000 geeft verweerster de bevoegdheid om voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard. Met verweerster is de rechtbank van oordeel dat deze bevoegdheid er niet toe kan leiden dat een uitzondering wordt gemaakt op een wettelijke bepaling. Ook een beroep op onduidelijkheid van de regeling dan wel een eventueel tekortschieten in de zorgplicht van verweerster kan dan ook in dit verband niet slagen. Daar komt bij dat het op de weg van eiser zou hebben gelegen om bij onduidelijkheden nadere informatie in te winnen. Voorts is de rechtbank op grond van de stukken van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerster ten opzichte van eiser zodanig tekort is geschoten in haar informatie- en zorgplicht dat daaraan de door eiser voorgestane consequenties verbonden dienen te worden. Naast de fictie dat iedereen de wet behoort te kennen, blijkt uit de stukken dat verweerster reeds op 27 mei 2003 alle onder¬wijs¬instellingen uitdrukkelijk heeft geïnformeerd dat de kort-hbo opleidingen per
1 januari 2008 zouden komen te vervallen en dat op 31 december 2007 de laatste getuig¬schriften zouden kunnen worden afgegeven. In deze brief is er voorts op gewezen dat de instellingen zich zelf rekenschap moeten geven van het laatst mogelijke en verantwoorde instroommoment, gelet op de verwachte feitelijk benodigde studietijd en de einddatum van 31 december 2007 voor studenten die nog belangstelling tonen voor deze opleiding. Vervolgens is aan het College van Bestuur van de NLS bij brief van 9 maart 2007 nogmaals specifiek bericht, onder verwijzing naar de publicatie van het KB nr 176 in het Staatsblad, dat accreditatie van de Opleiding tot Verkeersvlieger aan de NLS per 31 december 2007 is beëindigd. Met verweerster is de rechtbank van oordeel dat het tot de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling gerekend moet worden om de instromende studenten naar behoren te informeren omtrent (een aanstaande wijziging in) de status van een aan die onderwijsinstelling te volgen opleiding en de bevoegdheid op grond van de wet tot afgifte van diploma’s, alsmede de daaruit voor de rechtspositie van de studenten voortvloeiende consequenties. In dit verband zij nog verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Almelo van 18 november 2009, LJN BK3556.
2.16 Op grond van voorgaande overwegingen moet het beroep van eiser dan ook voor ongegrond worden gehouden. Hetgeen in beroep is aangevoerd heeft niet tot een ander oordeel geleid.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen , in tegenwoordigheid van J.J.M. Roeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op
10 december 2009.
w.g. J.J.M. Roeters,
griffier w.g. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier Dassen,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 10 december 2009
jr
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.