RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Zaaknummer: AWB 09/5390 en AWB 09/1377
Uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 december 2009
[verzoeker]
te Nuland,
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasdonk,
verweerder,
[gemachtigde]
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) tijdelijke ontheffing verleend van het bestemmingsplan “A59 Maasdonk” ten behoeve van het gebruik van het perceel, kadastraal bekend gemeente Nuland, sectie E nummer 1221, plaatselijk bekend Rijksweg ongenummerd te Nuland, als jongerenontmoetingsplek (hierna: de JOP).
Op 20 april 2009 heeft verzoeker tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 12 november 2009 heeft verzoeker tevens de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld op de zitting van 4 december 2009, waar verzoeker is verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, onder meer indien tegen een besluit beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien de voorzieningenrechter in een dergelijk geval van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak kan worden gedaan in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak.
4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het bestreden besluit niet ter inzage is gelegd zoals bedoeld in artikel 3:44, eerste lid en onder a, van de Awb. Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, van de Awb is de beroepstermijn (nog) niet aangevangen. Aldus is sprake van een vroegtijdig ingediend beroep. Op grond van artikel 6:10, eerste lid en onder a, van de Awb blijft de niet-ontvankelijkverklaring evenwel achterwege, nu het bestreden besluit ten tijde van de indiening van het beroep wel reeds tot stand was gekomen.
5. Ter beoordeling van het materiële geschil overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
6. Ingevolge artikel 3:22, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), kunnen burgemeester en wethouders met het oog op de voorziening in een tijdelijk behoefte voor een bepaalde termijn ontheffing verlenen van een bestemmingsplan. De termijn kan ten hoogste vijf jaar belopen. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
7. Op het betreffende perceel waarvoor ontheffing van het bestemmingsplan is gegeven, is van toepassing het bestemmingsplan “A59 Maasdonk” en de JOP is gesitueerd op grond met de bestemming “groenvoorzieningen”.
8. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat de ontheffing voor de JOP tijdelijk is onder de door verweerder genoemde voorwaarden. De tijdelijkheid van de JOP ter plaatse volgt uit de “Structuurvisie Groene Schil” alsmede uit het jeugdbeleid. In de Structuurvisie is bepaald dat het perceel Rijksweg ongenummerd, de functie krijgt van “Parkzone”. Een JOP op het perceel Rijksweg ongenummerd is planologisch gezien derhalve niet gewenst. Uit het jeugdbeleid volgt dat moet worden onderzocht of er behoefte is aan een hangplek en waar deze dan moet komen. Afhankelijk van het onderzoek zal de realisatie van een definitieve hangplek worden bezien. Voor afloop van de tijdelijk ontheffing zal een eventuele JOP moeten zijn gerealiseerd.
9. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de Memorie van Toelichting ten aanzien van artikel 3:22 van de Wro (kamerstukken II, 28 916, nr. 3, paragraaf 3.3.3), volgt:
“De ontheffing van het geldende plan wordt toegestaan voor een bepaald tijdvak, dat maximaal vijf jaar kan bedragen. Deze voortzetting van het oude artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) is nog iets stringenter geclausuleerd door de woorden ‘met het oog op een tijdelijke behoefte’ nu ook in de wet zelf op te nemen. Als er geen sprake is van een voorziening in een tijdelijke behoefte is er geen ruimte toepassing te geven aan dit artikel.”
10. Het vorenstaande houdt in dat - anders dan bij de verlening van een tijdelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de tot 1 juli 2008 geldende WRO - in de motivering van het besluit tot tijdelijke ontheffing dient te worden aangetoond dat na het verstrijken van de te stellen termijn geen behoefte meer bestaat aan de voorziening die niet in het bestemmingsplan past.
11. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat een JOP niet past binnen de bestemming “groenvoorziening”. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder echter toegelicht dat een JOP niet in strijd is met deze bestemming. De voorzieningenrechter kan deze laatste stelling niet volgen gelet op het besluit tot ontheffing. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder voorts toegelicht dat de JOP voorziet in een tijdelijke behoefte, nu er plannen zijn om in de toekomst - in het kader van het in 2008 uitgezette jeugdbeleid - een jeugdhonk, een clubhuis of een andere vergelijkbare voorziening te realiseren. Het is de bedoeling dat jongere en oudere jongeren hier bij elkaar komen en dat er bijvoorbeeld verschillende activiteiten worden georganiseerd. De specifieke groep van hangjongeren ten behoeve waarvoor thans de tijdelijke JOP wordt gerealiseerd, kan bij die voorziening bij elkaar komen en hangen. De gemachtigde van verweerder heeft hierbij benadrukt dat het niet wenselijk is om een permanente JOP binnen de gemeente te vestigen.
12. In navolging van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 16 februari 2009, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BH7793, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat na het verstrijken van de termijn van vijf jaar geen behoefte meer bestaat aan een JOP. De wens van verweerder om geen permanente JOP te realiseren, doet immers niet af aan de behoefte aan een JOP. Evenmin kan worden gesteld dat realisering van een jeugdhonk of een clubhuis ertoe leidt dat geen behoefte meer bestaat aan een JOP. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat wordt onderzocht of er nog behoefte is aan een JOP en waar deze JOP in de toekomst gesitueerd zal worden, welke stellingname niet valt te rijmen met de opmerking van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat het niet wenselijk is om een permanente JOP binnen de gemeente te vestigen.
13. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een voorziening in een tijdelijk behoefte. Voor verweerder bestond dan ook geen ruimte om een tijdelijke ontheffing te verlenen. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Voor het treffen van een voorlopige voorziening ziet de voorzieningenrechter geen grond.
14. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
15. De voorzieningenrechter acht wel termen aanwezig om te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht zal vergoeden.
16. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 300,00 aan verzoeker vergoedt.
Aldus gedaan door mr. L.C. Michon als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van
mr. E.C.J. Kohl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2009.