ECLI:NL:RBSHE:2009:BM4927

Rechtbank 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
556653
Instantie
Rechtbank 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.E.M. Leclercq
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhouding tussen oordeel bestuursrechter en oordeel civiele rechter over de vraag of een rechtsverhouding als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt

In deze zaak gaat het om de vraag of er tussen eiseres en de vennootschap onder firma Inventarisatiebureau Intelco sprake is van een arbeidsovereenkomst. Eiseres heeft van 1 september 1997 tot 1 januari 2007 werkzaamheden verricht voor Intelco, dat zich bezighoudt met het inventariseren van goederen in supermarkten. Gedurende een periode van arbeidsongeschiktheid van eiseres, van 29 mei 2006 tot 28 september 2006, heeft Intelco geen loon doorbetaald, met het argument dat er geen arbeidsovereenkomst was, maar een overeenkomst van opdracht. Het UWV heeft echter geoordeeld dat Intelco wel verplicht was om het loon door te betalen, wat leidde tot een rechtszaak.

De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er voldaan was aan de vereisten van artikel 7:610a van het Burgerlijk Wetboek, wat betekent dat er een vermoeden van een arbeidsovereenkomst bestaat. Intelco heeft dit vermoeden niet voldoende kunnen weerleggen. In de huidige procedure vordert eiseres loonbetaling voor de periode van arbeidsongeschiktheid en een extra betaling voor de periode daarna, evenals enkele nevenvorderingen. Intelco heeft verweer gevoerd tegen de omvang van deze vorderingen en stelt dat er geen arbeidsovereenkomst is, maar een flexibele werkrelatie.

De kantonrechter heeft besloten dat bewijslevering nodig is om de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst te beantwoorden. Intelco moet bewijs leveren voor haar stellingen dat er geen gezagsverhouding was en dat eiseres de vrijheid had om aan werkoproepen al dan niet gehoor te geven. De zaak is aangehouden in afwachting van deze bewijslevering, met uitzondering van de vraag of de vordering tegen een van de vennoten toewijsbaar is, wat niet het geval bleek te zijn. De kantonrechter heeft de zaak naar de rolzitting verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
DE KANTONRECHTER TE EINDHOVEN
In de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. F.S. Landa, advocaat te Breda,
t e g e n :
1. de vennootschap onder firma Inventarisatiebureau Intelco, gevestigd te [vestigingsplaats];
2. [gedaagde sub 2], vennoot van gedaagde sub 1, wonende te [woonplaats], mede woonplaats hebbende te [woonplaats];
3. [gedaagde sub 3], vennoot van gedaagde sub 1, wonende te [woonplaats], mede woonplaats hebbende te [woonplaats];
4. [gedaagde sub 4], vennote van gedaagde sub 1, wonende te [woonplaats], mede woonplaats hebbende te [woonplaats];
gedaagden;
gemachtigde: mr. J.G.A. Linssen, advocaat te Tilburg,
heeft de kantonrechter het navolgende vonnis gewezen.
Partijen worden hierna aangeduid respectievelijk als [eiseres] en Intelco.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
­ de dagvaarding, met producties;
­ de conclusie van antwoord, met een productie;
­ de conclusie van repliek, tevens akte wijziging eis, met een productie;
­ de conclusie van dupliek, tevens houdende akte uitlating wijziging eis, met een productie.
2. Het geschil en de beoordeling daarvan
2.1 Het gaat in dit geding om het volgende.
[eiseres] heeft vanaf 1 september 1997 tot 1 januari 2007 werkzaamheden verricht voor Intelco. Intelco houdt zich bezig met het inventariseren in supermarkten. Uit een pool van, zoals Intelco het noemt, "werkkrachten" worden telploegen gevormd die wekelijks volgens een door Intelco geplande route supermarkten bezoeken om daar ofwel steekproefsgewijs ofwel integraal de goederen te tellen.
Tussen 29 mei 2006 en 28 september 2006 heeft [eiseres] niet voor Intelco gewerkt. Zij was daartoe niet in staat, naar zij stelt onder meer wegens een echtscheidingsprocedure waarin zij toen verwikkeld was.
Gedurende deze periode van arbeidsongeschiktheid heeft Intelco [eiseres] niet betaald. Intelco stelde en stelt zich op het standpunt dat [eiseres] voor haar heeft gewerkt krachtens een overeenkomst, of opvolgende overeenkomsten, van opdracht en volgens haar is er, bij afwezigheid van een arbeidsovereenkomst, voor haar geen verplichting (70 % van) het loon door te betalen bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Het UWV stelde zich op het standpunt, ook na door Intelco gemaakt bezwaar, dat Intelco wel verplicht was het loon door te betalen en zij weigerde [eiseres] een uitkering krachtens de ziektewet. Tegen deze beslissing is Intelco in beroep gekomen bij de rechtbank en bij uitspraak d.d. 10 december 2007 heeft de rechtbank onder meer beslist dat er voldaan is aan de vereisten die artikel 7:610a van het Burgerlijk Wetboek stelt voor het intreden van het rechtsgevolg dat er een arbeidsovereenkomst vermoed wordt aanwezig te zijn. Verder heeft de rechtbank beslist dat Intelco dit rechtsvermoeden onvoldoende heeft weerlegd.
Ook na deze uitspraak heeft Intelco volhard in haar standpunt dat zij niet verplicht was [eiseres] door te betalen tijdens de periode van haar arbeidsongeschiktheid.
2.2 [eiseres] maakt in de onderhavige procedure nu een vordering geldend ten aanzien van de periode van arbeidsongeschiktheid tussen 29 mei 2006 en 28 september 2006. Daarenboven maakt zij aanspraak op een extra betaling over de periode tussen 28 september 2006 en 1 januari 2007, op grond van - kort gezegd - het bepaalde in artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek en tenslotte formuleert zij enkele nevenvorderingen.
Tegen de omvang van deze vorderingen voert Intelco, ook na de wijziging van eis, verweer.
De kantonrechter zal dit debat over de omvang van de vordering voorlopig laten rusten en eerst de vraag onder ogen zien of er tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
2.3 De kantonrechter moet deze vraag zelfstandig beantwoorden. Het is niet zo dat hij het oordeel van de bestuursrechter zonder meer zou moeten of kunnen overnemen. De bestuursrechter toetst weliswaar op grond van dezelfde wettelijke bepalingen als de civiele rechter, maar de inzet van de bestuursrechtelijke procedure is een andere dan die van de onderhavige procedure en belangrijker: anders dan in de bestuursrechtelijke procedure wordt in de onderhavige procedure het procesrechtelijke debat gevoerd tussen de meest betrokkenen, de contractspartijen zelf. [eiseres] merkt in punt 31 van de conclusie van repliek op dat een verschillend oordeel van de bestuursrechter en de civiele rechter onaanvaardbare rechtsonzekerheid en ongelijkheid zou opleveren. De uitkomst voor [eiseres] zou kunnen zijn dat zij over de periode dat zij ziek was èn geen loon zou ontvangen èn geen ziektegelduitkering van het UWV. Dit is volgens [eiseres] niet aanvaardbaar. De kantonrechter merkt naar aanleiding hiervan op dat bij zo'n discrepantie de sociaalverzekeringsrechtelijke instanties zich tenslotte zouden moeten richten naar het uiteindelijke oordeel van de civiele rechter.
2.4 Intussen is het wel zo dat de kantonrechter het oordeel van de bestuursrechter overneemt dat er voldaan is aan de vereisten van artikel 7:610a van het Burgerlijk Wetboek voor het in dat artikel bedoelde rechtsvermoeden. Intelco heeft immers (ook nu) niet en in ieder geval niet voldoende gemotiveerd weersproken dat aan die in artikel 610a gestelde vereisten is voldaan.
2.5 Intelco heeft wel in den brede betoogd dat zij het rechtsvermoeden van artikel 610a kan weerleggen.
Kort samengevat stelt zij daartoe het volgende:
1. Partijen heeft vanaf het begin van hun relatie een flexibele werkrelatie voor ogen gestaan. Indien Intelco haar opriep voor werk stond het [eiseres] vrij aan die oproep al dan niet gehoor te geven. De aard van de werkrelatie is steeds hetzelfde gebleven: periodiek werd [eiseres] uitgenodigd deel uit te maken van een telploeg. Zelfs in brieven van augustus en september 2006 nog geeft [eiseres] te kennen ook zelf van mening te zijn dat ze niet in vaste dienst is.
2. Er was geen gezagsverhouding. Er zijn dan ook nooit met [eiseres] functioneringsgesprekken of beoordelingsgesprekken geweest.
3. In de gehele periode van de samenwerking heeft [eiseres] zich nooit ziek gemeld; de kwestie van loondoorbetaling of ziektewetuitkering heeft zich nooit eerder voorgedaan.
4. Volgens [eiseres] is de arbeidsrelatie geëindigd per 1 januari 2007, maar opgezegd is er niet.
5. De oproepkrachten werden per uur betaald; in het uurloon was een opslag begrepen voor vakantiegeld en vakantiedagen, dit ter compensatie van het feit dat er geen vakantie werd opgebouwd en er dus ook geen reden was voor een vakantietoeslag.
6. [eiseres] vroeg jaarlijks om een zogeheten "KVCO"-formulier. Met dit formulier verkreeg zij restitutie van de op haar loon ingehouden ziekenfondspremie. Zo'n restitutie is alleen mogelijk als er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
2.6 Tegen de in paragraaf 2.5 onder 1, 2 en 3 samengevatte stellingen van Intelco heeft [eiseres] verweer gevoerd.
[eiseres] stelt dat zij niet de vrijheid had om aan een oproep voor het verrichten van werkzaamheden al dan niet gehoor te geven. [eiseres] vervulde de taak van ploegleider. Als ploegleider had zij de leiding over een telploeg. Op locatie was zij voor de opdrachtgever het aanspreekpunt en zij verzorgde ook de administratie van de tellingen. Tenslotte voerde [eiseres] als ploegleider functioneringsgesprekken met de leden van haar ploeg. Daarenboven fungeerde [eiseres] ook als chauffeur. In een busje haalde zij de leden van de telploeg op en bracht zij ze weer naar huis. Met deze verantwoordelijke positie strookt niet dat zij naar believen aan een oproep al dan niet gehoor zou kunnen geven. Dat [eiseres] in brieven van augustus en september 2006 meldt dat zij geen vast dienstverband heeft is te verklaren door haar onwetendheid met betrekking tot haar juridische positie. Zij vertolkte het - onjuiste - standpunt van Intelco.
Verder stelt [eiseres] dat er met haar wel degelijk beoordelingsgesprekken zijn gehouden.
Tenslotte stelt [eiseres] dat zij zich pas voor de eerste keer op 29 mei 2006 ziek heeft gemeld omdat zij eerder nooit ziek is geweest.
2.7 De zojuist kort samengevatte stellingen van [eiseres] zijn door Intelco bij dupliek bestreden. Er is door Intelco ook bewijs aangeboden dat de door haar gegeven voorstelling van zaken de juiste is.
De kantonrechter oordeelt bewijslevering nodig op de eerste drie in punt 2.5 vermelde punten om tot een verantwoorde beantwoording te komen van de vraag of hier van een arbeidsovereenkomst moet worden gesproken. Uit het voren overwogene vloeit voort dat de bewijslast bij Intelco ligt. Zij zal dan ook tot bewijs worden toegelaten zoals hierna te melden.
2.8 In afwachting van de bewijslevering zal elke verdere beslissing worden aangehouden, met uitzondering van de door Intelco opgeworpen vraag of de vordering tegen gedaagde sub 4 toewijsbaar is.
Dat oordeelt de kantonrechter niet het geval. [eiseres] heeft naast de vennootschap onder firma drie vennoten gedagvaard. Er zijn echter zes vennoten en de als derde vennoot gedaagde sub 4 draagt de voornamen van een van de niet-gedaagde vennoten en de achternaam van een andere niet-gedaagde vennoot. Intelco stelt terecht dat bij deze stand van zaken niet kan worden bepaald wie is bedoeld.
3. De beslissing
De kantonrechter:
laat Intelco toe op de hierboven onder 2.5 vermelde punten 1, 2 en 3 feiten en omstandigheden te bewijzen die, tezamen met het in 2.5 onder 4, 5 en 6 vermelde, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat er tussen partijen geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht;
verwijst de zaak naar de rolzitting van donderdag 2 april 2009 te 09.30 uur;
bepaalt dat, indien Intelco dit bewijs door middel van getuigen wil doen leveren, zij op genoemde rolzitting opgave doet van het aantal en de personalia van de te horen getuigen en van hun verhinderdata en - zo mogelijk - die van de wederpartij, waarna door de kantonrechter datum en tijdstip voor het getuigenverhoor zal worden bepaald;
bepaalt dat, indien de stukken per post worden ingediend, deze uiterlijk dinsdag 31 maart 2009 vóór 12.30 uur ter griffie voorhanden dienen te zijn;
houdt elke verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. W.E.M. Leclercq, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 12 maart 2009, in tegenwoordigheid van de griffier.