9. De standpunten van verzoeker en de officier van justitie ter zake van het huisarrest zien met name op de uitleg van het ondergaan van voorlopige hechtenis.
9.1. In artikel 133 Sv wordt aangegeven wat onder voorlopige hechtenis wordt verstaan. Het genoemde artikel spreekt van vrijheidsbeneming ingevolge van enig bevel van bewaring, gevangenneming of gevangenhouding en spreekt niet van vrijheidsbeperking.
9.2. De wet kent wel vrijheidsbeperking, zoals bij het schorsen van de voorlopige hechtenis. Zo kenmerkt voorlopige hechtenis zich onder meer door de inbreuk op fysieke vrijheid van de persoon, het recht te gaan en te staan waar men wil. Mede om die reden zijn per 1 januari 1974 wijzigingen in de werking aangebracht, zoals onder meer het uitbreiden van de schorsingsmogelijkheden1. Hierdoor kon onder meer beter rekening worden gehouden met de gevolgen van de voorlopige hechtenis voor het gezin, het werk en het sociaal functioneren van de betrokkene. De Aanwijzing elektronisch toezicht van het College van procureurs-generaal2 is eveneens zo'n voorbeeld. De aanwijzing stelt tot doel de toepassing van elektronisch toezicht te bevorderen in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis (of bij een voorwaardelijke veroordeling). De rechtbank beziet in het verband van de schorsing van de voorlopige hechtenis verder het gestelde in artikel 80 Sv. Uit dat artikel volgt dat de verdachte al dan niet onder zekerheidstelling, in de vorm door de rechter te bepalen, zich bereid verklaart tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden.
9.3. Uit onder meer artikel 11 Sr in combinatie met de Penitentiaire beginselenwet volgt dat de voorlopige hechtenis wordt ondergaan in huizen van bewaring. De beginselenwet verleent de overheid tevens de bevoegdheid een voorlopig gehechte voor maximaal tien dagen in een politiecel te laten verblijven.3 Derhalve in een situatie van vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 133 Sv.
Ook andere wetgeving in het onderhavige kader houdt geen rekening met vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo kent artikel 27 Sr geen mogelijkheid om de dagen die de verdachte in zijn vrijheid was beperkt bij het eindvonnis op de straf in mindering te brengen. In het artikel wordt expliciet genoemd het in mindering brengen van de tijd doorgebracht in verzekering, in voorlopige hechtenis, in een psychiatrisch ziekenhuis, in een inrichting voor klinische observatie of in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering of om overlevering. Het artikel geeft een limitatieve opsomming. Ook artikel 90, derde en vierde, lid Sv, dat ziet op het verrekenen van een toegekende vergoeding met onder andere openstaande boetes en/of verrekening van dagen met andere onherroepelijke strafvonnissen waarin gevangenisstraf of hechtenis is opgelegd, ziet slechts op in verzekering en op in voorlopige hechtenis in detentie doorgebrachte dagen.
9.4. De raadsman heeft ter terechtzitting verwezen naar het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 4 oktober 2002 (LJN AE 8352) en naar het vonnis van de rechtbank Haarlem van 24 augustus 2006 (LJN AY 6956). De raadsman acht een vergoeding van schade om die reden toewijsbaar nu het gerechtshof de sterk vrijheidsbeperkende schorsingsvoorwaarde van elektronisch toezicht ziet als een daadwerkelijke vrijheidsbeneming en de rechtbank Haarlem een vergoeding van schade toewijst als het gaat om schorsingsvoorwaarden.
De raadsman gaat daarbij voorbij aan wat het gerechtshof respectievelijk de rechtbank bij hun beslissing hebben overwogen.
Zo laat het gerechtshof onder meer de 1302 dagen in gevangenschap doorgebracht, de bijzondere ernst en het infamerende karakter van de feiten (doodslag en verkrachting) , de onmogelijkheid het gewenste gezin te stichten met zijn verloofde en het verstoken zijn geweest gedurende de tijd van normale menselijke contacten met familie en vrienden meewegen en acht de daarop volgende periode van elektronisch toezicht gedurende 183 dagen, waarin weer een plaats in de maatschappij moest worden gevonden hetgeen voor verzoeker zwaar moet zijn geweest, sterk vrijheidsbeperkende omstandigheden.
De rechtbank Haarlem heeft met name de geldende schorsingsvoorwaarde dat verzoekster Nederland niet mocht verlaten tot haar vertrek naar haar thuisland Mexico mee laten wegen om tot een vergoeding te komen.
De rechtbank ziet het elektronisch toezicht in de zaak van het gerechtshof als een executie modaliteit van de vrijheidsbenemende straf van gevangenisstraf en acht de door de raadsman genoemde jurisprudentie van een duidelijk andere orde dan de omstandigheden van het onderhavige geval ook al onderkent de rechtbank de impact van het huisarrest voor de jeugdige zoals ter zitting is aangevoerd. De rechtbank zal bij de bespreking van het artikel 5 van het EVRM hier nader op ingaan.
9.5. Gelet op het hiervoor gestelde en gezien het gestelde in artikel 89 Sv komt de rechtbank tot het oordeel dat de door verzoeker gevraagde vergoeding voor het door hem ondergane huisarrest noch naar de letter van de wet noch naar de geest van de wet onder het bereik van het artikel 89 Sv valt. Het huisarrest, door de verdachte als voorwaarde geaccepteerd, wordt wel "huisdetentie" genoemd. Deze "huisdetentie" valt, zeker in het onderhavige geval, niet onder vrijheidsbeneming als bedoeld in de wet.
9.6. De rechtbank beziet tot slot artikel 5 van het EVRM. Het vijfde lid kent een ieder die slachtoffer is geweest van een arrestatie of een gevangenhouding in strijd met de bepalingen van het artikel een recht tot schadevergoeding toe. Uit de jurisprudentie volgt dat met name de concrete situatie van de betrokkene uitgangspunt moet zijn bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van het van zijn vrijheid beroofd zijn geweest.4 Dit uitgangspunt herhaalt het Hof telkens. Tevens zijn van belang een aantal factoren, zoals aard, duur, effecten en wijze van tenuitvoerlegging, alsmede de mate waarin de betrokkene autonoom kan functioneren en de mogelijkheid heeft eigen keuzes te maken. Uit de jurisprudentie volgt dat het EHRM per concreet geval oordeelt of er sprake is van een vrijheidsbeperking, dat onder het regime van artikel 2 van het Vierde Protocol van het EVRM valt, dan wel van een vrijheidsbeneming dat onder artikel 5 EVRM valt.5
9.7. Gelet op de onderhavige zaak, rekening houdend met de diverse aspecten door het EHRM gegeven, waaronder de duur van de vrijheidsbeperkende maatregel van 16 februari 2009 tot en met 17 april 2009, de beperking met betrekking tot een gedeelte van de dag, te weten van maandag t/m vrijdag na schooltijd dan wel na schooltijd gevolgd door voetbaltraining, in het weekend voor en na de voetbalwedstrijden en niet op de momenten gedurende de week dat hij werkzaamheden in het bedrijf van zijn vader verricht, derhalve naast het volgen van school en het (kunnen) verrichten van werkzaamheden ook sociale contacten heeft kunnen onderhouden, is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden het huisarrest als een vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM te zien. Daarbij komt dat verzoeker de mogelijkheid had zich tot de rechtbank te wenden ten einde wijziging en/of tijdelijke opheffing van het huisarrest te bewerkstelligen. Verzoeker heeft dit ook gedaan en had dit in verband met een bijzondere gebeurtenis vaker kunnen doen.
Nu de rechtbank het opgelegde huisarrest niet als vrijheidsbeneming in de zin van artikel 5 EVRM beoordeelt ziet de rechtbank geen mogelijkheid om verzoeker op grond van dit artikel schadevergoeding toe te kennen.
10. De rechtbank ziet gelet op de besproken wetgeving geen ruimte om tot schadevergoeding te komen op billijkheidsgronden.
11. De rechtbank zal derhalve het verzoek van verzoeker met betrekking tot de gevraagde vergoeding voor geleden schade tengevolge van het huisarrest afwijzen.